Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting Medische Kennisgebieden jaar 2, periode 1 €6,99   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting Medische Kennisgebieden jaar 2, periode 1

 13 vues  0 fois vendu
  • Cours
  • Établissement
  • Book

Samenvatting tentamenstof medische kennisgebieden jaar 2, periode 1

Aperçu 4 sur 62  pages

  • Non
  • Inconnu
  • 4 octobre 2021
  • 62
  • 2018/2019
  • Resume
avatar-seller
Samenvatting MK blok 3
Week 1 De celbiologie en genetica
2.1 Metabolisme
Metabolisme = stofwisseling = alle biochemische reacties die in een cel kunnen optreden

Twee typen biochemische reacties:
Anabole reacties (assimilatie): kleine moleculen worden samengevoegd tot grotere moleculen.
 Deze reacties kosten energie.
 De gevormde moleculen worden (tijdelijk) ingebouwd in cellen en gebruikt voor groei, onderhoud en reparatie van weefsels
Katabole reacties (dissimilatie): grotere moleculen worden afgebroken tot kleinere.
 Bij deze reactie komt energie vrij. Deze energie kan worden gebruikt voor energievragende processen als beweging of
warmteproductie

Verbranding
Een veelvoorkomende afbraakreactie is verbranding. Hier reageert een energierijke stof (brandstof) met zuurstof. Het doel van
verbranding is het vrijmaken van energie.
Aerobe dissimilatie = verbranding = celademhaling  hierbij is altijd zuurstof nodig
Glucose + zuurstof  water + koolstofdioxide + energie

Wanneer er geen glucose beschikbaar is kan het lichaam ook vetten verbranden, maar minder schone reactie  meer
afvalstoffen:
Vetten + zuurstof --> water + koolstofdioxide + energie + afvalstoffen

Soms is er in de cel geen zuurstof voorhanden, maar is er toch behoefte aan energie (sport). Dan schakelt de cel over op afbraak
van energierijke producten. Voordeel is dat de cel toch energie kan vrijmaken.
Anaerobe dissimilatie: verbranding zonder zuurstof.
Glucose  energie + melkzuur (giftig) + water
Nadeel: energieopbrengst is veel lager dan bij aerobe dissimilatie en meer afvalstoffen

Energie
Verbranding in cellen gebeurt continu. Zo is er continu energie. Meestal wordt dit eerst opgeslagen doordat er in de cel
zogenoemde energierijke bindingen worden gevormd. De stof die energie kan ‘opladen’ heet adenosinedifosfaat (2
fosfaatgroepen aan een eiwit). In de cel zweven ook losse fosfaatmoleculen rond. Zodra er energie door de verbranding vrij
komt, kan er een derde fosfaatmolecuul aan de ADP gebonden worden  adenosinetrifosfaat. De 3e fosfaatbinding noem je
ook wel energierijke binding.
ADP + P + energie  ATP
ATP-moleculen kunnen zich overal in de cel bevinden. Zodra ergens energie nodig is wordt het 3 e fosfaatmolecuul losgekoppeld
en komt de opgeslagen energie vrij.

Enzymen
Alle biochemische reacties in de cellen vinden plaats m.b.v. reactieversnellers, enzymen. Kenmerken van enzymen:
 Enzymen zijn eiwitten.
 Worden door het lichaam gemaakt.
 Kunnen biochemische reacties razend snel laten verlopen.
 Zijn reactiespecifiek  voor elke reactie eigen enzym.
 Temperatuurspecifiek  elk enzym werkt het beste bij een bepaalde temperatuur  optimumtemperatuur (rond 37
graden Celsius)
 Zuurgraadspecifiek  optimale werking bij een bepaalde zuurgraad
 Worden zelf niet verbruikt. Ze kunnen steeds opnieuw gebruikt worden.
 Hebben vaak co-enzym (stof die meehelpt, bijv. vitamines en mineralen) nodig om de reactie te laten verlopen.
 Worden vaak vernoemd naar stof die ze splitsen of naar reactie de ze beïnvloeden.

2.2 Bouw van de cel
Een cel is gevuld met cytoplasma ofwel protoplasma, een geleiachtig vocht, dat bestaat uit water waarin onder meer eiwitten,
koolhydraten, vetten en zouten zijn opgelost. Hierin zitten organellen, structuren die elk een bepaalde functie uitoefenen. Het
waterige bestanddeel van de cel wordt vaak aangeduid met het cytosol. Het cytoplasma en de meeste organellen worden
omgeven door een uiterst dun vliesje, de celmembraan/ plasmamembraan.

2.2.1 De celmembraan


1

,De celmembraan speelt een belangrijke rol bij de voortdurende stofwisselingsactiviteiten. Deze schermt de intracellulaire ruimte
af van het omringende milieu in de extracellulaire ruimte en zorgt ervoor dat er gen stoffen zomaar uitlekken of ongewenste
stoffen zomaar binnendringen.
Het celmembraan bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden met daartussen cholesterolmoleculen. Een fosfolipide is een
vetmolecuul dat een kop- en staartgedeelte heeft. Het kopgedeelte is hydrofiel, door de fosfaatgroep (wateraantrekkend). Het
staartgedeelte is een vetverbinding en is hydrofoob (waterafstotend). De vetstaarten staan tegenover elkaar, omdat die immers
waterafstotend zijn (cytoplasma in de cel).
De cholesterolmoleculen in de celmembraan zijn vetten met ook een hydrofiele en hydrofobe kant. Ze verstevigen de
celmembraan en houden de fosfolipiden bij elkaar
In de fosfolipide laag steken er ook aan weerszijden eiwitmoleculen uit. Deze vormen afsluitbare kanaaltjes en worden
membraanporiën genoemd. Ze dienen voor het transport van stoffen van en naar het cytoplasma. De eiwitmoleculen die of
naar buiten of naar binnen steken dienen als een soort antennen voor het ontvangen van boodschappen. Een membraaneiwit
met zo’n antennefunctie heet een receptoreiwit. Aan de buitenkant van het celmembraan kunnen koolhydraten vastzitten. Zij
hechten zich aan de eiwitten en vetten in de membraan en steken relatief ver uit. Zo’n complex van moleculen wordt een
glycocalix genoemd. Deze heeft voor elk type cel een kenmerkende structuur en bepaalt als zodanig de herkenbaarheid van de
cel voor andere cellen in de omgeving.

2.2.2 Transport via de celmembraan
Een levende cel wisselt continu stoffen uit met zijn directe omgeving. stoffen kunnen op verschillende manieren de cel uit.
Water en gassen passeren de celmembraan zonder dat de cel daar een actieve rol bij speelt  passief transport. Dit kost de cel
geen energie. De meeste stoffen geen via actief transport.

Passief transport van stoffen via de celmembraan is gebaseerd op diffusie en osmose. Het celmembraan is permeabel voor
koolstofdioxide en zuurstof. Water wordt volgens het osmotisch principe getransporteerd, want voor alle andere stoffen is de
celmembraan niet permeabel. Binnenin de cel bevindt zich het cytoplasma met zijn concentraties opgeloste deeltjes. Buiten de
celmembraan is er een waterige oplossing met een andere samenstelling dan het cytoplasma. Hoe snel het water zich in of uit
de cel verplaatst hangt af van de concentratieverschillen binnen en buiten de cel. Daarbij gaat het vooral om zouten in oplossing
(kristalloïden) en eiwitmoleculen (colloïden). De zuigende kracht die veroorzaakt wordt door zouten in oplossing wordt de
kristalloïd-osmotische waarde (KOW) genoemd. Eiwitmoleculen die veel groter zijn dan zouten lossen niet op maar worden
omringd door watermoleculen en vormen zo een colloïdale oplossing. Hierdoor ontstaat een osmotische zuigkracht, die de
colloïd-osmotische waarde (COW). Ook via membraanporiën kunnen bepaalde opgeloste stoffen de cel in en uit diffunderen. Elk
type membraanporie laat zijn ‘eigen’ stof door.

Diffusie is de beweging van deeltjes van een plaats waar ze in een hoge concentratie voorkomen naar een plaats waar de
concentratie kleiner is. Osmose is diffusie van water via een semipermeabele (halfdoorlaatbaar) membraan. Diffusie gaat sneller
naarmate: de temperatuur hoger is, het concentratieverschil groter is, de diffusieafstand kleiner is, het diffusieoppervlak groter
is, de viscositeit (stroperigheid) van het oplosmiddel kleiner is.

Bij actief transport moeten deeltjes van een ruimte met een lage concentratie opgeloste stoffen naar een ruimte met een hoge
concentratie opgeloste stoffen gebracht worden. Deeltjes bewegen dus tegen de concentratiegradiënt in, naar een plaats met
een hoge osmotische waarde. Twee typen actief transport:
 Enzymatische pomp
o Hierbij worden de te transporteren stoffen m.b.v. enzymen door de celmembraan gesluisd. Deze enzymen heten
transporteiwitten en zitten in de celmembraan. Aan de ene kant van het celmembraan bindt de stof zich aan het
enzym. Vervolgens werkt het enzym de stof door de membraan heen en laat het aan de andere kant weer los.
o Verplaatst geladen deeltjes, zoals calcium-, waterstof-, kalium-, natrium- en chloorionen. In dat geval wordt dit
transportmiddel vaak een ionenpomp genoemd.
o Ook grotere moleculen, zoals eiwitten worden met de enzymatische pomp in en uit de cel getransporteerd. Het vervoer
kost de cel energie, die door splitsing van ATP geleverd wordt.
 Blaasjestransport
o Hierbij stulpt de celmembraan om de te transporteren stof heen en vormt een blaasje. Doordat de celmembraan bijna
vloeibaar is kunnen de uitgestulpte stukjes makkelijk samensmelten (fuseren). Er ontstaat een blaasje in het cytosol,
waardoor de ingesloten stof niet direct in contact komt met het intracellulaire milieu. Haalt de cel op deze manier
stoffen naar binnen, dan noem je het endocytose. Als de opgenomen deeltjes een vaste stof vormen heet het
fagocytose. Als het een vloeistof is wordt het pinocytose genoemd. Andersom kunnen via blaasjes ook stoffen de cel
uitgewerkt worden. Dit heet exocytose. Eerst snoert de cel binnenin een blaasje af waarin de stof zit, vervolgens
fuseert het blaasje met de celmembraan en wordt de stof uit het blaasje gestort.

2.2.3 Organellen


2

,De meeste organellen bestaan uit of worden omgeven door een plasmamembraan, die van hetzelfde type is als het
celmembraan. De cel bestaat uit de volgende organellen:
 Nucleus (celkern)
o Grootste organel van de cel en stuurt alle stofwisselingsactiviteiten aan.
o Bevat de erfelijke eigenschappen van het individu.
o Bestaat uit nucleoplasma (kernplasma) omgeven door de kernmembraan (deze bestaat ook uit een dubbele laag
fosfolipiden). In het kernmembraan zitten groter poriën dan in de celmembraan.
o In het waterige nucleoplasma zit een netwerk van 46 chromatinedraden. Elk chromatinedraad bestaat uit speciale
eiwitten, histonen genoemd, met daaromheen een nucleïnezuur gewikkeld. Het nucleïnezuur is van een bepaald type
en heet desoxyribonucleïnezuur (DNA). Als een cel zich deelt, gaan de chromatinedraden spiraliseren (ze worden
dikker en zijn zichtbaar met een microscoop). In dit stadium worden ze chromosomen genoemd. In het menselijk
lichaam bevatten alle lichaamscellen (behalve geslachtscellen) altijd 46 chromosomen. Ze komen in paren voor; de
mens heeft dus 23 paar chromosomen. In het nucleoplasma bevinden zich een of meerdere nucleoli (kernlichaampjes),
waarin een ander type nucleïnezuur gemaakt wordt: het ribonucleïnezuur (RNA). De activiteiten in de cel worden
vooral bepaald door de talloze biochemische omzettingen in het cytoplasma, alle beïnvloed door enzymen. De enzymen
en overige eiwitten van het cytosol worden door de cel zelf gemaakt. Het menselijk lichaam kan in totaal meer dan
400.000 eiwitten maken. De aanmaak van deze eiwitten (eiwitsynthese) wordt door het DNA in de celkern
geregistreerd. In het DNA liggen namelijk alle codes voor de eiwitsynthese besloten
 Ribosomen
o Kleine bolvormige organellen die of los rondzwerven in het cytosol of vastzitten aan het ER
o Bevatten een ‘eigen’ RNA, dat ribosomaal-RNA (rRNA) genoemd wordt.
o Spelen een essentiële rol bij de eiwitsynthese. In de losse ribosomen worden eiwitten voor de cel zelf gesynthetiseerd.
In de vastzittende ribosomen worden eiwitten gesynthetiseerd die bedoeld zijn voor gebruik buiten de cel en dan ook
uiteindelijk door exocytose in de extracellulaire ruimte komen
 Endoplasmatisch reticulum
o Is een membranensysteem van platte holten, blaasjes en verbindingsbuizen.
o Twee typen:
 Ruw ER
- Hier zitten aan de buitenkant veel ribosomen vast. De eiwitten die in deze ribosomen zijn gesynthetiseerd
worden in het kanalensysteem van het ER opgenomen en kunnen uiteindelijk via het golgicomplex door de cel
naar buiten worden afgegeven
 Glad ER
- Speelt een rol bij de cholesterol- en lipidenaanmaak voor celmembranen, en is betrokken bij bepaalde
biochemische processen in het cytosol, zoals de vorming van koolhydraten en de ontgifting van bijvoorbeeld
drugs, alcohol of medicijnen.
 Golgicomplex
o Bestaat uit een stapeltje holle schijven die met elkaar in verbinding staan. Aan de uiteinden snoeren zich continu
blaasjes met inhoud af. Deze kunnen uit de cel worden afgevoerd of gaan naar een ander organel (zoals een
mitochondrium).
o Functie van dit organel houdt verband met de werking van het ER. De in het ER gevormde stoffen worden naar het
golgicomplex vervoerd en daar verder verwerkt.
o Eiwitten, vetten en koolhydraten worden in het golgicomplex omgezet in verbindingen die op specifieke plaatsen in de
cel nodig zijn. Het golgicomplex bevat dan ook veel verschillende enzymen. Een speciaal type blaasje dat door het
golgicomplex wordt gevormd is het lysosoom, dat wordt beschouwd als een apart organel.
 Lysosomen
o Zijn door het golgicomplex gevormde kleine blaasjes, die veel verschillende enzymen kunnen bevatten. Deze enzymen
zijn betrokken bij de katabole processen.
o Spelen een belangrijke rol bij de intracellulaire vertering van voedseldeeltjes die via endocytose de cel binnenkomen.
o Houden zich ook bezig met het opruimen van ongerechtigheden in de cel, zoals oude organellen of gefagocyteerde
bacteriën. Ze dienen bovendien als vuilnisvat doordat ze onbruikbare en schadelijke stoffen opslaan.
o De enzymen in de lysosomen worden door een plasmamembraan afgeschermd van het cytosol. Soms gaan lysosomen
lekken, waardoor de agressieve enzymen organellen of eiwitten in het cytosol kunnen gaan afbreken. Dat wordt
autolyse genoemd. De cel gaat hierdoor meestal dood.
 Mitochondriën
o Energieleveranciers van de cel
o Langwerpig en hebben een gladde buitenmembraan en een sterk geplooide binnenmembraan.
o De inhoud van het mitochondrium bestaat voornamelijk uit veel enzymen die voor celademhaling zorgen (verbranding
van glucose). De verbranding verloopt via een lange keten van reacties, aangeduid met citroenzuurcyslus. Het
belangrijkste product van de citroenzuurcyclus is ATP
 Centrosoom
3

, o Elke cel heeft een centrosoom (spoellichaampje) bestaande uit twee identieke cilindervormige structuurtjes, de
centriolen. Het centrosoom wordt actief op het moment dat de cel gaat delen. Dan verdubbelt het zich en verplaatst
elk centrosoom zich naar een van beide polen van de cel. Tijdens het delingsproces geven ze richting aan waarin de
celdeling plaatsvindt.

Een DNA-molecuul is een lange keten van moleculen en ziet eruit als een touwladder in
spiraalvorm. Beide stijlen van de touwladder bestaan uit afwisselend een suikermolecuul
(desoxyribose) en een fosfaatmolecuul (fosfaatzuur). Elke ‘trede’ in de touwladder wordt
gevormd door twee verschillende stikstofbasen, in totaal zijn er vier: adenine, thymine,
cytosine en guanine. Deze zijn verbonden aan het suikermolecuul. Elke halve ‘trede’ met de
bijbehorende fosfaatgroep van de zijkant van de touwladder wordt een nucleotide
genoemd. Het RNA-molecuul is bijna identiek aan het DNA-molecuul, maar bestaat uit een
keten en de stikstofbase thymine is vervangen door uracil. In de volgorde van de
nucleotiden liggen de codes voor de te vormen eiwitten besloten. Eiwitten bestaan uit lange
ketens aminozuren (er zijn 20 verschillende). Voor elk aminozuur bestaat in het DNA een
code in de vorm van een triplet: drie nucleotiden achter elkaar. Een stukje DNA dat de code
van een eiwit bevat heet een gen.

Eiwitsynthese: in de kern wordt het stukje DNA waarmee het eiwit wordt gecodeerd,
gekopieerd. Het DNA-molecuul splijt in de lengte op het midden van de tredes in tweeën en
het deel dat afsplitst dient als mal voor een nieuw te vormen RNA -keten. Bouwsteentjes
hiervoor komen uit de kernlichaampjes. Deze nieuwe RNA-keten (mRNA) is dus het
spiegelbeeld van het oorspronkelijke DNA-keten en op de plaats van thymine zit nu uracil.
De tripletten in dit RNA heten codons. Het stuk RNA laat los van de mal, beweegt zich via
een porie in de kernmembraan naar het cytoplasma en gaat aan een ribosoom vastzitten. In
het cytoplasma zweven losse stukjes RNA rond (transport-RNA, tRNA), elk bestaande uit een
triplet. De tripletten van het tRNA heten anticodons. Het tRNA gebruikt het mRNA weer als
mal en zet het bijbehorende aminozuur op de goede plaats. Is het eiwit als een kralenketting
geregen, dan laat het los van het ribosoom en is het klaar voor gebruik.

2.3 De levenscyclus van de cel
Cellen hebben een levenscyclus te verdelen in drie fasen: delingsfase, groeifase en functionele fase.

2.3.1 Mitose en groeifase
In de delingsfase kan de cel zich in twee identieke ‘dochtercellen’ delen. De celdeling wordt mitose genoemd. Het is van groot
belang dat de nieuwe cellen weer net zo’n goed uitgebalanceerde samenstelling hebben als de cel waar ze uit ontstonden. Dat
wordt gewaarborgd doordat de twee nieuwe cellen identiek zijn aan de cel waaruit ze voortkomen. De mitose kenmerkt zich
door een aantal gebeurtenissen die zich vaak gelijktijdig afspelen:
 Verdubbeling van de chromatinedraden, een proces dat al halverwege de groeifase is begonnen. Van alle 46 (23 paar)
chromatinedraden wordt een kopie gemaakt. Zodra de chromatinedraden zijn gekopieerd worden ze chromatiden
genoemd. Originelen en kopieën blijven naast elkaar liggen en zitten op één plaats nog aan elkaar vast (centromeer)
 Bijna tegelijkertijd verdubbelt het centrosoom; er zijn nu vier centriolen
 De chromatiden gaan spiraliseren. Elk paar identieke chromatiden, vastgehouden door de centromeer, wordt nu een
chromosoom genoemd
 De centrosomen bewegen zich naar beide polen van de cel en er ontstaan lange plasmadraden, spoeldraden genoemd
 De kernmembraan en de kernlichaampjes verdwijnen
 De chromosomen gaan zich rangschikken in het equatoriale vlak (middenvlak)
 Er lopen nu spoeldraden tussen de beide centrosomen en er zijn ook spoeldraden aan de centromeren vastgehecht. Deze
laatste zorgen ervoor dat de chromosomen zich op de juiste manier rangschikken
 De spoeldraden trekken de centromeren uit elkaar en de vastgehechte chromatiden worden meegetrokken in de richting
van de polen. De chromosomen worden op deze manier twee identiek chromatiden gesplitst
 De moedercel snoert zich in ter hoogte van het equatoriale vlak
 De kernmembranen worden gevormd en de kernlichaampjes verschijnen. De chromatiden despiraliseren en vormen nu
weer een chromatinenetwerk

De groeifase is een fase van toename van het cytosol, het opnemen van water, het bijmaken van celmembranen,
plasmamembranen en organellen. De eiwitsynthese komt op gang. Na een bepaalde tijd is de cel even groot als de cel waaruit
hij ontstaan is. zowel de duur van de mitose als van de groeifase is afhankelijk van het celtype, milieuomstandigheden en van de
ontwikkelingsfase van het lichaam. De groeifase duurt altijd veel langer dan de delingsfase.


4

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Amanda1703. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

78998 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€6,99
  • (0)
  Ajouter