Samenvatting bedrijfsmanagement
1. Denken over organisatie en management (p. 29-69)
1.1 Intro
Definitie organisatie à elke vorm van menselijke samenwerking voor een gemeenschappelijk doel.
3 criteria: mensen-samenwerken-doel
Bv tram of bus à geen samenwerking van/ tussen mensen è geen organisatie
Def. Bedrijf à organisatie die goederen of diensten produceert
Def. Onderneming à bedrijf die als doelstelling het maken van winst heeft
Organisatiekunde à organisatie en management; kijken naar hoe organisaties leven/ doen en hoe
de mensen die daarin werken reageren
Management à bestuur van een organisatie
Organisatie en management à leer van het bestuur van elke vorm van menselijk samenwerken voor
een gemeenschappelijk doel
1.2 Ontstaan van het vakgebied
Socrates en Plato à theorieën over leidinggeven, taakverdeling en specialisatie
1.2.1 Ontwikkeling van handel en ontstaan multinationale ondernemingen
Ruilhandel van goederen via zijderoute (goud, ivoor, glas voor zijde, bont, keramiek)
Eerste internationale handelsondernemingen opgericht en gesubsidieerd door nationale overheden met
als doel hun koloniale handelsbeleid te ondersteunen (Verenigde Nederlandse Oost-Indische
Compagnie; VOC)
Bbp à Bruto binnenlands product è waarde van alle geproduceerde goederen en diensten gedurende
een periode; totale waarde die men heeft geproduceerd van goederen en diensten in een land
gedurende een jaar
1.2.2 Denkrichtingen en persoonlijkheden
Periode voor de industriële revolutie (400 v.C- 1900 n.C)
Start bij Plato, Socrates en Aristoteles à theorie over leidinggeven, taakverdeling en specialisatie
• Machiavelli (1469-1527)
Filosoof, diplomaat & schrijver
Uitbreiden en behouden van macht
• Mercantilisme (begin 16e e- einde 18e)
Reactie op vroeg kapitalisme
Men ging uit van zero sum: welvaart van een bepaald land is afhankelijk van de hoeveelheid
kapitaal dat ze hebben. Als iemand iets won moest de andere verliezen è gesloten circuit met
bepaalde hoeveelheid middelen die enkel vermeerderd kon worden door het van iemand af te
nemen
Men kon rijk worden door zo veel mogelijk te exporteren en zo min mogelijk te importeren;
invoer belasten en uitvoer subsidiëren
• Adam Smith (1723-1790)
Grondlegger moderne economie; vrijhandelseconomie- onzichtbare hand
Onzichtbare hand à men gaat altijd tot een evenwicht komen; welvaart verhogen door te
specialiseren
Smith: arbeidsverdeling a.d.h.v. absolute kostenvoordelen ßà Ricardo: relatieve
kostenvoordelen (MC examen)
1
,Sinds de industriële revolutie
Voor de industriële revolutie à gilden en ambachten met nauwelijks ondergeschiktheid
Gilden à beroepsvereniging (bakkers, slagers,…)
Nauwelijks ondergeschikt à stonden op hetzelfde niveau
Vanaf industriële revolutie ondergeschiktheid veranderd à werk opsplitsen in eenvoudige taken met
uitgebreide hiërarchie (centrale rol voor eerstelijnsopzichters)è ontstaan vakbonden voor betere
werkomstandigheden
Gevolgen industriële revolutie à productiviteit verhoogd à stijgende vraag door grotere
afzetmarkten, maar chaos in fabrieken!
è Systematische aanpak nodig à scientific management
Belangrijke stromingen
1. Taylor - scientific management (± 1900)
Gekendste toepassing à Henry Ford- Fordisme
Van paternalistische baas tot verlicht despoot
Despoot à alleenheerser, maar kleine hervormingen, ook al is het maar door 1 persoon
Paternalistisch à vaderfiguur in de onderneming
• Welzijnsdepartement
Sociological department: WN gekneed naar zijn ideaal van een WN àniet roken, niet
drinken, hard werken en kijken waar ze hun loon aan op doen. Bij overmatige uitgave è
sanctie
Educational dep: laaggeschoolde mensen kregen “opvoeding” en “american dream”
• Loon als chantagemiddel
Uitgavenpatroon in het oog houden door bv loon in café’s (van de baas) te geven of
“maaltijdcheques” die in de winkel van de baas konden worden uitgegeven
2. Fayol - general management theorie (± 1900)
Henry Fayol
Nadrukkelijk gericht op gehele organisatie (ßà Taylor: vooral productie)
General Management theorie legt verbanden tussen de managementgebieden en
managementtakken
Alle taken moeten gebeuren door bestuurà coördineren, uitvoeren, bevelen,… è
nadenken over geheel
ßà Taylor: zo veel mogelijk en zo goedkoop mogelijk
Eenheid van bevel à een iemand deelt orders uit; een iemand is de baas ßà Taylor:
verschillende mensen als opzichter/ baas
Fayol zorgde voor verspreiding van opvattingen over het universele karakter van management
& had meer aandacht voor taken van manager
3. Weber - Theorie van de bureaucratie (± 1920)
Max Weber à bijdrage vooral gericht op overheidsorganisaties en grote bedrijven vanuit
sociologische invalshoek (pos. Bedoeld, niet onze neg. Connotatie)
Gestructureerde & ideale organisatie waar iedereen rationeel werkt (=doelmatig)
Kenmerken ideale bureaucratie:
o Sterk doorgevoerde taakverdeling
o Hiërarchische bevelstructuur
o Nauwkeurige afgebakende bevoegdheden en verantwoordelijkheden
o Werving o.b.v. bekwaamheden en kennis
o Onpersoonlijke relaties tussen functionarissen
o …
Vb. bureaucratie: NMBS à beslissingen die niet altijd in het belang van bedrijf zijn
Problemen: normale functies 38u/ week; treinconducteurs 36u, maar werken wel 38 of 39u/ week
waardoor er een overschot aan vakantiedagen is die niet opgenomen kunnen worden
2
, 4. Elton Mayo- Human Relations beweging (± 1945)
Scientific management belangrijkste stroming bij ontstaan à heel rationeel en toegepast in de meeste
fabrieken è vandaag HR
Studie Hawthorne fabrieken van General Electric (1927) à zie slide 34-45
Objectief- wetenschappelijke analyse van positieve en negatieve eigenschappen vertaald in ideale
organisatie
Conclusie experimenten Mayo:
• Naast objectieve factoren, ook subjectieve factoren ( aandacht, zekerheid, waardering, bij de
groep horen)
• Sociale vaardigheden voor leidinggevenden belangrijk à samenwerken + belang menselijke
factoren voor effectiviteit en efficiëntie
5. Het revisionisme (± 1950)
Zowel Taylorisme als HR niet ideaal
Scientific management à organisatie zonder mensen
HR à mensen zonder organisatie
è Revisionisme: mensen & organisatie
Rensis Likert (pionier) à linking pin
Concept linking pin à tussenpersoon zoeken die tot twee groepen behoort. Bv groep
mensen met op hoger niveau nog een groep mensen à persoon zoeken die tot beide
groepen behoort om zo groepen met elkaar te laten communiceren è tussenpersoon kan
info doorgeven aan beiden è zorgen voor een overlap/ link tussen groepen
Bv opleidingshoofd dat tussen docenten en management staat
Maslow à behoeftehiërarchie
Pas als aan de ene behoefte voldaan is, beginnen aan andere te voldoen è je kan nooit een
niveau overslaan
Herzberg à satisfiers en dissatisfiers
Gebaseerd op Maslow- 5 niveau’s
Motivatoren en hygiënefactoren (satisfiers en dissatisfiers)
Vaak intrinsieke en extrinsieke factoren
Hygiënefactoren à lokaal waar je nu zit bv nergens bankjes, kapotte stoelen,… è
demotivatie om naar de les te komen
Satisfiers kunnen leiden tot motivatie; dissatisfiers hoogstens tot een neutraal gevoel
Neutraal punt als je bv in een top lokaal zit à geen motivatie, maar ook geen
demotivatie
Bv als student werken aan €8/u in stijgende lijn tot €12/u à geen echte motivatie;
op heel korte termijn motiverend
Job beu zijn, maar het jaar erop €200 meer verdienen à geen echte motivatie
McGregor- theorie X en Y (± 1960)
Theorie X: WN zijn dom, lui en passief
Theorie Y: WN zijn onafhankelijk, creatief en betrokken (HB 6.3.3)
6. Boulding- systeembenadering (± 1950)
Systeemtheorie:
• Organisaties zijn een geheel van samenhangende delen
• Managementbenadering nodig
• Mogelijkheden tot synergiën
è Als puzzel goed is à synergie; 1+1= 3 of 1+1>2
Als we WN goed laten samenwerken halen we meer dan de groepen WN apart. Bv persoon x
produceert 5 stuks op een uur en persoon y ook à als we ze samen laten werken kunnen ze misschien
12 stuks produceren
3
, 7. De contingentiebenadering (± 1965)
Tot hiertoe leefde het idee dat er maar één beste manier van management bestond
Paul Lawrence & Jay Lorsch
Contingentiebenadering à management afhankelijk van omstandigheden
Belangrijke situationele variabele is de omgeving voor de te kiezen strategie, structuren en
systemen
Recente organisatietheorieën (1980-…)
1. Philip Crosby
Kwaliteitszorg in organisaties
Totale kwaliteitsmanagementtheorie en ‘zero defects’ concept
Producten die geen defecten meer vertonen à prioriteit deze dagen; gsm van goede kwaliteit
is subjectief voor elke persoon è moeilijk te definiëren wanneer iets kwaliteitsvol is
2. Henry Mintzberg
Organisatieconfiguraties (ideaaltypes)
- Ondernemersorganisatie
- Machineorganisatie
- Professionele organisatie
- Divisieorganisatie
- Innovatieve organisatie
- Zendingsorganisatie
- Politieke organisatie
3. Peter Drucker
Invloedrijke managementgoeroe
Kennis als essentiële productiefactor à kenniswerker bepaalt grotendeels zelf de inhoud van
zijn werk + bestaansrecht organisaties steeds korter
è Klassieke productiefactoren (kapitaal, arbeid, natuur), maar ook ondernemerschap en
technologie
4. Michael Porter
Belangrijke bijdragen op gebied van:
- Omgeving à vijfkrachtenmodel
- Strategie à concurrentiestrategieën
- Organisatieanalyse (waardeketen)
5. C.K. Prahalad
Globalisering en innovatie
Grotere samenwerking met klant
Innovatie door te kijken naar de armen (bodem economische piramide) à kijken naar mensen
die zeer arm zijn; als je iets ontwikkelt dat zeer goedkoop is en gemakkelijk aan miljard
mensen in Azië kan verkopen è nog steeds veel geld verdienen. We kijken dikwijls naar de
rijken om geld te verdienen, maar de kans is groot dat je er minder aan hebt dan aan een grote
groep te verkopen
6. Gary Hamel
Toekomst van management
Vervangen van oude managementprincipes (planning, specialisatie en hiërarchie) door nieuwe
principes als diversiteit, experimenteren en decentraal leiderschap
Empowerment à bepaalde bevoegdheden/ beslissingen overdragen naar lagere niveaus.
Beslissingen die vroeger bij manager lagen à mensen mogen er zelf over beslissen
Bv marketing 2u/ week in aula volgens directie à nu mogen docenten zelf beslissen hoe en
wanneer
7. Eckart Wintzen
Celfilosofie
‘Wie snel groot wil worden, moet vooral klein blijven’
Eckart’s notes (kader HB p.60 TK)
8. Daniel Pink
4