Constructies in de analyse – Freud S. (2006[1937])
De casus „Rattenman‟ draait in zijn geheel om een constructie en ook in het artikel „Over
de psychogenese van een geval van homoseksualiteit bij een vrouw‟ zien we dit
terugkeren.
DEEL I
Een verdienstelijke onderzoeker die Freud kent zei eens: als wij een patiënt onze
duidingen voorleggen, gaan wij tegenover hem werk zoals: “Heads I win, tails you lose”.
Oftewel, als hij met ons instemt, is alles in orde; maar als hij ons tegenspreekt is dat enkel
een blijk van zijn weerstand en hebben wij dus evenzeer het gelijk aan onze kant. Zo
krijgen wij altijd gelijk tegenover de arme stakker die wij analyseren, ongeacht hoe hij op
onze suggesties reageert.
Zoals bekend beoogt de analytische arbeid dat de patiënt de verdringingen van zijn vroege
ontwikkeling weer opheft en vervangt door reacties die zouden passen bij een toestand
van psychische gerijptheid. Daartoe moet hij zich bepaalde belevenissen en de daardoor
veroorzaakte affectimpulsen opnieuw herinneren die hij thans vergeten is. Wat voor
materiaal stelt hij ons ter beschikking dat wij kunnen gebruiken om hem op weg te helpen
de verloren herinneringen terug te krijgen? Van alles: fragmenten, dromen, invallen, … Wij
hebben de ervaring opgedaan dat de in de relatie met de analyticus tot stand komende
overdracht zeer geschikt is om de terugkeer van deze affectrelaties te begunstigen. Uit
deze „grondstof‟ moeten wij het gewenste fabriceren.
Het gewenste is een betrouwbaar en op alle wezenlijke punten volledig beeld van de
vergeten levensjaren van de patiënt maar de analytische arbeid bestaat uit twee
verschillende delen, twee verschillende personen (arts en patiënt). Wij weten dat de
analysant ertoe gebracht moet worden zich iets te herinneren, maar wat is de taak van de
analyticus? Hij moet het vergetene raden uit de aanwijzingen die het achterlaat, hij moet
het daaruit construeren. Hoe, wanneer en met welke toelichtingen hij zijn constructies
aan de analysant meedeelt, dat vormt de verbinding tussen beide delen van de analytische
arbeid, tussen zijn aandeel en dat van de analysant.
Zijn constructies, of reconstructies, komen overeen met het werk van de archeoloog,
alleen werkt de analyticus onder betere condities en beschikt hij over meer hulpmateriaal.
Maar beiden hebben een onbetwistbaar recht om te reconstrueren door het aanvullen en
samenvoegen van bewaard gebleven resten. Een van de lastigste taken van de archeologie
is het bepalen van de relatieve ouderdom van een vondst, en als het object in een
bepaalde laag tevoorschijn komt, blijft het vaak een open vraag of het tot deze laag
behoort of door een latere storende invloed omlaag is gezakt (zie de gelijkenis met de
constructies van de analyticus).
De gunstigere condities zijn het feit dat de analyticus met herhalingen kan werken.
Daarnaast is het zo dat de archeoloog verwoeste objecten niet meer kan opsporen om
behouden resten te combineren. Maar bij de psychoanalyse is dit anders: al het wezenlijke
is behouden, zelfs wat totaal vergeten lijkt is nog op een bepaalde manier ergens
aanwezig. Het is enkel een kwestie van analytische techniek of men het verborgene
volledig tevoorschijn weet te brengen.
,Het is wel zo dat een psychisch object veel complexer is dan het materiële van de
archeoloog, en onze kennis is onvoldoende voorbereid op wat wij moeten vinden, omdat
de interne structuur van het object nog zoveel geheimzinnigs in zich bergt.
Voor archeologie is reconstructie het uiteindelijke doel dat men nastreeft, voor
analyse is de constructie alleen een voorbereiding
DEEL II
Voorbereiding natuurlijk niet in e zin dat deze arbeid eerst al geheel afgehandeld moet
worden eer men aan het volgende begint. De beide soorten arbeid in de psychoanalyse
lopen parallel: de analyticus voltooit een stukje constructie en deelt het de analysant mee
opdat het hem beïnvloedt, daarna construeert hij een volgend stukje.
Sommige gebruiken „duidingen‟ ipv „constructies‟. Freud vindt constructie geschikter,
omdat „duiding‟ betrekking heeft op wat men met één element van het materiaal doet,
een inval, een lapsus etc. Een constructie is echter als men de analysant een stuk van zijn
vergeten voorgeschiedenis voorlegt.
Welke garanties hebben wij tijdens de arbeid aan de constructies dat wij het niet mis
hebben en het succes van de behandeling op het spel zetten? Het schaadt niet als we ons
een keer vergissen en de patiënt een onjuiste constructie als de waarschijnlijke historische
waarheid presenteren. Wanneer er nieuw materiaal tevoorschijn is gekomen dat een
betere constructie toelaat en dus de constructie van de vergissing toelaat zullen wij dit
toegeven aan de patiënt zonder iets van onze autoriteit te verliezen. De verkeerde
constructie valt zo weg, als was ze nooit gemaakt, en in sommige gevallen lijkt het wel dat
we de verkeerde constructie hebben gemaakt om de werkelijke waarheid te „vangen‟.
Daarnaast is het gevaar dat men de patiënt misleidt door suggestie, door hem dingen „aan
te praten‟, mateloos overdreven. De analyticus moet zich wel zeer incorrect hebben
gedragen als hem zo‟n ongeluk kan overkomen.
Het klopt dat wij een „nee‟ van de analysant niet als volwaardig accepteren, maar dat
geldt ook voor zijn „ja‟. Het rechtstreekse „ja‟ van de analysant laat meerdere duidingen
toe. Het kan inderdaad zijn dat hij de vernomen constructie als juist erkent, maar het kan
ook zijn dat het zijn weerstand goed uitkomt de niet-blootgelegde waarheid door zo‟n
instemming ook verder te verbergen. Waarde heeft dit „ja‟ alleen als de patiënt
onmiddellijk erna nieuwe herinneringen produceert die de constructie aanvullen en
verruimen.
Het „nee‟ van de analysant laat evenzeer meerdere duidingen toe en is in wezen nog
minder bruikbaar dan zijn „ja‟. Sporadisch blijkt het een uitdrukking van terechte afwijzing
te zijn, heel wat vaker is het een uiting van een weerstand. Het „nee‟ van de patiënt
bewijst dus niets ten aanzien van de juistheid van de constructie. De enige zekere duiding
van zijn „nee‟ is dat de constructie onvolledig is.
Het blijkt dus dat de directe uitlatingen van de patiënt na de mededeling van een
constructie weinig aanwijzingen bieden of men goed of fout heeft geraden. Interessanter is
dat er indirecte, volstrekt betrouwbare vormen van bevestiging zijn. Een daarvan is de zin:
“Dat (daaraan) heb ik nooit (of: zou ik nooit) hebben gedacht.”. = Ja, u hebt het
onbewuste in dit geval goed getroffen‟.
, Het is een even waardevolle bevestiging als de analysant met een associatie antwoordt die
iets bevat dat lijkt op de inhoud van de constructie of daaraan analoog is. De indirecte
bevestiging door associaties die passen bij de inhoud van de constructie en die zo‟n „ook‟
impliceren, geeft ons oordeel waardevolle aanknopingspunten om te raden of deze
constructie in het verdere verloop van de analyse waar zal blijken.
Heel indrukwekkend is het ook als de bevestiging met behulp van een lapsus de directe
ontkenning binnensluipt.
Als de analyse onder druk staat van sterke factoren die een negatieve therapeutische
reactie afdwingen, maakt het gedrag van de patiënt na het meedelen van de constructie
ons de gezochte beslissing vaak zeer gemakkelijk. Is de constructie juist dan reageert de
patiënt met een onmiskenbare verslechtering van zijn symptomen en van zijn algemene
gezondheidstoestand.
Dus: het verwijt is onverdiend dat wij het standpunt van de analysant over onze
constructies met minachting opzij schuiven. Wij letten daarop en ontlenen er vaak
waardevolle aanwijzingen aan. Alleen het verdere verloop van de analyse kan de beslissing
over de juistheid of onbruikbaarheid van onze constructies brengen. Wij bestempelen elke
constructie als een vermoeden.
“In de loop der gebeurtenissen zal alles duidelijk worden.” – Nestroy
DEEL III
Hoe gebeurt dit tijdens de analyse, lang welke wegen wordt ons vermoeden omgezet in
een overtuiging van de patiënt? Vaak lukt het niet de patiënt zijn verdrongene te laten
herinneren. In plaats daarvan krijgt men bij correcte uitvoering van de analyse gedaan dat
hij van de waarheid der constructie vast overtuigd raakt, een overtuiging die in
therapeutisch opzicht hetzelfde oplevert als een herwonnen herinnering.
De mededeling van een rake constructie brengt een verassend en eerst onbegrijpelijk
fenomeen bij de analysant tevoorschijn. Hij kreeg levendige herinneren maar hij
herinnerde zich niet zozeer het voorval dat de inhoud van de constructie vormde, als wel
details die met deze inhoud nauw verband hielden. Verder knoopt bij deze herinneringen
zelf niet aan, ze zijn als resultaat van een compromis op te vatte. De „opwaartse druk‟ van
het verdrongene, geactiveerd door de mededeling van de constructie, had die belangrijke
herinneringssporen tot bewustzijn willen brengen; een weerstand was niet gelukt de
beweging tegen te houden, maar wel om haar te verschuiven naar naburige, bijkomstige
objecten.
Deze herinnerringen had men hallucinaties kunnen noemen. Misschien is het een algemeen,
tot dusver onvoldoende gewaardeerd kenmerk van hallucinaties dat er iets in terugkeert
dat in de begintijd is beleefd en vervolgens vergeten (iets dat een kind heeft gezien of
gehoord toen het nog amper kon praten), en dat zich nu, waarschijnlijk vervorm en
verschoven in e werking van krachten die zich tegen deze terugkeer verzetten, aan het
bewustzijn opdringt. Misschien zijn de waanvormingen zelf afhankelijker van de opwaartse
druk van het onbewuste en van de terugkeer van het verdrongene dan wij doorgaans
veronderstellen.