RECHT 1920
1. WAT IS RECHT?
• Macroniveau, MAAR: invloed op meso- en microniveau
• Is overal
o Vb: gsm, vervoer, in huis…
1.1 ONTSTAAN EN ONTWIKKELING VAN HET RECHT
• Eeuwenoud maar ontwikkeld
• Nood aan organisatie
o → regels creëren → recht
o Vb: studentenvereniging, jeugdbeweging…
• Beïnvloed door Code Napoleon (21 maart 1804)
o Ook 2 WO → mensenrechten
o Oud
o Niet bezig met persoon- familierecht, wel: eigendom, diefstal…
• SL wordt complexer
o BE = geciviliseerd (= beschaafd, ontwikkeld)
o Voortdurend in ontw. → wijzigbaar
o Nieuwe uitvindingen
o ➔ nieuwe structuur dus: nieuw recht
1.2 KENMERKEN EN DEFINITIE VAN HET RECHT
• = Het recht is een geheel van regels, opgesteld door de SL, waardoor de belangen v/d enkelingen die
in de gemeenschap leven, geordend worden, door middel van soc. dwang.
1.2.1 EEN GEHEEL VAN REGELS
• Recht = pakket van regels
o Gregels
o Regels die instellingen en procedures voorzien voor de toepassing en afdwinging v/h recht
o Regels die instellingen en procedures bepalen om bestaande regels te wijzigen
• Vlaams parlement (geen op dit moment)
o Wij kiezen vertegenwoordigers
• Regering in lopende zaken (= ongeschreven rechtsregel)
o Crisissen oplossen, zaken die bezig waren oplossen…
1.2.2 OPGESTELD DOOR DE SAMENLEVING
• Wij kiezen vertegenwoordigers → die stellen regels op → democratie
o Vb: gemeenteraad, federaal parlement, Europees parlement
o <--> dictatuur: dictator kiest regels
• Wetteksten veranderen
o Regels in SL worden opgesteld door SL zelf en weerspiegelen SL dus zelf → wijzigbaar + ontw.
o Vb: me-too beweging, YFC…
• Juridisering v/d SL = hoe complexer SL wordt, hoe meer rechtsregels ontw. worden
1
,1.2.3 DE BELANGEN VAN DE ENKELING DIE IN DE MAATSCHAPPIJ LEEFT WORDEN GEORDEND
• Ordening van maatschappelijk leven, elk lid moet weten welke zijn r&p zijn + welke manier uitoefenen
• Nood aan rechtvaardigheid, MAAR: recht ≠ altijd rechtvaardigheid
1.2.4 AFDWINGBAARHEID VAN HET RECHT
• Vrouwe Justitia43w
o Zwaard: oordeel
o Weegschaal: afwegen bewijslast
o Blinddoek: alleen feit spreekt
▪ Klopt eig. niet: kijken ook naar andere dingen
• Effectiviteit naleving regels: afdwinging
o Onderscheidt rechtsregels van andere maatschappelijke Gregels (hier ontbreekt vaak
georganiseerde structuur om ze af te dwingen)
1.3 ENKELE BELANGRIJKE BEGRIPPEN
1.3.1 OBJECTIEF EN SUBJECTIEF RECHT
• Objectief recht = bestaat uit Gregels, deze leggen iets op, verbieden of laten een handeling toe.
Worden opgelegd door de OH, zijn dus afdwingbaar en gelden voor iedereen in SL. Deze zijn
uitgedrukt in algemene en abstracte bewoordingen.
• Subjectief recht = een recht of plicht die voor een specifiek individu of groep mensen geldt. Het is in
een in het rechtssysteem erkende bevoegdheid om naar eigen goeddunken bepaalde handelingen te
stellen.
1.3.2 RECHTSSUBJECT EN RECHTSOBJECT
• Rechtssubject = persoon of groep van personen die subjectieve rechten en juridische plichten heeft.
o Natuurlijk persoon (mens van vlees en bloed)
o Rechtspersoon (fictief, juridisch persoon met r&p → VZW, BVBA, NV, OCMW’s…)
• Rechtsobject = voorwerp waarover de personen hun subjectieve rechten kunnen uitoefenen.
o Ding/ zaak waarop rechtsregels betrekking hebben (smartphone, dier…)
o Geheel van goederen (handelszaken…)
o Een recht (som geld, genot van iem. bezit op een huis…)
1.3.3 GENOTSBEKWAAM EN HANDELINGSBEKWAAM
• Genotsbekwaam = rechtssubject is bekwaam om rechten te genieten.
• Handelingsbekwaam = meeste rechtssubjecten zijn ook handelingsbekwaam: zij zijn geschikt om via
het stellen van handelingen hun rechten uit te oefenen.
o Handelingen die we stellen om aan onze rechten en plichten te komen.
o Kan beperkt zijn op basis van wet
▪ Vb: bij minderjarigen
1.3.4 RECHTSHANDELINGEN EN RECHTSFEITEN
• Rechtshandeling = handeling die wordt verricht met het oog op het tot stand brengen van juridische
gevolgen, handeling wordt dus verricht opdat er juridische gevolgen zouden ontstaan.
• Rechtsfeit = het feit waaraan het objectief recht een rechtsgevolg koppelt.
2
,1.4 INDELING VAN HET RECHT
1.4.1 PRIVAAT EN PUBLIEK RECHT
• Privaatrecht
o Regelt:
▪ Statuut/ staat v/d individuele persoon (naam, burgerlijke staat, woonplaats…)
▪ Verhouding tussen burgers onderling (huwelijk, eigendom, aansprakelijkheid…)
• Horizontaal → burgers vs burgers (redelijk los van OH)
o Omvat o.a.:
▪ Burgerlijk recht = rechtstak die basisverhoudingen regelt tussen burgers. Gaat over
statuut v/d persoon, adoptie, huwelijk en echtscheiding, het burgerlijk recht vindt
men hoofdzakelijk terug in het Burgerlijk Wetboek en ook in andere wetten. Bij
geschillen kunnen rechtzoekenden terecht bij de vrederechter, rechter van eerste
aanleg, familie- en jeugdrechtbank en hof van beroep.
• Publiekrecht
o Regelt:
▪ Verhouding burger en OH
• Verticaal → OH vs burgers (hiërarchie)
▪ Interne organisatie OH
▪ Verhouding tussen de staten
o Omvat o.a.:
▪ Verdragsrecht en de overige internationale rechtsregels;
▪ Grondwettelijk recht:
• Grondwet legt de basisregels v/d staatsorganisatie en grondrechten van
burgers vast
• Grondwettelijk hof kan wetten, decreten of ordonnanties vernietigen die
bepaalde grondwetsartikelen of andere fundamentele beginselen van onze
staatsstructuur schenden
▪ Strafrecht:
• Omschrijft welke handelingen verboden zijn + bepaalt straffen bij
overtredingen
o Algemeen principe artikel 14 v/d Grondwet geldt: ‘geen straf kan
worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet’ → niemand
kan worden gestraft voor een handeling die nog niet strafbaar was
op het ogenblik dat ze werd gesteld
1.4.2 NATIONAAL – INTERNATIONAAL RECHT
• Nationaal recht = omvat alle wetten en regels die vanuit één land zijn opgesteld. In principe houden
deze wetten op bij de landsgrens. Over de landsgrens gelden de wetten en regels van het
desbetreffende land.
o Vb: pedagogische tik mag in BE, niet in FR
• Internationaal recht = naast nationale wetten v/e land geldt in datzelfde land ook een aantal
internationale regels. Kan worden opgedeeld in internationaal publiekrecht en internationaal
privaatrecht.
o Directe werking: nationale wet moet zich meteen plooien
▪ Vb: rechten v/d mens
o Indirecte werking: onderschreven dat we er aan gaan werken, vaak symbolisch
3
, ▪ Vb: Kyoto protocol
1.5 BRONNEN VAN HET RECHT
• Hiërarchie van rechtsbronnen
1.5.1 INTERNATIONALE RECHTSBRONNEN
• Internationale regelgeving soms voorrang op Grondwet → vooral normen met direct werking
o Vb: Europees Verdrag voor de Rechten v/d Mens
• Internationale regels met directe werking = onmiddellijk van toepassing in BE rechtsorde, zonder
eigenlijke omzetting in BE recht
• Internationale regels met indirecte werking = moeten eerste in BE recht worden omgezet alvorens in
BE uitwerking kunnen hebben
• BE: beginsel van voorrang van internationaal recht met directe werking ten aanzien van nationaal
recht → bij conflict tussen nationaal en internationaal recht, krijgt internationaal recht voorrang
o = suprematie v/h internationaal recht
• Naast verdragen ook andere soorten regels door EU commissie en EU raad van ministers:
o Verordeningen = schept rechtstreeks recht in elke lidstaat
o Richtlijnen = elke richtlijn moet door de nationale OH worden omgezet in nationale
regelgeving om toepasbaar te zijn
1.5.2 DE GRONDWET
• = Geheel van fundamentele rechtsregels, die de werking en organisatie van instellingen bepalen, de
verhouding bepalen tussen de burger en de instellingen en de verhouding bepalen tussen de
instellingen onderling. De fundamentele rechten v/d burger zijn opgenomen in de Grondwet.
• Wijzigen bij naleving strenge procedureregels
• BE Grondwet geldt zowel voor federale staat (geheel) als voor deelgebieden (gemeenschappen &
gewesten → hebben geen eigen Grondwet)
• BE recht: Grondwet neemt hoogste positie in met uitzondering van EVRM en Verdrag betreffende
Werking v/d EU Unie
• Meest fundamentele nationale wet waarnaar andere zich richten
• 1e BE grondwet: ° 7 februari 1831 (na ontstaan BE) → opeenvolgende wijzigingen
1.5.3 DE WETGEVENDE AKTEN : WET, DECREET EN ORDONNANTIE
• Wetgevende akten = regels die door parlement v/d bevoegde OH worden goedgekeurd
4