Notities Filosofie
Nooit geboortedata of sterfdata kennen, enkel de eeuw.
Inleiding
Aard van de filosofische vraagstelling
De filosofische vraagstelling is altijd een vraag stellen naar “wie is dat nu eigenlijk de mens?”.
Het is een vraagstelling die ook een andere vraagstelling oproept: op de dag van vandaag hebben we
allemaal een bepaalde visie/blik op opvoeding, alsof dat iets is dat vanzelfsprekend is. De vragen die
daaraan gekoppeld zijn: “Wie is de mens?” en “Wat is opvoeden vandaag?”. Men gaat sociale
problemen (zoals jeugddelinquentie, armoedeproblematiek,…) koppelen aan opvoeding, dan
moeten we ons eigenlijk de vraag stellen als dat wel zo vanzelfsprekend is dat begrip “opvoeding”.
Sociale problemen vandaag worden vaak beschouwd als opvoedingsproblemen.
Elke vraag die we kunnen stellen zal altijd terugvallen op de vraag naar “wie of wat is de mens?”.
Vragen die een vraag zijn naar iets dat vanzelfsprekend is of lijkt te zijn: dat zijn filosofische
vragen. De aard van een filosofische vraag is een vraag naar datgene wat we menen te kennen,
naar datgene wat voor ons zo vanzelfsprekend is (zoals de mens of opvoeden), dat we ons dat niet
kunnen voorstellen dat we daar nog een vraag naar kunnen stellen. Het is dus een vraag naar het
gekende. Dat wat we menen te kennen, is dat wel zo? Kennen wat is dat dan eigenlijk? Het punt
van waaruit ik iets meen te kennen, wat is dat eigenlijk? Dat zijn filosofische vragen.
De filosofische vraag stelt altijd een vraag naar hoe iets oorspronkelijk of echt is, maar vanuit het
idee dat we daar nooit aan kunnen: aan het echte of het oorspronkelijke.
De aard van de filosofische vraag is dubbel:
1. Het onderwerp lijkt vanzelfsprekend
2. De filosoof die de vraag stelt, stelt zichzelf ook altijd in vraag (bv. wat is dat dan het kennen?)
Er is een verschil tussen de filosofie en de andere wetenschappen: filosofen gaan die
basischema’s, die axioma’s of die zekerheden zelf in vraag stellen en zich afvragen hoe komt het nu
dat de socioloog van hieruit vertrekt. Met andere woorden het is een vraag naar de fundamenten.
De filosofie is dus geen wetenschap naast een ander, filosofie bevraagt de fundamenten van die
wetenschap.
De filosofie is dus altijd een vraag naar zichzelf en dus een vraag naar het fundament (stelt de
vanzelfsprekendheden in vraag en dus ook zichzelf).
Fundament = een grond, een zekerheid, punt van waaruit de mens over zichzelf/de wereld/alle
aspecten in de wereld (alle verhoudingen die de mens heeft met de wereld rondom hen) zal
nadenken, de waarheid, een draagvlak (punt dat je niet meer ziet van waaruit je begint te denken)
4 fundamenten:
1. De werkelijkheid
2. God
3. De rede
4. Geen fundament
,Filosofie en orthopedagogie
Het belang van inzicht te hebben in de begrippen
Belang van het hanteren van de juiste definities. Wat betekenen de woorden. Je moet beginnen
met het definiëren van de begrippen die voor iedereen vanzelfsprekend lijken te zijn.
Je kan bij veel woorden denken is dat wel zo, verstaan we dat wel op dezelfde manier? Alle
woorden/concepten zijn glibberige begrippen, de betekenis daarvan ligt niet vast (bv. wat een kind
is vandaag, werd helemaal anders begrepen in de Middeleeuwen).
De manier waarop de woorden/concepten worden gehanteerd die hebben vaak iets historisch, ze
verschuiven over de generaties.
Als er een betekenisverschuiving van een bepaald woord heeft plaatsgevonden, dan moeten we ons
afvragen: WAAROM is dat zo? WAAROM heeft die betekenisverschuiving plaatsgevonden? In die zin
gaan we niets anders kunnen dan historisch te werk te gaan.
Wie is de mens? En wat is het kennen van die mens? Opvoeding is altijd gericht op iemand iets
bijbrengen, aanleren, gedrag veranderen: altijd om kennis. Wie is de MENS en wat is KENNIS? Deze
2 begrippen zijn van betekenis verschoven doorheen de geschiedenis.
Historische blik
De mens is iets dat je op een zeker vlak kan maken, de mens kan gekneed worden, kan vervormd
worden door de ouders of andere opvoeders, onderwijs, technologie.
Wat zit daar vandaag ook in? Dat is dat die maakbaarheid van de mens dat dat gebeurt vanuit het
idee dat de mens beter kan gemaakt worden (dat is typisch modern). Er is dus een doel in de verte,
waar we naartoe moeten denken. Met modern wordt bedoeld vanaf eind 16-17de eeuw. De mens
kan beter worden is een moderne gedachte.
Er gebeurt iets specifiek in die moderniteit: de natuurwetenschappen en techniek komen op.
Filosoof Michel Foucault zegt: de bestuurders en politici zijn in de 18de eeuw beginnen gebruik
maken van die natuurwetenschappen en technieken om te besturen, om de mensen volgzaam te
maken, beheersbaar te maken. Om de mensen bestuurbaar te houden → techniek: normalisering
Nu wordt nog steeds de statistiek gebruikt om de mens beheersbaar te houden. Een
normaliseringsproces is in gang geschoten. Men gaat op basis van natuurwetenschappen belijdt
beginnen voeren bv. men ging mensen gaan categoriseren aan de hand van de vorm van hun
schedel, zodat ze misdadigers van niet-misdadigers konden onderscheiden. De
natuurwetenschappen zijn gebruikt om de bevolking te gaan normaliseren, men brengt een
bepaalde norm naar voor, zodat men de mensen kan opdelen in normale mensen en niet-normale
mensen (geest gestoorde mensen).
Het normaliseringproces: het beheersbaar maken van de werkelijkheid en van de mens. Voor de
18de eeuw leefde iedereen door elkaar, na de normalisatie worden mensen die niet-normaal zijn
afgezonderd. Niet-normalen gaat men proberen opvoeden tot normalen (idee dat de mens beter
kan gemaakt worden).
Wat wij gaan doen: is gaan nagaan wat zijn de aannames die men heeft in een bepaalde periode om
dit bv. te doen: die normalisering. Op welke manier werd dan naar de mens gekeken en op welke
manier wordt daar nu naar gekeken?
,De vraag naar het fundament (en het doel van de cursus)
De kern van de filosofische vraag in deze cursus is dus volgende: zij stelt de vraag naar de
onderliggende (onzichtbare) aannames, naar de grond, naar het fundament.
Deze cursus wil de student kritisch leren nadenken over de vooronderstelde redelijkheid van onze
gemeenschap/samenleving en van de visie van de mens op zichzelf, de ander, en de opvoeding van
de mens in die samenleving.
Op welke manier is het fundament verschoven gedurende de geschiedenis. Vandaar is de cursus
een historische cursus.
Een fundament is het punt van waaruit wij iets aanvaardbaar gaan vinden, dat fundament ligt niet
vast (Vinden wij het aanvaardbaar om geesteszieken langs de kant van de weg te leggen? Vinden wij
het aanvaardbaar om op te sluiten?). Dat betekent dat in elk moment in de geschiedenis men iets
anders aanvaardbaar vindt. Aanvaardbaar zijn betekent dat er bepaalde waarden zijn die de
redelijkheid van de beslissingen uitmaken. We moeten de vraag stellen naar wat we aanvaardbaar
vinden en dus een vraag naar welke waarden (de rationaliteit waaruit we dingen beslissen en we dus
eigenlijk betekenis geven aan dingen die we als vanzelfsprekend ervaren). Vandaag wordt er veel te
snel beslist of gesproken vanuit een vooroordeel. Aan een oordeel zit een bepaalde waarde aan
vast: we vinden iets goed of iets niet goed.
Bv. de manier waarop men mensen wil verplichten om een mondmasker te dragen. Mondmasker
eerst niet nodig en nu wel. Je moet inzien dat die visie op mondmaskers ook verschuift via trial en
error. Maar het moet voor ons vastliggen. Het ligt vast wat goed en kwaad is, terwijl wat goed en
kwaad iets is dat de mensen zeggen op een bepaald moment wat goed en kwaad is en dat is aan
verandering onderhevig.
Sommige mensen gaan ervan uit dat hetgeen wat we aanvaardbaar vinden altijd zo is, dus dat iets
dat goed is tot de werkelijkheid behoort. Daardoor gaan we snel oordelen.
Je kan beslissingen/keuzes nemen op basis van:
1. Vooroordelen (moraliseren): dan ga je ervan uit dat wat goed/waar is, gegrond is in de
werkelijkheid)
2. Of wel op basis van een zich ontwikkeld inzicht / voortschrijdend inzicht: dan ga je ervan uit
dat de waarden van waaruit je iets beslist, niet vastligt
We moeten twijfel kunnen aanvaarden, de werkelijkheid is onderhevig aan verandering.
Kritisch zijn is op een bepaalde manier afstand nemen van dingen die vanzelfsprekend lijken.
, Historisch ontstaan van filosofie (5de eeuw voor Christus)
Antieke Griekse filosofie geeft vorm aan de Westerse cultuur
De filosofie is een historisch gebeuren: ze is op een bepaald ogenblik en op een bepaalde plaats
ontstaan.
Wanneer is men beginnen spreken over filosofie en wat is dat dan precies? Hetgeen wat daar
gebeurd is (ongeveer in de 5de eeuw voor Christus) het ontstaan van filosofie: dat is bepalend
geweest tot op vandaag.
In de 5de eeuw voor Christus ontstond een ander soort denken die de filosofie gevormd heeft. Men
gaat een aanname of een axioma naar voren schuiven, een axioma dat als een aanname fungeert die
ons gaat zeggen dat is filosofie.
Een axioma = een aanname die je niet kan bewijzen maar wel zo is, het is een soort van startpunt
waaruit al de rest kan worden opgebouwd.
Het axioma van de filosofie: de zelfontdekking van de logos als de plaats van de
waarheid
DE MENS ONTDEKT IN ZIJN EIGEN VERSTAND/IN ZIJN EIGEN SPREKEN DE PLAATS VAN DE WAARHEID
Zelfontdekking = iets ontdekt zichzelf
Logos = alles dat te maken heeft met verstand, taal, redenering,…
Waarheid = iets dat eeuwig is en onveranderlijk (eeuwig is = iets dat vastligt)
Waar legde men de focus vooraf aan de filosofie? De mens is op een bepaald moment de plaats
van de waarheid in zijn eigen verstand gaan leggen, maar waar gebeurde het daarvoor? Waar ging
men dan ten raden? Bij de orakels bv. het orakel van Delphi met Apollo (God)
Orakels = tempelcomplexen waar middenin een priesteres (Pythia) aanwezig is
De priesteres (Pythia) zat middenin het tempelcomplex boven een soort gat waar er luchtstromen
uitkwam op een driepekel. Waar spreken de goden? Vanuit de natuur, uit de mond van het orakel.
De priesteres was onder invloed van allerlei kruiden en brabbelde (stootte wat klanken uit).