Biochemie deel 1
Stukje inleiding van chemie
Atoomstructuur:
Koolstofatoom:
Verbindingen:
- Verbindingen die het element koolstof (C) bevatten noemen we organisch
o Levende materie is voor groot deel opgebouwd uit dit type van verbindingen, ook
biomoleculen genoemd.
Belangrijkste biomoleculen: koolhydraten (C, H en O), vetten (C, H en O), en
eiwitten (C, H, O en N).
- Alle andere verbindingen noemen we anorganisch
o Water (H20) bv. bevat 2 waterstofatomen en één zuurstof atoom. Het menselijk lichaam
bestaat voor 60 à 70% uit water.
Water bestaat uit een stabiele covalente binding (deling van elektronen).
Ionaire binding:
- Ontstaat door overdracht van elektronen van één atoom op een ander atoom, waardoor ionen
ontstaan.
o bv.NaCl of keukenzout
Natrium heeft één elektron op schil 3 (= onstabiel)
Chloor heeft 7 elektronen op schil 3 (= onstabiel)
o Indien natrium één elektron afstaat aan chloor, hebben ze beide 8 elektronen op hun
buitenste schil.
Natrium heeft nu één positieve lading: Na+ (kation)
Chloor heeft nu één negatieve lading: Cl- (anion)
Natrium en Chloor-ionen trekken elkaar aan door hun tegengestelde lading: deze
verbinding noemen we een zout.
- Ionen:
o Positief geladen ion = kation, ontstaan wanneer stof elektronen afgeeft vb. Na +, K+, H+, Mg2+
o Negatief geladen ion = anion, ontstaan wanneer stof elektron opneemt: vb. Cl -, HCO3-
- Zout:
o Vb. keukenzout of NaCl zal bij oplossing in water ioniseren in Na + en Cl- deeltjes. Deze geladen
deeltjes noemt men ionen of ook elektrolyten.
Biochemie deel 1
Elektrolyten
= ionen die ontstaan wanneer je een zout oplost in water
Elektrolyten zijn belangrijk in lichaam:
- Geleiden elektriciteit prikkeling zenuwen en spieren
- Osmotische activiteit
- Functie in zuur-basenevenwicht buffers tegen verandering van pH
58
, Molecuulmassa
- Som van atoommassa’s van de elementen waaruit molecuul bestaat. Bv. water
- Mol: molecuulgewicht in grammen
- Molaire oplossing: 1mol van stof in één liter vloeistof
Zuren en basen
- Zuren: stoffen die bij oplossing in water ioniseren en hierbij H +-ionen vormen
o Deze H+-ionen kunnen vervangen worden door metaal-ionen t.v.v. zouten
o Ze gedragen zich als ‘proton-donor’
o Sterke zuren = zuren die in hoge mate ioniseren
- Basen: ook hydroxiden genoemd, zijn stoffen die bij oplossing in water ioniseren en hierbij OH —ionen
of hydroxide-ionen vormen.
o Gedragen zich als ‘proton-acceptor’
o Hebben opgelost in water een zeepachtige smaak
- Zuur met een base reageert ontstaat een zout en water
Neutralisatiereactie
Belangrijke biologische moleculen
1) Koolhydraten – suikers
- Opgebouwd uit koolstof, zuurstof en waterstof
- Kolstofatomen vormen meestal ring
- Monosacharide: enkelvoudig suiker (glucose)
- Disachariden: dubbelsuikers (sucrose)
o Glycosidebinding: 2 suikers verbinden zich met afsplitsing van water
- Polysachariden: meervoudige koolhydraten (zetmeel, glycogeen)
- Belang koolhydraten:
o Direct beschikbare energiebron voor cel
o Energieopslag: glycogeen
o Maakt deel uit van DNA & RNA
o Receptoren aan celoppervlak
2) Aminozuren en eiwitten
- Bestaan uit koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof
- Mens: 20 aminozuren: bouwstenen voor eiwitten
- Bevatten: aminogroep (-NH2), carboxylgroep (-COOH), waterstofatoom en variabele zijketen
- Peptidebinding: 2 aminozuren binden zich met afsplitsing van water
- Eiwit: verbinding van vele aminozuren
- Enorme verscheidenheid qua grootte, vorm, bouwstenen en biologische functie
- Belang eiwitten:
o Transportmoleculen (hemoglobine, albumine)
o Enzymen
o Bepaalde hormonen (insuline)
o Antilichamen (immunoglobulinen)
Hemoglobine = transporteiwit voor zuurstof
Albumine = transporteiwit voor GM, hormonen, ongeconjugeerd bilirubine
3) Lipiden
- Bestaan uit koolstof, waterstof en zuurstof
- Fosfolipiden
59