Inleiding
Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie
Een definitie van ontwikkelingspsychologie
= wetenschappelijke studie naar de patronen van groei, verandering en stabiliteit die zich voordoen
bij toenemende leeftijd, dus van conceptie tot aan de dood
Wat is ontwikkeling?
= het veranderen van een aanwezige structuur (ont-wikkelen, ont-vouwen, …)
= gedurende hele levenscyclus
Gedragsveranderingen (winst-verlies)
Levenslang proces (verloop in tijd (als je het kan, kan je het) houdt voortgang in)
Actuele vraagstukken
Continue verandering vs discontinue verandering
Continue verandering = geleidelijk aan (taal leer je geleidelijk aan)
= kwantitatief onderliggende processen geven aanzet tot verandering blijven gedurende het hele
leven hetzelfde
Discontinue verandering = aparte stappen of stadie
Elk stadium is kwalitatief ander dan eerdere stadia
Kritieke en gevoelige perioden
Kritieke periode = moment waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste consequenties heeft
Vaak onomkeerbaar
Gevoelige periode: periode waar je meer vatbaar bent voor iets
Wel omkeerbaar
Nature – nurture discussie
Nature = eigenschappen, vermogens en capaciteiten geërfd van de ouders, genetische zaken
Vb: lengte, lichaamsbouw, ziekten, temperament
Nurture = omgevingsinvloeden die bepalend zijn voor ons gedrag (door omgeving, vrienden)
Vb: kansen en mogelijkheden, voeding
Levensloop perspectief vs focus op specifieke perioden
Tegenwoordig kijken we naar de totale levensloop (= levenslooppsychologie)
Het levensloop perspectief: uitgangspunten
Ontwikkeling is een levenslang proces
Gekoppeld aan ontwikkeling die blijft doorgaan
Eerdere ontwikkelingen invloed op latere ontwikkelingen
Ontwikkeling is multi-dimensioneel en multi-directioneel
Multi-dimensioneel = ontwikkeling kan plaats hebben op verschillende domeinen (lichamelijke,
cognitieve ontwikkeling, …). Vaak interactie tussen domeinen
,Multi-directioneel = ontwikkeling van vaardigheden niet onneindig. In elke levensfase is een toename
en afname van vaardigheden en kennis op verschillende domeinen
Ontwikkeling is plastisch (veranderbaar)
= dingen aanpassen, bijleren, ontwikkeling beïnvloeden (bv revalidatiecentrum, kiné, …)
Ontwikkeling wordt beïnvloed door meerdere, interagerende factoren
Cohort = groep mensen, rond dezelfde tijd op dezelfde plek geboren
Normatieve gebeurtenissen = meeste individuen op dezelfde manier voltrekken
Verschillende soorten: historisch (bepaalde generatie), leeftijdsgebonden (gelijk voor mensen in
bepaalde leeftijdsgroep (bv jongeren komen sneller in puberteit) & socio-cultureel (etnische afkomst
(bv Covid, klimaatopwarming)
Niet-normatieve effecten = specifieke, atypische gebeurtenissen die plaatsvinden in leven op tijdstip
dat gebeurtenissen bij meeste anderen niet voorkomen (=individuele effecten) (bv lager schoolkind
dat poëziewedstrijd wint; borstkanker krijgen op 29-jarige leeftijd)
niet-normatieve gebeurtenissen grotere invloed op ontwikkeling dan normatieve gebeurtenissen
De reikwijdte van het vakgebied
2 manieren: leeftijdscategorie (ontwikkelingsfase) & ontwikkelingsthema (ontwikkelingsdomein)
Ontwikkelingsfasen en -domeinen
Ontwikkelingsfasen:
, Prenataal
Geboorte en pasgeborene
Babytijd (= eerste levensjaar)
Peutertijd (1 tot 3 jaar)
Kleutertijd (3 tot 6 jaar)
Lagere schooltijd (6 tot 12 jaar)
Adolescentie (12 tot 20 jaar)
Jongvolwassenheid (20 tot 40 jaar)
Volwassenheid (40 tot 60 jaar)
Ouderdom (60 jaar tot de dood)
Ontwikkelingsdomeinen:
Lichamelijke ontwikkeling (lengte, gewicht, …)
Motorische ontwikkeling (motoriek of bewegingen)
Tekenontwikkeling (deelaspect van motorische en spel)
Perceptuele ontwikkeling (ontwikkeling van zintuigen (zicht, reuk, smaak, …))
Seksuele ontwikkeling (leren kennen en verkennen van eigen lichaam + gevoelens)
Sociaal-emotionele ontwikkeling (sociale en emotionele vaardigheden)
Cognitieve ontwikkeling (ontwikkeling van denken)
Taalontwikkeling (kind leert praten, leert taal)
Morele ontwikkeling (Wat is goed en wat is kwaad?, Wat mag en wat niet?)
Spelontwikkeling
Persoonlijkheidsontwikkeling (elk mens ontwikkeld zich tot uniek persoon met eigen identiteit)
Horizontale samenhang: ontwikkelingsgebieden binnen 1 ontwikkelingsfase staan in relatie tot elkaar
(bv eerst over cognitieve mogelijkheid beschikken voor schrijven en rekenen)
Verticale samenhang: over verschillende ontwikkelingsfasen is er samenhang binnen 1
ontwikkelingsdomein (bv seksuele ontwikkeling van oraal, anaal, fallisch en genitaal)
Theoretische perspectieven
Psychodynamisch perspectief = het onbewuste of crisissen als drijfkracht van ontwikkeling
(Freud en Erikson)
Behavioristisch perspectief = ontwikkeling enkel te begrijpen vanuit waarneembaar gedrag
(Pavlov en Skinner)
Cognitief perspectief = bestudeert vooral hoe mensen informatie verwerken (Piaget)
Evolutionair of ehtologisch perspectief = effect van biologische kenmerken op ontwikkeling
(Bowbly)
Contextueel of ecologisch perspectief = ontwikkeling gebeurt in een complexe, sociale en
culturele context (Vygotsky en Bronfenbrenner)
De prenatale ontwikkeling
, Prenatale groei en verandering
Bevruchting: het moment van de conceptie
Vrouwen hebben om de 4 weken eisprong eicel gaat via eileider naar baarmoeder & kan bevrucht
worden door zaadcel
Bevruchting of conceptie = zaadcel en eicel komen samen om ééncellige zygote te creëren (begin)
De stadia van de prenatale ontwikkeling
De germinale periode (0-2 weken)
Zygote (bevruchte eicel) delen en in complexiteit toenemen
Innesteling in baarmoeder (= zwangerschapshormoon)
Methodische celdeling (= principe van differentiatie) cellen van organisme toenemen in
aantal & meer gespecialiseerde functie
Moederkoek (placenta), navelstreng en vruchtzak worden gevormd
o Placenta = voeding en zuurstof via navelstreng doorgeven
= voedingsstoffen uit bloed van moeder opgenomen & hierin komen
afvalproducten van ongeborene terecht
o Navelstreng = verbinding tussen ongeborene en moeder
= voedingsstoffen aangevoerd naar ongeborene en afvalstoffen weggevoerd
o Vruchtzak = vruchtwater
= kind veilig geborgen tot aan geboorte
De embryonale periode (2-8 weken)
Embryo
3 belangrijke systemen: placenta, navelstreng, vruchtzak)
Alle in- en uitwendige structuren in aanzet
3 cellagen (van binnen naar buiten)
o Endoderm = meeste inwendige organen
o Mesoderm = skelet, spierstelsel, hart, bloed en bloedsomloop en geslachtsorganen
o Ectoderm = huid, haar, tanden, zintuigen, hersenen en ruggenmerg
Einde 3e week = kloppend hart = prille bloedsomloop
Vanaf 5e week = snelle groei hoofd en beginnende ledematen
8e week = menselijke vormen duidelijk (ogen, oren, tenen en vingers)
Organogenese = kind is kwetsbaar
De foetale periode (8 tot 38 weken)
Foetus
Botvorming
Kans op spontane abortus neemt af