Glossarium functionele biologie van de
planten, fungi en protisten
I. Algemene aspecten van de taxonomie
taxon Een eenheid van indeling
epitheton Grieks: ‘wat er naast is geplaatst’ = soortnaam (schrijven met kleine
letter)
APG IV = Angiosperm Phylogeny group. Informele groep wetenschappers
wereldwijd die de taxonomie herzien obv DNA-basis om te kijken hoe
de indelingen anders zouden kunnen zijn. Romeinse 4 omdat het
begonnen is in de vorige eeuw.
angiospermen angiospermfysiologie = bedektzadigen= bloemplanten = Anthophyta
= zijn planten die gekenmerkt worden door bloemen en zitten de
zaden in een afgesloten vrucht.
vernaculair Omgangstaal naam (bv kruidje roer me niet), heeft geen betekenis in
de wetenschap.
type een type is een individu waar een naam aan gegeven is, een
exemplaar in een herbarium (heel zeldzaam een afbeelding uit de
18de eeuw)
holotype het individu dat besproken is door diegene die de naam gaf
isotype gelijke type, net zoals het oorspronkelijk
lectotype uitgekozen aan de hand van de beschrijvingen, wat er het hardst op
lijkt
neotype wordt gekozen als het type dat werd beschreven en gepubliceerd
verloren is gegaan
cultivar Dit zijn variëteiten in een soort of ondersoort die ontstaan zijn onder
menselijke hand
vormtaxon Dit is de naam dat we aan iets geven als we nog niet voldoende kennis
hebben om het juist te benoemen
The phylocode Is een manier om claden te benoemen, afstammingslijnen en
vertakkingen
claden Dit is een groep van organismen die alle afstammen van een bepaalde
gemeenschappelijke voorouder, plus die voorouder zelf
apomorphy Een afgeleid kenmerk, een kenmerk dat later in de evolutie komt dan
dat kenmerk van de voorouders
synapomorphie Dit is een samen afgeleid kenmerk, een voorouderlijk kenmerk dat ze
delen
een soort groep van individuen die een aantal kenmerken deelt en in een aantal
kenmerken verschilt van een andere groep die we een andere soort
gaan noemen. Biologisch is het niet scherp afgelijnd.
apomixis ongeslachtelijke voortplanting met de consequentie dat er geen
recombinatie is van het genetische materiaal. Komt in de praktijk
alleen voor bij angiospermen. Bv grassen maken jong plantje aan ipv
bloem
agamospermie zaadvorming zonder dat er een bevruchting heeft plaatsgevonden
, (a = ontkenning + gamo = huwelijk + spermie = zaadjes of sperma, hier
zaadjes), geen recombinatie van seksualiteit
panmixes allesmenging, alle individuen van een populatie kunnen mengen met
elkaar zonder een remming
(pan = alles + mixes = menging)
fenetisch karaktertoestanden opnemen zonder enige uitspraken te doen of ze
meer of minder evolutionair gevorderd zijn
cladisch de ene karaktertoestand die meer geëvolueerd is dan een andere
cladogram Afstammingsboom, voorstelling van de afstammingen van de
fylogenie.
apomorf Afgeleid, niet aan de oorsprong, een afgeleid kenmerk, in de evolutie
een stap verder
plesiomorf voorouderlijke toestand, aan de oorsprong, in de evolutie een stap
achteruit
homoplasie = een valse synapomorfie = gelijkende vorm zonder dat ze dezelfde
oorsprong hebben
Homologe structuren Zijn structuren die oorspronkelijk hetzelfde bouwplan hadden maar
door veranderende omstandigheden en evolutie andere vormen en
functies hebben gekregen en dus er ook anders gingen uitzien
Synplesiomorfie het delen van voorouderlijke kenmerken
divergentie Divergente evolutie is wanneer twee verwante soorten zich
verschillend gaan ontwikkelen omdat ze in andere omstandigheden
leven, al is dit verschil soms maar minimaal
parallelisme Parallelle evolutie is wanneer twee verwante soorten dezelfde
ontwikkeling doorgaan, omdat ze veel kenmerken gemeenschappelijk
hebben en dezelfde problemen tegenkomen
convergentie Convergente evolutie treed op wanneer twee soorten die niet of
nauwelijks met elkaar verwant zijn, dezelfde kenmerken ontwikkelen
monofyletisch alle afgeleide soorten komen van één voorouder
parafyletisch een taxon gecreëerd dat niet alle soorten heeft van de
gemeenschappelijke voorouder
polyfyletisch duidelijk verschillende claden gevat binnen één taxon
CAM Crassulaccean Acid Metabolism = een aanvulling op C3 in de
fotosynthesereactie, dit om zich te beschermen tegen extreme
droogte
rubisco Ribulose-1, 5-bifosfaat, carboxylaze – oxygenase.
Enzyme dat instaat voor co2 binding
anthocyanen ‘blauwe mollecullen’ uit planten, maar deze kunnen ook rood zijn,
naam is slecht gekozen (twee types: flavonoïden, betalaïnen)
parsimonie Spaarzaamheid. Als twee verklaringen alletwee mogelijks kloppen,
wordt de voorkeur voor de simpelste gegeven.
parsimoniale hypothese hypothese maken waarbij je de minste veronderstellingen moet
maken, het moet zo eenvoudig mogelijk zijn
outgroup Een groep waarvan je duidelijk weet dat die buiten je cladogram ligt
en die toelaat om een worteling te geven aan je cladogram.