Hoofdstuk 19
H19: DE SCHIJNBARE OVERWINNING VAN DE DEMOCRATIE
JAREN ‘20
1. De vooruitgang van de democratie na 1919
2. De Duitse Weimar-republiek en de geest van Locarno
3. Anti-imperialistische bewegingen in Azië
4. De grote depressie (1929)
1. DE VOORUITGANG VAN DE DEMOCRATIE NA 1919
De eerste jaren na WOI verlopen erg moeizaam in Europa door vele verwoestingen, veel
economieën hebben het moeilijk en moeten opnieuw opgebouwd worden.
Ook moeilijke periode voor de moraal van de bevolking door de slachtoffers. De vermoeide
soldaten kwamen ook naar huis met psychische problemen (depressies en trauma’s).
CENTRAAL EN OOST EUROPA
Ondanks/ dankzij dat trauma heerst er een democratische sfeer in Europa. Dit uit zich onder
meer door het vormen van nieuwe democratische staten bijkwamen en dat binnen die
staten maar ook binnen gevestigde democratische staten de democratie zich ging
verruimen.
Het bijkomen van democratische régimes heeft natuurlijk te maken met het ineenstorten
van een paar grote imperia (Duitse Keizerrijk, Oostenrijkse Hongaarse dubbelmonarchie,
Tsaristische rijk, Ottomaanse rijk) en op de puinhopen van die imperiale staten ontstaan een
aantal nieuwe.
(Finland, Baltische Staten, Polen, Tsjecho-Slowakije, Joegoslavië, Oostenrijk, Hongarije)
Al die landen en Republieken hebben een grondwet en algemeen stemrecht, vaak ook
vrouwenstemrecht. Dit is ook niet alleen het geval in die nieuwe staten maar ook in de al
gevestigde staten (bv. VS) en krijg je dus eigenlijk een verdubbeling van de democratie.
Niet overal, Frankrijk en België bv zijn trager.
DUS de strijd om het vrouwenstemrecht van voor WOI wordt grotendeels beslecht na de
oorlog.
Een tweede uiting van het democratische succes, is het succes van de sociaaldemocratische
partijen. Die heel sterk aan belang winnen (o.m. door democratisering en stemrecht maar
ook doordat de partijen heel duidelijk kiezen voor de verdere inkapseling van de eerste
nationale staten), partijen die via parlementaire weg hun revisionistisch Marxisme willen
gaan uitvoeren.
Vakbonden worden ook belangrijker, hun macht zal toenemen en onder impuls van de
toegenomen macht zie je hoe sociale wetgeving (8-urendag, verplichte ziekteverzekering
enz.) op poten wordt gezicht. Eigenlijk het begin van het institutionaliseren van de
welvaartsstaat.
2 uitzonderingen na WOI op die democratische regel:
I. Italië
1
, Hoofdstuk 19
In 1922 zal Mussolini aan de macht komen
Fascistisch regime
II. Sovjet Unie
Marxistisch, Lenenistisch
Fascisme en Communisme zijn allebei dictaturen. In die zin staan ze al tegenover de
verruimde democratieën of de nieuwe democratieën die elders in Europa ontstaan.
Maar wel 2 dictaturen die onderling verschillend zijn als je ze positioneert tegenover de
verlichtingsideeën.
Marxisme: toepassen van de verlichtingsideeën (gaat erover om gelijkheid te creëren, beter
leven realiseren voor eenieder).
Fascisme keert zich tegen de verlichtingsideeën. Gaat ongelijkheid als principe nemen, denk
bijvoorbeeld aan het nationaal fascisme waar het raciaal denken centraal komt te staan.
WEL gelijk in praktijken: één partijrégimes waar democratie buiten spel worden gezet.
NIEUWE STATEN CENTRAAL EN OOST EUROPA
Al die staten ontstaan op de onderhandelingstafel na WOI (in Parijs). Dus niet uit een
revolutionair sentiment dat bijvoorbeeld in de loop van de 19e eeuw.
Natuurlijk ontstaan ze niet zomaar, er zijn natuurlijk wel degelijk nationale bewegingen
aanwezig (Pools nationalisme bv.) MAAR het is niet een revolutie maar een onderhandeling
die de kaarten tekenen.
Bij de onderhandeling was Wilson dominant aanwezig met zijn 14 puntenplan. Hij was de
man die het verschil had gemaakt en is de leider van de onderhandelingen.
In zijn plan stond onder meer het zelfbeschikkingsrecht van volkeren. Voor de regio waar we
over spreken weten we dat het een complexe mix is van talen, religies, nationaliteiten. Het
zijn gebieden die eeuwenlang behoorden tot diverse imperia en door oorlogen van imperia
zijn gewisseld en dus dat idee van zelfbeschikkingsrecht van eigen volkeren stoot daar al snel
op zijn eigen grenzen. Het blijkt niet zo gemakkelijk om te bepalen wat het volk eigenlijk wilt
in bepaalde regio’s.
Het idee van de Volkenbond (internationale organisatie waarbij je internationale disputen
onderhandelend oplost) wordt daarmee geconfronteerd en probeert de zaken soms op te
lossen door referenda.
Bv. Een referenda in het Tsaarland. Vragen bij welk land zij willen horen. Die kiezen om bij
Duitsland te horen waar Hitler aan de macht was.
Opper Silezië, Duitstalige bevolking maar kiest voor Polen.
De referenda doen af aan het fundamentele gegeven dat in al die staten grote
minderheidsgroepen leven en die landen even multinationaal zijn als de imperia waaruit zij
voortkomen (Bv. Tsjecho-Slowakije, Joegoslavië) dit zorgt voor politieke instabiliteit en
spanningen en het zelfbeschikkingsrecht helpt daar dus niet.
Naast etnische verdeeldheid kampen de meeste van die nieuwe Oost-Europese staten ook
met economische achterstand t.o.v. West Europa. Al die nieuwe regeringen die in die
Republieken en in dat koninkrijk aan de macht komen gaan inzetten op industrialisering.
Natuurlijk, al die nieuwe grenzen die ontstaan zijn niet bevorderlijk voor het uitbouwen van
2