Microbiologie
1. Inleiding
2. Bacteriën
1. Bouw van bacteriën
2. Classificatie van bacteriën
3. Metabolisme van bacteriën
3. Virussen
1. Morfologische kenmerken
2. Vermenigvuldiging van een virus
3. Afweer tegen virussen
4. Diagnose van virussen
4. Overdragen van micro-organismen
1. Definities
2. Besmettingscyclus
3. Ziekenhuisinfecties
Inleiding
Microbiologie is “overal” als verpleegkundige -> bloednamen, staalnamen, besmette patiënten
Microbiologie: bestudeert organismen die uitsluitend met een microscoop te zien zijn
2 stromingen microbiologie
1. Klassieke microbiologie: Voorkomen micro-organismen (m.o.) in de natuur, fysiologie en
voortplanting van m.o., invloed m.o. op mensen, enz.
2. Medische biologie: Studie van m.o. die de mens kunnen ziek maken en die voor de mens van
direct belang zijn (hier gaan wij op ingaan)
Indeling van micro-organismen
- Alle wezens bestaan uit cellen
Grofweg twee soorten cellen
o Eukaryoten cellen
o Prokaryoten cellen
Eukaryoten cellen
- Alle cellen die een celkern bevatten -> bevat erfelijk materiaal (DNA, RNA)
- Bevatten celorganellen (ER, mitochondriën, lysosomen, Golgi-apparaat)
- Quasi alle planten, schimmels en dieren
Prokaryoten cellen
- Alle cellen die geen celkern bevatten
- Bevatten geen celorganellen (ER, mitochondriën, lysosomen, Golgi-apparaat)
- Rigide celwand – eenvoudige celstructuur
- Voorbeeld: bacteriën
Prokaryote Eukaryoten
, Kleine afmeting (1µm) Enkele micrometers (10-100 µm)
Geen celkern Celkern
Relatief “eenvoudige” celstructuur Complexe celstructuur
Geen organellen (ER, lysosomen, Golgi- Bevat gespecialiseerde organellen
apparaat, enz.)
DNA los in cytoplasma DNA zit in de celkern
Zeer complexe celwand Eenvoudige celwand
Bacteriën
Meest succesvolle groep organismen op aarde – tot nog toe bijna alles overleefd:
dinosaurussen, ijstijden, overstromingen, enz.
Waarom zijn ze zo succesvol?
- Aanpassingsvermogen
Nodig i.f.v. beschikbaarheid voedingsstoffen
Ontwikkeling speciale structuren (zweepharen, enz.)
- Metabolisme - delingsvermogen
Bouw
Bestaat uit vijf delen
1. Kern
2. Cytoplasma
3. Cytoplasmamembraan
4. Celwand
5. Uitwendige structuren
Kern
- Bacterie bevat geen “echte” celkern
- Erfelijk materiaal “zweeft” rond in cytoplasma
- DNA is dubbeldradig circulair gewonden streng
- Regio die DNA bevat = nucleoïd
- Losse fragmenten DNA = plasmiden
Cytoplasma
- Betrekkelijk eenvoudig
- Bevat enzymen nodig voor afbraak en opbouw
- Rijk aan ribosomen
Verschillend van menselijke ribosomen
Herkenning voor antibiotica
- Bevat geen ER, mitochondriën
, Cytoplasmamembraan
- Fosfolipidendubbellaagstructuur
Dubbele vetlaag + weerszijden eiwitlaag
- Geen sterolen (verstevigende functie)
- Complexe structuur functies overnemen die bij eukaryoten door # celorganellen worden
vervuld
- Hoge osmotische waarde (inwendige druk) nood aan sterke celwand
Functies
- Opname voedingsstoffen uit milieu
- Ademhaling cel
- Biosynthese (opbouw)
Celwand
- Geeft bacterie vorm en stevigheid
- Peptidoglycaan
Lange suikerketens gekoppeld d.m.v. eiwitten
Typerend voor bacteriën
o Doelwit voor antibiotica
Uitwendige structuren (die bacteriën ontwikkelen)
- Niet nodig om te overleven
- Kapsel
Bescherming tegen externe bedreigingen (menselijke immuniteit)
Belangrijke virulentiefactor
o Belet fagocytose door immuunstelsel
o Hoe snel we ziek kunnen worden van een MO
- Flagellen
Zweepdraden
Lange beweeglijke draden
Schroefbeweging voortbeweging
- Pili (fimbrae)
Draadvormig – niet beweeglijk
Laten vasthechting aan moleculen toe
Virulentiefactor
o Beschermt tegen fagocytose
o Elke soort pili maakt ander antigeen aan
- Sporevorming
Bij ongunstige levensomstandigheden: sporulatie
o Cryptobiotosich
o Geen metabole activiteit
Herstel gunstige omstandigheden: ontwaken spore tot functionerende bacterie
(germinatie
Sporen
Sporen resistent aan hitte, vrieskoude, straling, chemicaliën en droogte