SAMENVATTING MSE: HOOFDSTUK SOCIOLOGIE: inleiding tot de welvaartsstaat
Opzet van de cursus (eindtermen)
Inzoomen op de werking van de welvaartsstaat (de ‘verzorgingsstaat’): de
principes, de middelen, de voorzieningen, de instellingen, de besluitvorming en de
beleidsuitdagingen van de welvaartsstaat.
tegen de achtergrond van fundamentele socio-economische en demografische
evoluties in de samenleving (opkomst diensteneconomie/de-industrialisatie;
vergrijzing; feminisering; migratie)
met onderbouwing door cijfergegevens en onderzoek.
Doel = gefundeerde kennis en inzicht verschaffen om zo kritisch vermogen over de
welvaartsstaat te ontwikkelen,
Welvaartsstaat = verzorgingsstaat
o Mensen zijn niet voor alles individueel verantwoordelijk (bv. ziekte, werkloosheid,
pensioen, kinderen ten laste, …)
o Heel veel sociale risico’s (die door overheid georganiseerd worden) de
gemeenschap (collectiviteit) moeten hier mee aan bijdragen
Wie beslist er in de welvaartsstaat?
o De wetgevende macht (regering, verkozen parlementairen), maar ook sociale
partners (vakbonden & WGO-organisaties) zijn belangrijke actoren
Waar haalt de welvaartsstaat zijn middelen?
o Belastingen en sociale bijdragen
Beleidsuitdagingen = beleidsproblemen
1 Wat de is de welvaartsstaat: definitie
= Een samenlevingsvorm van rijke (post) geïndustrialiseerde landen, waarbij een
aantal sociale grondrechten van de burger, met het oog op materiële welvaart en
bevordering van kansen tot ontplooiing, binnen een wettelijk raamwerk, effectief
gewaarborgd worden, en dit alles met behoud van de vrije markt in het raam van
de parlementaire democratie
Definitie welvaartstaat:
o Materiële welvaart : geld
o Meer dan alleen sociale zekerheid
o Wettelijk raamwerk = sociaal recht bepaald onder welke voorwaarden mensen recht
hebben op sociale zekerheid; ook sociaal overleg is juridisch bepaald (wetten)
o Met behouw van vrije markt = welvaartsstaat verwerpt de vrije markt niet, maar ze
gaat ze wel sociaal corrigeren
Welvaartsstaat is niet theoretisch, maar er zitten wel mechanismen achter
Van de wieg tot in het graf:
o Sociale voorzieningen zijn er vanaf dat een kind geboren wordt (geboortepremie),
kind wordt groter (kinderbijslag (t.e.m. 25j)), nog groter (onderwijsinfrastructuur,
leerkrachten, studiebeurs, tussenkomsten maaltijden, …), volwassen
(werkloosheidsuitkering, leefloon, recht op loopbaanonderbreking), nog ouder
(pensioen)
o Tussenkomst medicatie, operaties, …
1
, Daens (film): geen welvaartsstaat
o Werken voor weinig geld, slechte arbeidsomstandigheden, kinderarbeid, enorm
verschil tussen arm (90%) & rijk (10%), geen sociale bescherming op werkvloer, geen
verzekering voor arbeidsomgevallen, … sociale onrust
o Rol overheid toen: enkel en alleen openbare orde en vrede bewaken
Etat gendarme (politiestaat): overheid trad op bij de opstand van de mensen
die op straat kwamen door de dood van een kind in een fabriek zij gingen
het volk onderdrukken
Na WO2 sociale zekerheid ontstaan (1944) 75 jaar nu: overeenkomst
gesloten (sociaal pact) in volle oorlog tussen vakbonden, overheid (regering)
en …
Overheid werd rol gegeven om sociaal recht te bieden aan de mensen
1.1 Wezenskenmerken van de welvaartsstaat:
1.1.1 Hoge welvaartspeil
1) Rijk: hoog welvaartspeil
2) ! Sociale grondrechten: effectieve waarborging door overheidsoptreden (sociale
markteconomie)
3) niet staats; eigen type van besluitvorming (rol erkende sociale partners)
4) Governance en uitvoering van het sociaal beleid ook niet staats
5) (In het raam van de parlementaire democratie)
6) Welvaarstaat is meerlagig (nationaal/regionaal/internationaal)
1960 10.000
2014 33.000
(1) Groei van het reële BBP (in constante prijzen, afgerond) per hoofd van de bevolking
in dollars, België, 1960-2013
Echter sinds 1975: economische groei vertraagt. Groeiprognoses voor 2019 van diverse
instanties schommelen rond +1,5% voor Vlaanderen (Planbureau, juli 2018), +1,4% België
( NBB april 2019)
Economische groei
o = som van alle goederen en diensten die voortgebracht zijn in de economie in 1 jaar
o = Basis van de welvaartsstaat
Macrocijfers: bekijkt samenleving in zijn geheel (zegt niets over microniveau en dus niets
over individuele verschillen)
o Als samenleving in zijn geheel zijn we verdrievoudigd in onze rijkdom (reëel op
vooruitgegaan)
Reële cijfers = bedragen zijn gelijkgesteld om deze te vergelijken doorheen
de jaren (dus inflatie is er uitgefilterd)
Nominale cijfers/lopende cijfers = bedrag als in ‘60 en ‘14 zonder correctie
van inflatie nemen
o Levensstandaard (in materiële termen) is enorm gestegen
o Vanaf oliecrisis ‘75: economische crisis economische groei op- en afgegaan:
verandert van patroon (vroeger stijgingen van 9% en nu nog maar rond 1%)
Economische groei is een heel belangrijke factor geworden
2
, (2) Vergelijking van het BBP per hoofd in $ in de wereld, 2013
Zeer donkerrood: >102.000, donkerrood: 51,200-102,000; rood: 12,800-25,600; felrood:6,400-
12,800, oranje:3,200-6,400; licht oranje:1,600-3,200, geel: 400-800
Zowel in de tijd rijker geworden, als in de ruimte
Gele landen zijn allerarmste landen
Donker rode landen zijn de allerrijkste landen
In Azië: opkomende ‘tijgers’ die vollop in fase van industrialisering zitten, ontwikkeling
dienstensector (te maken met globalisering v/d economie)
Arbeid is hier heel duur geworden, daarom gaan bedrijven outsourcen naar lageloonlanden
(3) Determinanten van economische groei:
inschakeling van de technologie in het arbeidsproces (vroeger in industrie, vandaag in
diensteneconomie= de postindustriële transitie
rationelere arbeids-en productieorganisatie (vroeger lopende band; thans in de diensten
teamwerking)
werking van de welvaartsstaat: nood aan productieve, gezonde, goed opgeleide
burgers/arbeidskrachten (via onderwijs, gezondheid, sociale zekerheid, veiligheid,
mobiliteit)
heeft hoge arbeidsproductiviteit mogelijk gemaakt terwijl werkzaamheidsgraad relatief laag is
+ samengebalde loopbanen
Technologische ontwikkeling: met minder mensen meer produceren plaats in
wereldeconomie sterk te kunnen behouden
o Op dit vlak kunnen we concurreren met lageloonlanden (enkel op arbeid
concurreren verliezen we)
o Wij moeten het hebben van specialisatie en
Wij zijn arbeid gaan organiseren
o Rationeel = arbeid & productie zodanig georganiseerd om zoveel mogelijk te
produceren met zo weinig mogelijk mensen
o Ten tijde van industriële revolutie was dit aan de lopende band (standaardisering)
o Vandaag de dag: switch naar diensteneconomie
Arbeid wordt meer en meer in teamverband georganiseerd
3
, We zijn rijk kunnen worden dankzij welvaartsstaat
o Welvaartsstaat = middel
o Welvaartsstaat = doel
o Zorgt voor gezonde mensen, geschoolde mensen (enorm belang van onderwijs)
o Investeren in menselijk kapitaal heeft als bedoeling om de bedrijven goed te laten
functioneren
Er staat niet bij dat we altijd meer zijn gaan werken en zo rijker zijn geworden
Evolutie van het aandeel van de drie activiteitsectoren in de werkgelegenheid,
1846-2014 (in %).
primaire secundaire Tertiaire
sector sector sector
1846 50,9 36,3 12,2
1900 27,1 42,3 30,0
1947 12,5 48,6 38,6
1990 2,7 28,1 69,3
2009 1,8 23,4 74,9
2014 1,0 21,0 78,0
Verschuiving van de sectoren
Tertiaire sector: commerciële sector & non-profit (ziekenhuizen, onderwijs, …)
o Non-profit = quartaire sector
78% zit vandaag in de tertiaire sector
Evolutie van de werkgelegenheid 1970-2014
Primaire sector: -120.000 jobs
Secundaire sector: -585.000 jobs
Tertiaire sector: + 1.560.000 jobs
o = netto jobcreatie (mythe van de “jobless growth”)
4