Biologie SE 5V
H11
Planten worden onderverdeeld in 4 verschillende groepen:
- Groene wieren of algen; waterplanten, gebonden aan vochtige milieus,
eencellig
- Mossen; landplanten, gebonden aan vochtige milieus, meercellig
- Varens; erg stevig
- Zaadplanten;
Zaadplanten planten zich voort door middel van zaden en vruchten die door bloemen
geproduceerd worden. Ook deze kun je weer onderverdelen in groepen:
- Bedektzadigen; de zaden worden bedekt door een beschermende laag
(duidelijke bloemen). Hierin heb je de Eenzaadlobbigen en
Tweezaadlobbigen (het zaad is in tweeën te delen).
- Naaktzadigen; planten hebben geen gesloten beschermlaag.
De zaadplant bestaat uit wortels, stengels en bladeren. Stengels bestaan uit knopen
en leden en hebben knoppen. Wortels zitten altijd onder de grond en bevatten geen
bladgroen. Bladeren zitten met een okselknop vast aan de stengel.
Bijna elke bedektzadige bloem is opgebouwd uit een kelk met daarbinnen een
kroon. In de bloem bevinden zich de geslachtsorganen van de plant.
Het vrouwelijke geslachtsorgaan is de stamper die bestaat uit de stempel, de stijl
en het vruchtbeginsel, waar weer zaadbeginsels in zitten. In een zaadbeginsel zit
een eicel en het ontwikkelt zich na de bevruchting tot een zaad. Het vruchtbeginsel
groeit dan uit tot een vrucht.
Het mannelijke geslachtsorgaan bevindt zich rondom de stamper; de meeldraden.
Deze bestaat uit een helmknop, twee helmhokjes waarin zich stuifmeelkorrels
ontwikkelen, en een helmdraad.
Als de mannelijke en vrouwelijke voortplantingsorganen in één bloem zitten, is het
een tweeslachtige bloem. Zo niet, is het een eenslachtige bloem. Als de
eenslachtige bloemen zich vervolgens wel op één plant bevinden, is het een
éénhuizige plant. zo niet, is het een tweehuizige
plant.
Bij bestuiving komt het stuifmeel van de ene
bloem op de stempel van een andere bloem. Bij
zelfbestuivers is dat dezelfde bloem, bij
kruisbestuivers is het een andere bloem. Bij
windbloemen gebeurt de bestuiving door de wind.
Insectenbloemen zijn voor de bestuiving van
insecten afhankelijk.
Na de bestuiving kiemt de stuifmeelkorrel op de
stempel en groeit er een stuifmeelbuis uit. Deze groeit door de stempel naar het
zaadbeginsel. Via de buis kan de stuifmeelkorrel nu het zaadbeginsel met de eicel
bereiken en bevrucht daar de eicel.
,Na de bevruchting groeit de eicel uit tot een embryo. Bij planten noem je dat een
kiem of kiemplantje. Het zaadbeginsel groeit uit tot zaad. Om dit zaad zit de
zaadhuid. Er kunnen twee verschillende zaden in één zaadhuid zitten
(tweezaadlobbig). Dit zijn de zaadlobben en deze geven reservevoedsel aan het
embryo.
Zaden bevinden zich in een vrucht die verspreid moet worden. Planten doen dit op
allerlei manieren.
Er zijn verschillende weefseltypen bij planten te
onderscheiden:
- parenchym (vulweefsel)
- steunweefsel
- transportweefsel; houtvaten (hout) en bastvaten
(bast)
- meristeem (deelweefsel)
Parenchym bestaat uit grote cellen die een dunne wand hebben. Binnenin de cellen
vinden stofwisselingsprocessen plaats. De cellen met bladgroenkorrels in bladeren
zijn bijvoorbeeld ook parenchymcellen.
Steunweefsel heeft cellen met een verdikte celwand. Het geeft extra stevigheid aan
weefsel in jonge delen van de plant.
Transportweefsel bestaat uit houtvaten en bastvaten.
Houtvaten hebben verdikte wanden in verticale richting. De horizontale wanden
verdwijnen, door afsterving van de houtcellen. Hierdoor vormt het een holle verticale
buis die erg lang is. Ze vervoeren water met opgeloste zouten en mineralen vanuit
de wortel naar de bladeren.
Bastvaten (zeefvaten) hebben dunne wanden. Ze vervoeren water met daarin
glucose en aminozuren vanuit de bladeren via kleine openingen die in de horizontale
wanden zitten.
Meristeem bestaat uit kleine cellen. Ze zorgen voor de groei van de plant door
deling.
Stevigheid is een belangrijk onderdeel in de plant. Bladeren en stengels van kleinere
planten bevatten bijna geen steunweefsel. Maar, waar heeft het dan zijn stevigheid
aan te danken? Dit komt door turgor, wat gebaseerd is op osmose. Binnen de cellen
is een hogere osmotische waarde dan erbuiten, waardoor er water van buiten de cel
aangezogen wordt en de celinhoud toeneemt. Er ontstaat een spanning tussen de
celinhoud en de celwand die een stukje uitgerekt wordt en terugduwt. Dit noem je de
turgor. Als de cel teveel water verdampt verdwijnt de turgor. Ook laat het
cytoplasma los, plasmolyse, en sterft de cel vervolgens af.
Ook de houtvaten bieden stevigheid. Dit is vooral bij grote planten nodig, die hebben
niet genoeg aan de turgor.
De houtvaten zorgen er ook voor dat een boom of struik kan groeien. Groei treedt op
door celdelingen en celstrekkingen.
Lengtegroei gebeurt in de uiteinden van stengels en wortels. Het berust zich op
strekkingsgroei. Boven in de stengels en onder in de wortels bevind zich weefsel
wat zich kan blijven delen. Dit delingsweefsel schuift steeds verder omhoog of naar
beneden en de cellen gaan zich strekken door wateropname.
, De primaire celwand is elastisch en groeit met de strekking mee. Zodra de
celstrekking is voltooid, kunnen stoffen worden afgezet die de celwand stug maken.
Dit is de secundaire celwand en hierna kan de plant niet meer groeien.
Diktegroei of secundaire diktegroei is mogelijk door het in een kring gelegen
meristeem in de stengels, het cambium. Dit is ook wel het deelweefsel dat zich
tussen de hout- en bastvaten bevindt. De cellen in het cambium delen zich en zetten
zich om in óf houtvaten óf bastvaten. In het voorjaar maakt het cambium licht hout,
doordat de houtvaten een grote doorsnede hebben, en in het najaar is het donker.
Hierdoor ontstaan jaarringen waardoor je precies kan zien hoe oud de boom is.
Bladeren zijn volledig aangepast voor een optimale fotosynthese (H12). Het
bladoppervlak is relatief groot en de buitenkant is
bedekt met een laagje dat licht doorlaat. Tegen de rand
zit het pallisadeparenchym; cellen die veel
chloroplasten bevatten. Daaronder ligt het
sponsparenchym; cellen met luchtholten. De
ademopeningen, de huidmondjes, zitten in de
schaduw van het blad waardoor ze bij droogte gesloten
kunnen worden.
Transport is noodzakelijk voor planten op het land. De wortels van de plant nemen
water met opgeloste mineralen op. Dit kan door de wortelharen, die in contact
staan met het bodemwater. Het water met opgeloste stoffen wordt door de
hydrofiele wand van de wortelhaar opgenomen en gaat door naar óf het cytoplasma
óf naar de schorscellen. Tussen de schorscellen en de centrale cilinder zit de
endodermis, een laag cellen die water-ondoorlaatbaar zijn. Daardoor kan het
watertransport alleen via het cytoplasma van de endodermiscellen verlopen.
Sommige stoffen worden wel doorgelaten, andere niet (actief transport). Hierdoor is
de concentratie opgeloste stoffen in de centrale cilinder hoger dan erbuiten en zuigt
het door osmose water aan. Door deze druk, de worteldruk, wordt het water
omhoog gestuwd. Soms, vooral in de zomer, is deze druk zo groot dat er druppeltjes
water aan de randen van de bladeren naar buiten komt.
Naast de worteldruk spelen nog twee krachten een rol in transport:
- Capillaire werking: cohesie (de aantrekkingskracht tussen watermoleculen)
en adhesie (watermoleculen aan de rand van houtvat) zijn sterk genoeg om het
water te doen stijgen.
- Zuigkracht van de bladeren: er verdwijnt water aan de bovenkant van de
waterkolom uit het houtvat en water wordt omhoog getrokken,
verdampingsstroom.
In de bladgroenkorrels van de plant wordt glucose gevormd, die opgeslagen wordt
als zetmeel. Deze wordt weer omgezet in sacharose. Dit sacharose wordt samen met
andere organische stoffen (aminozuren en plantenhormonen) opgelost in water en
via de bastvaten afgevoerd naar het dichtstbijzijnde weefsel dat het nodig heeft.
Deze sap stroom wordt in gang gehouden door osmose.
Planten moeten een reserve opslaan om de winter door te komen. Deze opslag
bestaat vooral uit koolhydraten. Ook in zaden zit reservevoedsel dat bestaat uit
koolhydraten, eiwitten en vetten.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur noakoning1. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €10,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.