Klinische psychodiagnostiek 2: samenvatting
hoorcolleges en handboek
Praktisch:
- We gebruiken de grote noemer: casus- gericht. We gaan op zoek wat voor die persoon
specifiek de beste oplossing is.
- De theorie zien we dus op 6 weken en de oefeningen houden hier ook aan vast. Geen
makkelijke leerstof!
- Hoofdstukken in het handboek op voorhand lezen.
- De inhoud van de theorie sluit goed aan bij het handboek.
- Identiteitsontwikkeling: hoe onze identiteit tot stand is gekomen (van hoofdstuk 6 tot 10,
niet hoofdstuk 9).
- Hoofdstuk 6, 7 en 8 is drie keer hetzelfde.
- Hoofdstuk 10: angst en depressie
Inleiding :
Psychopathologie bekijken wij als iets tussen de patiënt en de ander. Dit is een fundamentele keuze
die de blik op de behandeling doet veranderen. Bijvoorbeeld: ADHD is iets dat zich voordoet tussen
het kind en de onderwijzer. Het kind heeft hier primair geen last van, alleen secundair door de
opvoeders, … . ADHD verdwijnt miraculeus eind juni en dan begin september komt het terug.
De etiologie (studie van de oorzaken, ontstaan) is een eenvoudige vraag om te beantwoorden. Als je
er van uitgaat dat iets ontstaat door de omgeving en persoon dan moet je naar de etiologie kijken.
Onze visie op de oorzaak van de problematiek moet ook direct een blik bieden op de verhouding
(implicatie 1). (implicatie 2) elke behandeling zonder uitzondering is gebaseerd op de verhouding
tussen therapeut en cliënt. Waardevolle technieken zullen pas werken als er een goede verhouding is
tussen therapeut en cliënt. Therapeutische verhouding is het belangrijkste!
We gaan er dus van uit dat psychische problematieken zich voordoen tussen patiënt en omgeving,
het zit dus NIET IN de patiënt.
(implicatie 3) De diagnose moet zich richten op de verhouding tussen subject en ander (therapeut en
patiënt).
Hiermee krijgen we een coherent geheel tussen de ontstaansgeschiedenis (gediagnosticeerd binnen
verhouding, behandeld worden binnen verhouding).
,Hoofdstuk 6: identiteitsontwikkeling, identiteit in termen van een verhouding
De achtergrondtheorie is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, freudiaanse theorie, lacan en
ook op profs eigen klinische ervaring.
Korte samenvatting van de prof zijn visie op identiteit:
We hebben deze term moeten invoeren omdat er veranderingen waren in het vakgebied. Als je de
geschiedenis bekijkt van de diagnostiek dan zie je duidelijk ingrijpende veranderingen. Dus dit is ook
onderliggend aan omgeving.
Iets voor 2000 kwam er een nieuwe categorie: de persoonlijkheidsstoornissen. Het is zeer
merkwaardig dat we nu veel vraag krijgen naar een categorie van persoonlijkheidsstoornissen. Het is
niet moeilijk om volgende vaststelling te maken: een persoonlijkheidsstoornis zou je evengoed een
identiteitsstoornis kunnen noemen. We treffen bij patiënten problemen van de hele persoon, niet
van een stukje. We gaan ons de vraag stellen wat identiteit is. Wie ben ik ? Identiteit is ook iets dat
diep vanbinnen zit, we geraken er zelf nauwelijks bij. Eerste correctie: Identiteit is helemaal niet
onveranderlijk, het is een constructie die van start gaat vanaf de geboorte. Het is in essentie een
sociale constructie. Tweede correctie: onze identiteit zit langs de buitenkant, het bestaat uit sociale
verhoudingen.
Je moet je identiteit begrijpen aan de hand van 4 sociale verhoudingen. Als je dit begrijpt dan geraak
je al heel wat verder. (1) verhouding tegenover de ander van het andere geslacht (dit is heel typisch,
ik ga me op een bepaalde manier tegenover een man verhouden), (2) verhouding tegen de andere
van de andere generatie; wij nemen lang de rol van de ongeschikte in, maar wanneer we zelf
vader/moeder worden dan verandert deze positie. Het tweede punt waar dit kan veranderen is
wanneer iemand promoties maakt en dus een leiderrol krijgt toegeschreven. Je merkt dus dat
identiteit vol zit met normen en waarden. , (3) de verhouding tegenover de andergelijke (tegenover
je siblings => leeftijdsgenoten en broers/zussen), er zal zich een habitus ontwikkelen. Dit blijft niet
beperkt tot broers of zussen en gaat heel snel buiten het gezin. (4) de verhouding tegenover onszelf:
als je in de spiegel kijkt dan kijk je naar de verhouding van jezelf, dit gaat de hele dag door. De
dialoog die je met jezelf aangaat is altijd evaluerend.
Een diagnose bevat altijd een ethisch, evaluerend aspect (waardenvrije diagnostiek is onmogelijk!!).
Dit betekent dat we als clinica zullen geconfronteerd worden met ethische vragen. Er is dus een
belangrijk evolutie op te merken: vanaf de jaren 70 is dit een sterk onderdeel van de
gezondheidszorg geworden en als je deze aanvankelijke periode bekijkt, dan zullen alle
, psychotherapieën de nadruk leggen op de maatschappij (ipv op de persoon). Bv: één van de
belangrijkste criteria die gebruikt wordt om psychotherapie als effectief te beschouwen is het aantal
mensen die terug kan gaan werken. Het meest overtuigende argument om een psychologie hard te
maken is een experiment, maar dit is ethisch niet altijd mogelijk. Wat identiteit betreft hebben we
veel naturalistische experimenten. Adoptie is het beste bewijs. Een kind dat geboren is in Soedan en
dan wordt opgevoed in Gent, zal na 18 jaar een Gents meisje/jongen zijn. De verhoudingen die die
kinderen hebben in die verschillende landen zullen anders zijn. Je kan het voorbeeld verder trekken:
iemand wordt geadopteerd uit een ander continent en weet dit ook. Rond de leeftijd van 17 krijg je
een normale identiteitscrisis. Bij de geadopteerde kinderen zal dit intenser verlopen. Deze mensen
gaan dan op zoek naar hun roets. In een aantal gevallen is dit goed na te trekken. Voor het vakgebied
is het belangrijk om na te kijken hoe de ontwikkeling verloopt: hoe kunnen wij als therapeut hier
veranderingen in aanbrengen, … . IDENTITEIT ZIT NIET IN EEN PERSOON!
Eerste voorbeeld: in 99,99 percent van de gevallen is het geslacht genetisch bepaald, dit noemen we
sekse en niet gender. Daar bovenop komt je gender identiteit. Ze gaan op zoek naar vrouwelijke en
mannelijke kenmerken. Dit is functie van een sociale constructie. Die identiteit gaat van start voor je
geboren wordt, dit ligt klaar in de verwachtingen van je ouders. Als het kind actief is in de buik, dan
kan de moeder als zeggen dat het kind typisch lijkt op iemand en als het geboren wordt zal het kind
zich ook zo gedragen (spiegelen). Dit laatste voorbeeld smijten we in de vuilbak: motherblaming. De
moeder met haar spiegelen is slechts een klein onderdeel in een ruimere sociale omgeving. Wanneer
je samen bent opgevoed met broers en zussen dan heb je niet helemaal dezelfde omgeving
meegemaakt. Je krijgt andere spiegelingen van je ouders. De identiteitsconstructie komt niet meer
zoveel uit het gezin maar veeleer uit de sociale omgeving. Ben ik dan alleen maar het product van
mijn omgeving? Er is een persoonlijke factor, alleen begrijpen we die niet.
Een baby wordt geboren maar heeft intrinsiek geen identiteit. Identiteit ligt al voor een stuk klaar bij
de ouders bijvoorbeeld de naamgeving. Wat is dan het motief voor ontwikkeling van een baby? Een
baby wordt geboren en verkeert in een homeostatisch evenwicht, maar dit wordt heel snel
doorbroken door een onevenwicht dat zich installeert (koude, honger, ontlasting, kleertjes). Door
deze onlust zal de baby huilen. Wij zien het huilen als een appèl op ons (de hulpeloze baby richt zich
via de schreeuw op de ander). De moeder zal de baby op een zeer geaffecteerd manier toespreken.
De baby weet dat het om hem gaat en zo leert hij (ook spiegeling). De mama leert de baby wat hij
net voelt en hoe hij hiermee moet omgaan. Dus er is onlust, de moeder zorgt daarna voor een
antwoord en het is symbolisch (er wordt een beeld en taal aangeboden). Iets wat oorspronkelijk
losstaat van de omgeving wordt vanaf de eerste dag na de geboorte wordt binnen gevoerd via een
intersubjectieve verhouding. Het krijgt een betekenis die de moeder er aan heeft en pas dan krijgt