Cardiovasculair stelsel / Circulatiestelsel
1.Bloed
Functies van bloed
- Transport
- Bescherming
- Beïnvloeding:
o Vochtverdeling
o Zuurtegraad
o Lichaamstemperatuur
Transport
Vanuit het bloed (t.h.v. capillairen/haarvaten) naar tussencelvocht, naar de cellen.
- Voedingsstoffen
o Glucose
o Aminozuren
o Vetzuren
o Vitamines
- O2
Doorsnede haarvat: endotheelcel
Vanuit de cellen, naar het tussencelvocht, naar het bloed.
- Afvalstoffen
- CO2
Vanuit cellen, naar tussencelvocht, naar bloed, naar tussencelvocht, naar cellen.
- Hormonen
Opmerkingen bij transport:
- In de cel: glucose + O2 CO2 + H20 + energie
Energie = ATP + warmte
- Transport via het bloed:
o Glucose= belang van goede glycemie
o O2 wordt vooral gebonden aan Haemo globine (=Hb) in de R.B.C.
o CO2 = koolzuurgas
o CO2 + H2O H2CO3 H+ + HCO3-
o Hoeveelheid CO2 bepaalt mee de zuurtegraad van het bloed
Bescherming
Op 2 vlakken:
- Bloedstolling (snee die bloed, stopt na tijd door stolling)
- Afweer
o Aspecifieke afweer = algemene reactie tegen alle binnendringers
Bv. op knie gevallen, wordt dik
o Specifieke afweer
Bv. griepvirus, antistoffen voor griepvirus (werkt niet bv voor covid-19)
Invloed op vochtverdeling
Evenwicht tussen vloeistoffen in capillairen, in tussencelvocht, intra-cellulair vocht.
In capillairen en tussencelvocht = extracellulair.
Vaso constrictie (samentrekken vat, bloedvat) minder bloed naar bepaalde organen
Vaso dilatie (uitzetting vat, bloedvat) meer bloed naar bepaalde organen.
16
,Invloed op zuurtegraad
Zuurtegraad bloed (normaal = 7,35 – 7,45)
- Na HCO3: buffer in bloed
- Bij overmaat aan H+
CO2 + H2O H2CO3 H+ + HCO3-
- Gevolg: CO2 stijgt in bloed
- CO2 stijging prikkelt ademhalingscentrum:
Sneller en dieper ademen: CO2 daalt
H2CO3 daalt H+ daalt
Invloed op lichaamstemperatuur
- Te warm volgens thermo regulerend centrum vaso dilatie t.h.v. huid
o Bloed is warmer dan buitenlucht
o Meer bloed aan oppervlakte: afkoelen (warmteafgifte)
- Te koud volgens thermo regulerend centrum vaso constrictie t.h.v. huid
o Bijhouden van warmte
Koud = bleker
Warm = roder
Samenstelling bloed
Het vloeistofgedeelte:
- Plasma: bloed zonder cellen, hoofdzakelijk uit water
Vloeistof nadat men cellen heeft laten bezinken (in tube)
- Serum: bloed zonder klonter
Vloeistof nadat men bloed heeft laten stollen
o Bij stollen wordt fibrinogeen uiteindelijk omgezet in fibrine: netwerk van draden dat
bloedcellen gevangen houdt:
o Klonter = cellen + fibrinedraden
- DUS: serum = plasma zonder stollingsfactoren
Klontervorming = thrombus, bestaat uit cellen, gevangen in een fibrinenetwerk.
De cellen van het bloed:
- Erytrocyten = RBC O2 transport
- Leukocyten = WBC afweer / immuniteit
- Trombocyten = bloedplaatjes hemostase (bloedstelping): klonteren samen tot trombocytenprop
(aggregatie) en kleven aan bloedvatwand; intiëren stolling (coagulatie)
Aanmaak bloedcellen
= hemopoëse
Alle bloedcellen aangemaakt in rode beenmerg = dik bloed
- In platte beenderen
o Vooral het sternum = borstbeen
o Heupkammen
o Schedelbeenderen
Leukocyten
Indeling:
- Granulocyten
o Eosinofiel korrels hebben graag zure kleurstof (eosine) en kleuren aldus rood in labo.
o Basofiel korrels hebben graag basische kleurstof en kleuren blauw in labo
o Neutrofiel korrels zijn neutraal van kleur = ettercellen = fagocytose van bacteriën
etterige ontsteking = bacteriële infectie
- Monocyten (duidelijke kern uit 1 blok)
o Fagocytose
17
, - Lymfocyten
Vermeerdering boven 10000/mm3 = leukocytose ontsteking & infectie
Vermindering onder 5000/mm3 = leukopenie HIV
Agranulocytose = sterke vermindering van aantal gekorrelde WBC
Neutrofielen
Functie:
- Bescherming van lichaam tegen binnendringend vreemd materiaal, vooral microben
- Verwijderen van afval (celresten)
Aangetrokken door chemotoxines van beschadigde cellen (ontstekingsreactie)
- Zeer mobiele cellen; via diapedese door capillaire wand naar aangetast gebied
Fagocytose van microben (verteerd door lysosomen) ; “microfagen”
- Verantwoordelijk voor pus (etter) vorming
Samenstelling pus: dode weefcelcellen, dode en levende microben, dode fagocyten
Aantal stijgt bij: microbiële infectie, ontstekingen, weefselletsel, leukemie, eind zwangerschap,…
Vormen meerderheid van leukocyten.
Ontsteking = reactie v.h. lichaam op beschadiging van cellen
Infectie = micro-organismen vermenigvuldigen zich en richten schade aan
Eosinofielen
Komt vaak voor bij allergische ontstekingen.
Basofielen
Belangrijke rol bij allergische reacties (histamine).
Granulen (korrels): heparin (anticoagulans), histamine (ontstekingsagens)
Agens = stof
Degranulatie (ledigen van blaasjes en vrijgeven van korrels) door binding met allergeen
allergeen = vreemde stof die overgevoeligheidsreactie kan uitlokken
Sterk gelijkend op mestcellen:
komen voor is weefsels
18