Het begint allemaal bij het legaliteitsbeginsel van art. 1 lid 1 Sr. ‘Geen feit is strafbaar dan uit kracht
van een daaraan voorafgaande wettelijke strafbepaling’. Dit verwijst naar elk afzonderlijk delict, het
geheel van delicten, het bijzondere deel van het strafrecht en de benadering per misdrijf. Boek 2 en
boek 3 zijn de bijzondere wetten, boek 1 is algemeen en dus eigenlijk subsidiair.
We focussen op bepaalde misdrijven in Boek 2 Sr:
- Wat is in de delictsomschrijving in concreto strafbaar gesteld?
- Is er een geldige delictsomschrijving voorhanden?
- Is het gedrag wederrechtelijk?
- Welke rechtsgoederen worden met de delictsomschrijving beschermd en welke niet (meer)?
- Aan de hand van welke criteria bepalen we dat, en wie is we?
Verloopt dit via wetsinterpretatie (door de rechter) en aan de hand waarvan? Of gebeurt dit aan de
hand van wetswijziging (door de wetgever). De kwestie gaat dan de rechtsvormende taak van de
rechter te buiten vanwege politieke keuze uit algemene alternatieven. De wetgever reageert op
jurisprudentie.
Een goede illustratie van dit vak: het Mensenroof arrest. Het gaat — kort samengevat — in deze zaak
om een verdachte aan wie wordt verweten dat hij een persoon, te weten een kind van ongeveer één
jaar oud, vanuit Brazilië naar Nederland heeft gevoerd met het oogmerk om dat kind buiten de
officiële adoptieprocedure onder de macht van een Nederlands echtpaar te brengen. Aan deze
verdachte is tenlastegelegd het misdrijf omschreven in art. 278 Sr. De wet zegt: ‘over de grenzen van
het Rijk in Europa voeren’ in art. 278 Sr omvat ook ‘import’, in casu van een eenjarig kind uit Brazilië
in Nederland. Aan de orde is de vraag of het Hof terecht heeft aangenomen dat onder 'over de
grenzen van het Rijk in Europa voeren' als bedoeld in dat artikel slechts kan worden begrepen het
vanuit Nederland over de grens naar het buitenland voeren.
Elke instantie tot en A-G bij de Hoge Raad: vrijspraak op grond van een duidelijk andere betekenis
die daaraan is gegeven in de wetsgeschiedenis. De advocaat-generaal bij de conclusie stelt ook dat
het hier gaat om een rechtspolitieke keuze, en dit dus een kwestie is voor de wetgevende macht. De
Hoge Raad ziet dit anders. Waarom, waartoe, op basis van welke argumenten en hoe zijn die
rechtsvorming naar vorm en inhoud te beoordelen?
De Hoge Raad stelt voorop dat de omschrijving 'over de grenzen van het Rijk in Europa voeren' in art.
278 Sr het brengen van mensen vanuit het buitenland naar Nederland niet uitsluit. Gelet daarop
vormt de omstandigheid dat art. 278 Sr bij zijn totstandkoming een toelichting heeft gekregen die
slechts aandacht schenkt aan een beperkt soort van gevallen, op zichzelf geen beletsel dat aan de
strafbepaling een ruimer toepassingsbereik wordt toegekend dan destijds bij het geven van die
toelichting werd voorzien.
Voorts moet worden onderstreept dat in Nederland, evenals in zeer vele andere landen, het
rechtsbeginsel geldt dat aan allen gelijke wettelijke bescherming wordt geboden, waarbij geen
plaats is voor het bieden van een grotere mate van bescherming aan personen die zich binnen
Nederland bevinden en wederrechtelijk naar het buitenland worden gevoerd dan aan personen die
zich buiten Nederland bevinden en wederrechtelijk naar Nederland worden gevoerd.
Uit de hiervoor onder 4.6 geciteerde passage uit de Memorie van Toelichting blijkt dat bij de
wetgever ten tijde van de totstandkoming van art. 278 Sr de bedoeling heeft voorgezeten om een
1
,persoon die zich binnen de grenzen van het Rijk in Europa, dus in Nederland, bevindt te beschermen
tegen het voeren buiten Nederland met een van de in dat artikel genoemde oogmerken. Aldus blijkt
niet dat de wetgever oog heeft gehad voor de bescherming van personen die zich buiten Nederland
bevinden en met een van die oogmerken naar Nederland worden gevoerd. Kennelijk heeft het buiten
de voorstelling van de toenmalige wetgever gelegen dat ook die personen speciale bescherming
zouden kunnen behoeven.
De sedert de totstandkoming van de genoemde strafbepaling plaats gehad hebbende
ontwikkelingen (meer kennis vreemde talen, de ‘internationale gemeenschap’, toegenomen
personenvervoer) in omstandigheden en algemeen aanvaarde opvattingen brengen mee dat er
thans geen redelijke aanleiding is om bij de toepassing van die bepaling, tegen haar bewoordingen in,
onderscheid te maken tussen de te bieden bescherming in de twee zojuist genoemde gevallen.
Zoals hiervoor reeds onder 4.7 is vooropgesteld is een breder toepassingsbereik van art. 278 Sr dan
in de Memorie van Toelichting aandacht heeft gekregen, niet in strijd met zijn bewoordingen.
Hierdoor is het wellicht te verklaren dat de hiervoor onder 4.10 geschetste nationale en
internationale ontwikkelingen de wetgever geen aanleiding hebben gegeven om een wijziging van
art. 278 Sr tot stand te brengen, waarbij de bestaande tekst immers naar de betekenis van zijn
bewoordingen niet gewijzigd zou behoeven te worden. Uit het stilzitten van de wetgever mogen
dan ook geen consequenties worden getrokken met betrekking tot de uitleg van dat artikel. Aan
een en ander moet de gevolgtrekking worden verbonden dat het artikel, in overeenstemming met de
huidige juridische en maatschappelijke realiteit, zowel in nationaal als in internationaal opzicht, zo
moet worden uitgelegd dat ook het vanuit het buitenland naar Nederland voeren van personen
daaronder valt.
Dus de argumentatie:
1. Niet in strijd met woorden van de wet en betekenis daarvan in het algemeen
taal/spraakgebruik.
2. Algemene argumenten van rechtsontwikkeling en -bescherming.
3. Op die grond distantiëring van de te oude wetsgeschiedenis
Mogelijke tentamenvraag
Beargumenteer waarom het Mensenroofarrest wel/niet in strijd met art. 1 Sr.
- Niet in strijd: stilzwijgen wetgever betekent niet dat hij er tegen is. Hij heeft het ten tijde van
de invoering van het artikel niet voorzien. Voor wijziging was geen aanleiding, omdat het
breder toepassingsbereik vanwege de ontwikkelingen niet in strijd is met de bewoordingen
van het artikel. Daarnaast wordt er een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
- Wel in strijd: de kern van het legaliteitsbeginsel wordt gevormd door de waarborg die daarin
besloten ligt dat de essentie van de strafrechtelijke aansprakelijkheid bij algemene, op
rechtsgelijkheid en rechtseenheid gerichte regel, afkomstig van een democratisch
gecontroleerde wetgever, wordt vastgelegd. De grammaticale interpretatie staat in zoverre
in het licht van het respect dat van de rechter wordt gevraagd voor de invloed en het woord
van de wetgever. Onze conclusie is dat de bedoeling van de wetgever zodanig evident is,
dat de woorden van de wet daar niet zonder aanmerkelijk verlies voor de inzichtelijkheid
van de wet op een wijze tegen mogen worden ingebracht als de Hoge Raad i.c. doet. Ons
wil het voorkomen dat de verhouding tussen wetgever en rechter zo'n opstelling van de
rechter niet toelaat als hij voor zijn veronderstelling niet kan verwijzen naar een concrete
bron waaruit blijkt dat het stilzwijgen van de wet inderdaad deze door de rechter daaraan
toegekende, inhoudelijke betekenis toekomt. De veranderende maatschappelijke
opvattingen zijn alles behalve een sterke basis voor een van de wetgever afwijkend oordeel
van de rechter, aldus Mevis en De Lange.
2
,Is dit acceptabel? Daarvoor kan je twee visies aanhangen:
- Rechtenconcept: ja, bescherming kind. En het is ook niet alleen maar in strijd met het
legaliteitsbeginsel, als je kijkt naar de fundamentele rechten van de mens (bijvoorbeeld de
adoptieregels). Het is zonde dat de Hoge Raad dit niet beredeneert (Rozemond).
Volgens een rechtenconceptie van legaliteit vinden strafbepalingen hun rechtvaardiging in het
feit dat zij rechten van burgers beschermen. Daarom dient een zwaar gewicht te worden
toegekend aan de strekking van strafbepalingen. Deze strekking kan bestaan uit de
strafrechtelijke bescherming van fundamentele rechten van burgers, zoals het recht op
eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het recht op onaantastbaarheid van het lichaam.
Zedelijkheidswetgeving is een voorbeeld van wetgeving met een dergelijke strekking. Volgens de
rechtenconceptie is democratie een middel om fundamentele rechten van burgers te
verwezenlijken. De radicale verandering van de rechtenconceptie ten opzichte van de
regelconceptie is dat de rechter niet stil mag blijven staan bij de letterlijke tekst van de wet en
de historische bedoelingen van de wetgever. De rechter dient zich nadrukkelijk af te vragen
welke rechten in het geding zijn bij de interpretatie van strafbepalingen.
- Regelconcept: nee, gaat te ver, niet voorzienbaar. (Borgers).
Uit het legaliteitsbeginsel vloeit voort dat de strafwet in duidelijke bewoordingen moet zijn
geformuleerd. Dit lex certavereiste kan worden geschaard onder de rechtsbeschermende
dimensie van het legaliteitsbeginsel. Hiermee wordt rechtszekerheid verschaft. Veeleer is een
zekere soberheid vereist bij het formuleren van strafbaarstellingen. Die soberheid bestaat eruit
dat de delictsomschrijving zo wordt geformuleerd dat de tekst ervan niet te ingewikkeld is,
heldere begrenzingen van de strafbaarheid inhoudt en als de grootst gemene deler kan fungeren
voor de gevallen. Toch wordt in veel delictsomschrijvingen gebruik gemaakt van open termen.
Deze dogmatische positie, waarin veel belang wordt gehecht aan rechtszekerheid, kan worden
opgevat als kritiek op de vrijheid die de Hoge Raad zich toemeet bij de interpretatie van de wet.
Indien de betekenis van de wettelijke norm zich niet eenduidig laat vaststellen, dient de minst
vergaande uitleg te worden gekozen of – in het uiterste geval – de norm terzijde te worden
geschoven.
Mevis vindt de motivering niet goed, bij de ene wordt de wetsgeschiedenis wel aangehangen en bij
het andere arrest wel.
Achterliggende rechtsgoed
Wat als de delictsomschrijving is vervuld, maar het achterliggende rechtsgoed is niet geschonden?
Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat strafwaardigheid in onze maatschappij is verschoven, zoals het telen
van hennep en hulp bij zelfdoding, over zeden en seks, over strafbaarheid van bepaalde uitingen en
uitingsdelicten etc. Kan de strafrechter hier iets mee en welke instrumenten heeft hij daartoe? En
wat als een achterliggend rechtsgoed juist wel is geschonden, maar de delictsomschrijving juist niet
(Mensenroof). En wat als over het achterliggende rechtsgoed verschillend kan worden gedacht? Dat
vergt keuzes van de strafrechter.
We komen hierbij ook op het legaliteitsbeginsel. Dat is hierbij best lastig, want dit beginsel is niet
dominant in het materieel strafrecht. Iets is alleen strafbaar als de wet het zegt, alleen de wetgever
kan iets strafbaar maken, in die zin is het dwingend. De rechtsvormende taak van de wetgever gaat
verder dan die van de rechter. Maar: de rechter kan en moet strafbepalingen interpreteren, de
praktijk is altijd lastiger dan in theorieën. Daarnaast komen bepaalde delicten in een bepaalde tijd tot
stand, dus denkbeelden veranderen. De rechter moet dus kijken ‘’wat staat er in de
delictsomschrijving’’, ofwel wat leest hij in de delictsomschrijving. Interpretatie is dus
onvermijdelijk en start veel discussies en de noodzaak tot keuzes bij toepassing. Het
3
, legaliteitsbeginsel geeft hier weinig aanknopingspunten; bijvoorbeeld a contrario mag niet, maar qua
interpretatie is de rechter verder vrij. In Mensenroof breidt de Hoge Raad de strafbepaling uit,
natuurlijk om een kind te beschermen, maar de verdachte wordt hier wel benadeeld.
Maatschappelijke opvattingen
Er is dus ‘ruimte’ in de uitleg en toepassing van het materiële strafrecht (en in de richting van de
veranderende opvattingen in de maatschappij/het achterliggende rechtsgoed). Bijvoorbeeld wat is
‘beledigend’ voor een agent in de zin van art. 267 sub 2 Sr, moet een agent een ‘’dikkere huid’’
hebben? Wat is mishandeling in de zin van art. 300 Sr, mishandelt een tandarts wanneer hij een
gaatje gaat boren? En waar ligt de grens van dit ‘’pijnigen’’? Wat is ‘hulp’ bij zelfdoding? Moet jij
daadwerkelijk iemand iets aanreiken, of is het informatie vergaren ook al ‘hulp’ in de zin van art. 294
lid 2 Sr. De maatschappelijke opvattingen zijn hierbij allemaal van belang.
Begrafenisarresten uit 1915: de begrafeniswet schrijft voor dat een lijk begraven moet worden.
Overtreding hiervan wordt bestraft. Het gaat hier om iemand die zijn schoonvader heeft laten
cremeren. Deze schoonzoon wordt vervolgd voor overtreding van deze wet. Maar, in 1915: het
eerste crematorium is al open. In de maatschappij wordt dat dus al geaccepteerd. Toch: de wet zegt
een lijk moet begraven worden. De Hoge Raad zegt: de norm dat iedereen begraven moet worden
is in strijd met art. 1 Sr, want daarin staat niet wie dat moet uitvoeren. De Hoge Raad kan dus niet
kijken of de verdachte de aangewezen strafbare persoon is. Hij zegt niets over maatschappelijke
acceptatie van crematies. Met deze redenering was crematie echter wel in één keer bepaald dat
cremeren mag. Eén van de gevolgen van dit arrest: de Minister van Justitie grijpt in, vanuit het
perspectief van opsporing: als er gecremeerd kan worden, kan een lijk niet meer onderzocht worden
door een lijkschouwer. Uit dit arrest blijkt dus: tot wie richt de strafbepaling zich. Dit is een
toestandsdelict; niet een bepaalde gedraging strafbaar stellen, maar een toestand (bijvoorbeeld men
mag niet met drie fietsers naast elkaar fietsen).
Tongzoen-arresten (1998): is een gedwongen tongzoen verkrachting? Ja zegt de Hoge Raad, ook al is
dat geen binnendringing in geslachtsdelen, maar wel een andere vorm van seksueel binnendringen in
het lichaam. De wetsgeschiedenis dwingt volgens de Hoge Raad tot de opvatting dat de wetgever
geen beperking heeft willen aanbrengen in de wijze waarop het lichaam is binnengedrongen. Ook
de ratio van art. 242 Sr wijst volgens de Hoge Raad in die richting. In 2013 werd hier weer op
teruggekomen, omdat er kritiek op was. Het bestempelen van een tongzoen is in strijd met
algemene spraakgebruik, treedt buiten verkrachting, valt onder aanranding in de zin van art. 246 Sr,
de straf voor verkrachting is hoger dan die van een aanranding en vermelding van verkrachting op
het strafblad heeft veel meer gevolgen. Waarom kwam de Hoge Raad hier pas in 2013 op terug, en
niet in 2010, toen deze vraag ook werd voorgelegd?
Krakers-arrest (1971): er worden leegstaande woningen gekraakt, die door de eigenaren in de
verkoop worden gezet. Daarbij doen zich twee vragen voor: 1. Zijn dit woningen en 2. Is deze woning
dan ‘in gebruik’ in de zin van art. 138 lid 1 Sr. Belangrijke maatschappelijke achtergrond: veel
woningnood. Het Hof: het pand stond leeg, de eigenaar heeft dan de woning nog in gebruik, zo blijkt
uit de wetsgeschiedenis. De uitleg van art. 138 Sr verzet zich hier niet tegen. De krakers zijn dus
strafbaar. De Hoge Raad oordeelt: Nee, deze leegstaande woning is wel een woning, maar is niet als
woning in gebruik, want er waren geen bewoners. Dit is dus een woning in de zin van art. 138 Sr,
maar deze was niet ten tijde van kraken bij iemand als woning in gebruik. Het kraken was daarmee
niet meer strafbaar. De Hoge Raad interpreteert hier een specifiek bestanddeel van een
delictsomschrijving. Dus: de Hoge Raad ziet een leemte in de wetgeving en vult deze naar
aanleiding van de maatschappelijke opvattingen. De wetgever heeft uiteindelijk pas 29 jaar later
een wet hiertoe gemaakt. Illustratie van het fenomeen van rechtsvorming door jurisprudentie: de
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur jornvandijk1. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €8,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.