Samenvatting verplichte leesstof financieel familie- en erfrecht uit de boeken: 'Monografieën privaatrecht - huwelijksvermogensrecht' en Monografieën privaatrecht - erfrecht'.
College aantekeningen Financieel Familie En Erfrecht (650114-M-6)
Financieel Familie en Erfrecht deel erfrecht master TiU
Tout pour ce livre (6)
École, étude et sujet
Tilburg University (UVT)
Master Rechtsgeleerdheid
Financieel Familie En Erfrecht (650114M6)
Tous les documents sur ce sujet (14)
1
vérifier
Par: Masterstudentgzl • 2 année de cela
Vendeur
S'abonner
racmjansen
Avis reçus
Aperçu du contenu
Samenvatting Financieel Familie- en erfrecht: ‘Huwelijksvermogensrecht’ en
‘Erfrecht’
Blok 1 - Week 1
Hoofdstuk 1: Huwelijk en relatie - Monografieën privaatrecht – huwelijksvermogensrecht
Het huwelijk: relatie en instituut
Het primaat van de Staat uit zich in art. 1:68 BW en art. 449 Sr. Het is verboden ‘godsdienstige
plechtigheden’ te doen plaatsvinden voordat partijen ‘de bedienaar van de eredienst’ hebben doen
blijken dat het huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken.
Art. 1:33 BW bepaalt nog slechts dat een persoon slechts met één andere persoon ‘door het
huwelijk’ verbonden kan zijn.
Er eerst een wederzijdse zorgplicht tussen echtgenoten blijkens art. 1:81 BW, tevens een materieel
kenmerk van het huwelijk. Aan het aangaan van een huwelijk zijn vermogensrechtelijke gevolgen
verbonden. Door de voltrekking van het huwelijk vloeien de vermogens van beide personen in
beginsel tezamen tot één gemeenschappelijk vermogen. Door het aangaan van huwelijkse
voorwaarden kan de boedelmenging evenwel worden voorkomen. Een aantal goederen behoren niet
tot de boedelmenging, art. 1:94 lid 2 BW.
De met het huwelijk gegeven dwingende wederzijdse zorgplicht art. 1:81 BW manifesteert zich na
echtscheiding in de alimentatieregeling art. 1:157 BW.
Art. 1:77 BW dat is o.a. bezighoudt met de rechtsgevolgen van een nietig huwelijk
Afstammelingen kunnen nietigverklaring van een huwelijk verzoeken dat in een toestand van
wilsonbekwaamheid is aangegaan, art. 1:69 lid 1 onderdeel a BW.
Het geregistreerd partnerschap
Naast het huwelijk kent Nederland het geregistreerd partnerschap, art. 1:80a e.v. BW. de
vermogensrechtelijke en fiscale rechtsgevolgen komen overeen met die van het huwelijk.
Opmerkelijk is dat art. 1:68 BW niet geldt als gekozen wordt voor een GP. In
huwelijksvermogensrechtelijk en erfrechtelijk opzicht worden huwelijk en GP gelijk behandeld.
Informeel partnerschap
Juridisch kenmerkt de informele relatie zich door een grote mate van vrijblijvendheid. In de
wetgeving wordt, als een publieke registratie van het partnerschap ontbreekt, veelal aangeknoopt
bij het bestaan van objectieve feiten als een gemeenschappelijke huishouding, de inschrijving op
hetzelfde adres in de Basisregistratie Personen (BRP) en het bestaan van een notarieel verleden
samenlevingscontract.
Het samenlevingscontract
Er wordt veel betekenis toegekend aan de notariële akte waarin een relatiecontract is neergelegd.
Voor wat het erfrecht betreft is art. 4:82 BW van belang. De notariële akte heeft in menig oog een
status vergelijkbaar met een huwelijksakte.
Hoofdstuk 2: Huwelijk en vermogensrecht algemeen - Monografieën privaatrecht -
Huwelijksvermogensrecht
Huwelijksvermogensrecht
Het klassieke huwelijksvermogensrecht is neergelegd in de titels 6 tot en met 8 van Boek 1 BW. De
wettelijke gemeenschap is een beperkte gemeenschap van goederen, art. 1:94 BW. Ook buiten deze
titels zijn er nog veel bepalingen die betrekking hebben op het huwelijksvermogensrecht.
Elkander het nodige verschaffen, art. 1:81 BW
De belangrijkste bepaling uit het huwelijksvermogensrecht is te vinden in art. 1:81 BW. Dit artikel
geldt ongeacht de aard van het huwelijksvermogensregime. Art. 1:82 BW bevat de ‘wederzijdse’
plicht tot verzorging en opvoeding van de tot het gezin behorende minderjarige kinderen. De
verplichting van art. 1:81 BW omvat ‘verschaffing van al het materieel nodige’ en is derhalve niet
beperkt tot het doen van geldelijke uitkeringen. De bepaling staat los van de alimentatiesfeer. Het
beginsel van art. 1:81 BW wordt uitgewerkt in art. 1:84 BW en art. 1:85 BW. Ook de voorlopige
Tilburg University 2021-2022 R.A.C.M. Jansen 1
,voorziening van art. 822 onderdeel e Rv valt binnen de sfeer van art. 1:81 BW. Blijkens art. 1:92a
BW werkt art. 1:81 BW slechts tijdens het huwelijk.
Samenwoning als verplichting
Art. 1:81 BW kan ook worden toegepast als gescheiden huishoudingen worden gevoerd. Een
noodvoorziening is opgenomen in art. 4:29 BW.
De echtgenoot van de erflater kan alleen dan aanspraak maken op een vruchtgebruik ten aanzien van
de woning die geheel of ten dele aan anderen is vermaakt, indien de woning ten tijde van het
overlijden door de echtgenoten tezamen of door de langstlevende echtgenoot alleen werd bewoond.
Recht op informatie
Bij de lotsverbondenheid van art. 1:81 BW past dat in art. 1:83 BW een wederzijds en dwingend
recht op informatie is opgenomen betreffende de vermogenspositie van de ander. De echtgenoot
dient ‘desgevraagd’ inlichtingen te verstrekken over het gevoerde bestuur alsmede over de ‘stand
van hun goederen en schulden’.
Aansprakelijkheid en draagplicht
‘Aansprakelijk’ is hij die aangesproken kan worden tot het verrichten van een prestatie. In beginsel
is alleen de handelende persoon aansprakelijk. De echtelijke status is in dit opzicht irrelevant.
Aansprakelijkheid kan ook bestaan enkel op grond van de wet. In het huwelijksvermogensrecht doet
zich dat in twee gevallen voor. Art. 1:85 BW, dat de ene echtgenoot naast de andere voor het
geheel aansprakelijk stelt voor de door deze ten behoeve van de gewone gang van de huishouding
aangegane verbintenissen. En art. 1:102 BW roept na ontbinding van de huwelijksgemeenschap een
hoofdelijke aansprakelijkheid in het leven voor gemeenschapsschulden waarvoor men voordien niet
aansprakelijk was. ‘Draagplicht’ geeft antwoord op de vraag te wiens laste de prestatie uiteindelijk
dient te komen. Deze schuld ‘behoort’ evenwel tot de huwelijksgemeenschap en wordt derhalve
gedragen door de echtgenoten gezamenlijk. Eigen schulden als bedoeld in art. 1:94 lid 7 onderdeel
a-c BW dienen per saldo te n laste van het eigen, niet gemeenschappelijke, vermogen van de
schuldenaar te komen.
Uitwinning en verhaal
De hoofdregel inzake uitwinning is neergelegd in art. 1:96 BW. in het algemeen geldt dat een
schuldeiser wiens vordering niet voldaan wordt, verhaal kan zoeken op alle vermogensbestanddelen
van zijn schuldenaar. Uitwinning gaat aan verhaal vooraf. In beginsel zijn voor uitwinning vatbaar
alle tot het vermogen van de echtgenoot-schuldenaar behorende goederen art. 3:276 BW; art. 1:96
lid 1 BW. De aanwijsbevoegdheid van art. 1:96 lid 2 BW kan voorkomen dat gemeenschapsgoederen
worden uitgewonnen voor eigen schulden en andersom. Bestaat een gemeenschap van goederen dan
is ieder der echtgenoten daarin voor de ‘onverdeelde’ helft gerecht. Betreft de schuld van een
echtgenoot een gemeenschapsschuld dan is deze verhaalbaar op alle tot de gemeenschap
behorende goederen. Daarnaast kan verhaal gezocht worden op de eigen goederen van de
schuldenaar, art. 1:96 lid 1 BW. Gaat het om een eigen schuld dan kunnen daarvoor de eigen
goederen van de schuldenaar worden uitgewonnen alsmede de tot de gemeenschap behorende
goederen. Dit laatste echter tenzij de andere echtgenoot eigen goederen van de schuldenaar kan
aanwijzen, die voldoende verhaal bieden art. 1:96 lid 2 BW. De eigen schuld van de ene echtgenoot
is als zodanig nimmer verhaalbaar op de eigen goederen van de andere echtgenoot. Art. 1:96 lid 3
BW: als voor een eigen schuld van een echtgenoot verhaal wordt opgezocht op goederen van de
gemeenschap is het verhaal beperkt tot de helft van de opbrengst van het uitgewonnen goed. Die
helft valt voortaan buiten de gemeenschap en gaat dus behoren tot het eigen vermogen van de
echtgenoot van de schuldenaar. Hij is bevoegd het betrokken goed ‘over te nemen’ tegen betaling,
met eigen of geleend geld, van de helft van ‘de waarde’ van dat goed. Art. 63 Fw is van belang, op
grond waarvan het faillissement van een schuldenaar die in enige gemeenschap van goederen is
gehuwd of in een dergelijke gemeenschap een GP is aangegaan, wordt behandeld als het
faillissement van die gemeenschap. Alle tot de gemeenschap behorende goederen vallen dus onder
het faillissementsbeslag. Het terugnemingsrecht van de echtgenoot van de schuldenaar, art 61 Fw,
geldt slechts voor de goederen die niet in tot de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap
behoren. Faillissement van een echtgenoot leidt niet tot ontbinding van de huwelijksgemeenschap
en ook niet tot het faillissement van de andere echtgenoot. Art. 1:96 lid 3 BW is dus van toepassing.
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de eigen schulden en de gemeenschapsschulden.
2 Tilburg University 2021-2022 R.A.C.M. Jansen
,Vermenging en verrekening
Het feit dat personen die tot elkaar in een schuldeiser/ schuldenaar-verhouding staan met elkaar in
het huwelijk treden, heeft geen gevolg voor het voortbestaan van de schuld, ook niet in het geval
vordering en schuld beide tot een huwelijksgemeenschap zouden gaan behoren. Ook verrekening in
de zin van art. 6:127 BW is niet aan de orde.
De verjaringstermijn loopt niet eerder af dan zes maanden na het einde van het huwelijk of het GP,
zie art. 3:321 BW.
Hoofdstuk 3: De kosten van de huishouding - Monografieën privaatrecht – huwelijksvermogensrecht
Draagplicht en fourneerplicht art. 1:84 BW
Als het gaat over draagplicht, dan is aan de orde voor wiens rekening uiteindelijk de uitgaven in het
kader van de huishouding moeten komen. Bij fourneerplicht valt te denken aan de mate waarin
gelden terbeschikking moeten worden gesteld om de huishoudelijke uitgaven mogelijk te maken. Bij
‘huishouding’ dient primair te worden gedacht aan een gemeenschappelijke huishouding. De
regeling van art. 1:84 lid 1 en 2 BW geldt echter ook ingeval de echtgenoten in onderling overleg
niet samenwonen. In dat geval zijn er feitelijk twee huishoudingen die dan als ‘gemeenschappelijk’
wordt behandeld. Onder de kosten der huishouding kunnen, behalve de in art. 1:84 BW genoemde
kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, worden begrepen alle andere aan het
samenlevingsverband dienstbare uitgaven, door de echtgenoten of een van hen gedaan ter
bevrediging van materiële en geestelijke behoeften van henzelf en/ of hun kinderen.
Premies van levensverzekering vallen niet onder de kosten van de huishouding. Tot de kosten van de
huishouding behoren in ieder geval de kosten die verband houden met het wonen, zoals de
huurtermijnen, de rente op ter financiering van de woning aangegane leningen en gebruikelijke
verzekeringen van woning en inboedel.
Van de ‘huishouding’ moet worden onderscheiden de ‘gewone gang van de huishouding’. De
uitgaven gedaan ter nakoming van verbintenissen aangegaan ten behoeve van de ‘gewone gang’ zijn
steeds kosten van de huishouding maar niet alle kosten van de huishouding passen binnen het raam
van de ‘gewone gang’. Het belang van het onderscheid is gelegen n het feit dat de echtgenoten
hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verbintenissen aangegaan ten behoeve van de gewone gang
van de huishouding, art. 1:85 BW. de regeling van de draagplicht treffen wij aan in lid 1 van art.
1:84 BW. behoudens de mogelijkheid dat met toepassing van lid 3 een afwijkende regeling is
getroffen, geldt zij ongeacht het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten.
De slotzin van art. 1:84 lid 1 BW bepaalt dat de regeling van de draagplicht niet geldt ‘voor zover
bijzondere omstandigheden zich er tegen verzetten’. Uit de geschiedenis van de strofe blijkt dat
wij hier moeten denken aan ‘sprekende onrechtvaardigheden’.
In hoeverre een echtgenoot moet bijdragen teneinde betaling van huishoudelijke schulden mogelijk
te maken, regelt art. 1:84 lid 2 BW. Het bepaalt dat ‘dienovereenkomstig’, dat wil zeggen
overeenkomstig de regeling der draagplicht, gelden ter beschikking moeten worden gesteld. Ook
hier treft men de restrictie aan dat zulks niet geldt ‘voor zover bijzondere omstandigheden zich
ertegen verzetten’.
Lid 3 van art. 1:84 BW bepaalt dat ‘bij schriftelijke overeenkomst’ een van lid 1 en 2 afwijkende
regeling kan worden getroffen.
Vervalbeding; rechtsverwerking
Bij rechtsverwerking gaat het om de vraag of redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen het
alsnog een beroep doen op een recht, bijvoorbeeld een recht op vergoeding van hetgeen teveel
werd bijgedragen ter dekking van de kosten van de huishouding. De HR oordeelde dat vergoedingen
in het kader van de kosten van de huishouding op straffe van rechtsverwerking, periodiek, na afloop
van ieder kalenderjaar, dienen te worden geëffectueerd.
De ‘gewone gang van de huishouding’; hoofdelijke aansprakelijkheid art. 1:85 BW
Tilburg University 2021-2022 R.A.C.M. Jansen 3
, In art. 1:85 BW wordt bepaald dat voor verbintenissen aangegaan ten behoeve van de gewone gang
der huishouding, beide echtgenoten voor het gehele aansprakelijk zijn. Wat in een bepaalde
huishouding ‘gewoon’ is, wordt niet bepaald aan de hand van een objectief criterium, maar dient te
worden beoordeeld naar de gebruikelijke leefwijze van de betrokken echtelieden. In beginsel gaat
het om, in de betrokken huishouding, alledaagse aangelegenheden.
De omstandigheden van het geval en het tijdbeeld zijn bepalend voor de uitspraak omtrent
de ‘gewone gang’.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van art. 1:85 BW kan leiden tot verhaal op de
gemeenschapsgoederen, ook als deze onder bestuur staan van de echtgenoot die niet in persoon de
verbintenissen aanging en voorts op diens eigen goederen. De goederen der gemeenschap kunnen in
beginsel uitgewonnen worden voor alle schulden van de echtgenoten, onverschillig wie van hen ze
aanging, art. 1:96 BW. Art. 1:86 lid 1 BW biedt een echtgenoot de mogelijkheid aan de rechter te
verzoeken hem of haar te ontheffen van deze aansprakelijkheid. Een dergelijk verzoek kan door de
rechtbank slechts worden toegewezen indien daartoe ‘gegronde redenen’ bestaan. In geval van
scheiding van tafel en bed sluit art. 1:92a BW toepassing van art. 1:85 BW uit.
De hoofdelijkheid van art. 7;266 lid 2 BW, betreffende de verplichtingen uit een huurovereenkomst,
heeft zin naast die van art. 1:85 BW. De ontheffing van art. 1:86 BW zet immers de hoofdelijkheid
van art. 7:266 lid 2 BW niet opzij.
De beschikking van de rechter kan aan derden die van haar bestaan ‘onkundig waren’ slechts
worden tegengeworpen, indien zij is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister en na de
inschrijving veertien dagen zijn verlopen.
De kosten der huishouding(en) bij niet-samenwoning
De hoofdelijke aansprakelijkheid voor de ten behoeve van de gewone gang van de huishouding
aangegane verbintenissen van art. 1:85 BW ook ongeval de echtgenoten niet samenwonen. Ook de
regeling van de draag- en fourneerplicht van art. 1:84 lid 1 en 2 BW geldt bij niet-samenwoning.
Ingeval de samenwoning is beëindigd enkel op grond van een voorlopige voorziening, art. 822 Rv,
dan volgt uit het ordemaatregel-karakter dat de toepassing van lid 1 en 2 van art. 1:84 BW daardoor
niet wordt geraakt.
Hoofdstuk 4: Beschermende bepalingen - Monografieën privaatrecht – huwelijksvermogensrecht
Rechtshandelingen tussen echtgenoten
Het leerstuk misbruik van omstandigheden in geval van nood zal uitkomst kunnen bieden. Lid 4 van
art. 3;44 BW dreigt met vernietigbaarheid als rechtshandelingen tot stand komen onder invloed van
bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale
geestestoestand of onervarenheid, zie ook art. 7:176 bW.
Rechtshandelingen verricht door één der echtgenoten
Bepaalde rechtshandelingen mogen door een echtgenoot slechts verricht worden met toestemming
van de ander.
Het toestemmingsvereiste in het algemeen, art. 1:88 BW
Art. 1:88 BW verlangt de toestemming van de andere echtgenoot voor een aantal specifiek
aangeduide rechtshandelingen.
De bescherming van de echtgenoten tegen zichzelf en tegen elkaar geschiedt volgens de HR
‘in het belang van het gezin’. Maar dat mag niet tot de conclusie voeren dat de bepalingen
niet gelden als een gezin ontbreekt omdat kinderen ontbreken.
Toestemming moet worden onderscheiden van medewerking. Zonder toestemming leidt de
rechtshandeling tot vernietigbaarheid. Zonder medewerking is de rechtshandeling nietig. In beginsel
kan de toestemming vormloos worden verleend. Zij kan uit de feiten worden afgeleid. De
toestemming moet schriftelijk worden verleend indien de wet voor het verrichten van de
rechtshandeling een vorm voorschrijft, lid 3.
4 Tilburg University 2021-2022 R.A.C.M. Jansen
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur racmjansen. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.