Inleiding
Recht = geheel van sanctioneerbare regels, die het leven in de
gemeenschap regelen
Rechtsgeschiedenis = studie van het recht doorheen de eeuwen,
soms logisch, soms heb je een historische kennis nodig.
Interne rechtsgeschiedenis = ontwikkeling van de verschillende
rechtsregels
- = studie v rechtsregels uit ons oude recht die Romeinsrechtelijk
(vooral vermogensrecht gevormd), Canoniek (in beide een rol) of
costumiere (vooral persoon- en familierecht) oorsprong hebben
- Nut: rechtsregelen te relativeren, te begrijpen, te verbeteren…
Externe rechtsgeschiedenis = materiële bronnen, formele bronnen
en kenbronnen, ev. Ook gerechtelijk recht dat de procedure regelt.
- = studie vh recht in W-Europa vd Romeinen tot vandaag
- Nut: beter begrip, inzicht en bewustwording
- Materiële bronnen = maatschappelijke achtergrond van recht,
heeft de my een probleem, dan gaat het recht proberen een
oplossing te vinden daarvoor.
o = maatschappelijke gebeurtenissen die aan de grondslag
liggen.
- Formele bronnen = bepalen de vorm, het uitzicht van een
rechtsregel
o Deze formele bronnen verschillen naargelang de instelling
die ervoor verantwoordelijk is:
Gewoonte = ongeschreven regels die uitdrukken hoe
men moet handelen (my als dusdanig)
Wet = algemeen, bindend voorschrift utigevaardigd
door de bevoegde overheid (overheid
Rechtspraak = beslissingen over concrete geschillen
door een rechter
Rechtsleer = mening van personen die het recht
bestuderen
- Kenbronnen = geven info over de inhoud v.e. rechtsregel,
manier waarop je kennis kan nemen ve bron
Indeling publiek-privaatrecht;
- De tweedeling stemt niet overeen met de werkelijkheid =
simplistisch, veel takken vallen niet in een van beide categorieën
o Vb. Strafrecht, 12e eeuw, aanvankelijk privaatrechtelijk:
Faidus = afkoopsom van wraak, komt toe aan de
familie
Fredus = boete wegens verstoren van de openbare
orde, komt toe aan de koning
, o Sinds de 11e eeuw, komt een tegenbeweging op gang en zal
meer en meer de overheid actiever de orde gaan
handhaven, ze zullen ook delinquenten gaan vervolgen…
=> impliceert NIET dat het private aspect volledig
verdwijnt, vandaag de dag is er nog steeds een
mogelijkheid zich burgerlijke partij te stellen voor de OZR.
- Tweedeling is heel recent =
o Romeinen kenden het onderscheid, maar gaven er geen
betekenis aan
o Met Germaanse invallen verdween het volledig
o Geleidelijk aan namen de specifieke rechten van de
overheid toe
o 17e eeuw: men begint het openbaar tegenover het private
belang te plaatsen, gebeurt niet overal in Europa
Vb. 19e eeuw: Engelse recht: geen onderscheid
o Franse revolutionairen: de gewone rechter mag niet
oordelen over geschillen waarin de overheid betrokken was,
hij mocht enkel oordelen over geschillen tussen burgers!
Opgelet, het onderscheid tussen Romeins recht, gewoonterecht en
canoniek recht: dit is geen muur tussen Gewoonterecht en Romeins
Recht, in alle takken zijn er invloeden van alles!
Opgelet, een bijzondere band met tss het Kerkelijk recht en het
Romeins recht, Kerk = erfgenaam van Rome, de band tussen beide
is zo sterk dat men spreekt van het Romano-canoniek recht, het
kerkelijk recht heeft ook een belangrijke invloed gehad op de
ontwikkeling van het Romeins recht!
Hét romeins, canoniek of costumier recht bestaat ook niet!!
Probleem:
- Rechtsregels die in het Latijn werden geformuleerd zijn
daarom nog niet Latijn vb. pacta sunt servanda
(overeenkomsten moeten worden nagekomen) = principe uit het
canoniek recht!
o >< ex nudo pacto actio non oritur = uit een vormloze
overeenkomst ontstaat geen vordering => het volstaat niet
dat partijen akkoord gaan, er moeten ook formaliteiten
vervuld zijn.
- Romeinse termen met een niet-Romeinse inhoud
o Vb. roerend/ onroerend: verplaatsbaar of niet-verplaatsbaar
in de Latijnse betekenis. => hebben een
gewoonterechtelijke inhoud gekregen.
Extern recht
Periodisering
, - Oudromeinse periode (753 – 250 v.Chr)
o 753: stichting van Rome
o Stadstaat & agrarisch karakter
- Voorklassieke periode (250 – 0)
o Rome wordt een wereldrijk
- Klassieke periode (0 - 250)
o Consolidatie onder de keizers & hoogtepunt
- Naklassieke periode (250 – 527-565)
o Keizer is almachtig + achteruitgang => verval & splitsing
West en Oost
- Justinianus (527-565)
o Herstel van de macht in Rome (tijdelijk herstel)
3 beperkingen:
1. Periodisering is gebrekkig, want
- Veranderingen gebeuren altijd geleidelijk.
- Niet altijd gelijktijdig: vb. overlapping naklassiek/ Justininaus en
Costumier recht
- Oude blijft soms voortbestaan: vb. samen bestaan van legis actio,
forumula en cognitio extraordinaria
2. chronologie wijkt af van de gebruikelijke periodisering
3. chronologie in West-Europees, voor andere landen soms een andere
choronologie.
- Algemene geschiedenis:
o Middeleeuwen: 476 – ca. 1500
o Moderne tijd: ca. 1500 – ca. 1800
o Nieuwste tijden: ca. 1800 – heden
o => er wordt bij de Romeinen een splitsing gemaakt in
het jaar 1100 en niet in het jaar 1500
o 1100: fundamentele omwenteling vd my
1. Stijgende landbouwproductiviteit
2. Bevolkingsaangroei en verstedelijking
3. Herleving van handel en industrie
4. Vermindering analfabetisme, ontstaan
universiteiten
5. Betere organisatie kerk en staat.
o Ca. 1500: vooral continuïteit
1. Ontdekking van Amerika (1492)
Maar sloot aan bij een expansiebeweging die
reeds in 1100 begonnen was met de
kruistochten
2. Romechisma (1053)
Alles bleef heel godsgericht.
3. Boekdrukkunst (1500)
, Men dacht het te gebruiken om nieuwe ideeën te
verspreiden, maar eigenlijk ging het vooral om
het verspreiden van oude kennis
Meest gedrukte boek = de bijbel
4. Reformatie
Kerk valt uiteen, maar dit is niet de eerste maal
5. Opkomst absolutisme
De facto al enkele eeuwen bezig
o 1800: echte breuk
1. Eliminatie vd oude politieke orde
2. Primeren vd menselijke rede op religieuze
voorstellingen
3. Industriële revolutie
o Renaissance (14e – 16e eeuw): dé herontdekking van de
oudheid
Werkelijkheid: de 4e in de rij: Karolingische
Renaissance (rond 800), Ottoonse Renasissance (10 e
eeuw) en de Renaissance van de 12e eeuw
Bij de laatste renaissance heeft men meer
aandacht gehad voor het Grieks, al heeft dat niet
veel belang voor de rechtswetenschap
Algemeen: recht groeit, bloeit en raakt in verval
- Na val Romeinse rijk:
o Periodes zijn gebaseerd op actoren van het recht
(wetgevers, rechters, professoren…)+ het niveau waarop
dat actief is (universeel, Europees, Nationaal….)
- Val van het Romeinse Rijk in het Westen (476 – ca. 1100) =
costumiere periode
o Gewoonte overheerst + recht op lokaal en regionaal niveau
- Ius commune (ca. 1100 tot ca. 1800)
o Gemeenschappelijk recht van Europa, lokaal en regionale
gewoonten blijven wel bestaan, maar moeten aan belang
inboeten.
o = product van de RL
- Ca. 1800: invloed v. 2 stromingen:
o Nationale en universele spoor
o = periode van de verlichting
- Vanaf 1800 tot heden: nationale periode
- Toekomstige ontwikkelingen:
o Voorspellingen: dat Europa als het regionaal recht een
comeback zal maken + dat recht van buiten Europa aan
invloed zal winnen.
,Oudromeinse Periode (753-250 V.Chr.)
Rome is primitief
- Ontstaan = NIET 753 v.Chr = legendarisch, WEL 7 e E. v.Chr.
(eerste bewijzen 650 v.Chr)
- = stadstaat + agrarisch
- Sociaal vlak = familia = groep van mensen die op het
landbouwbedrijf leeft.
o Onder leiding v.d. pater familias
Vb. fragment 12tafelenwet: als je als SA niet aan uw schulden kan
voldoen, mag de SE u gevangenzetten en zeggen hoeveel gewichten
aan u mogen worden gehangen.
Vb. spiegelstraf: steek jij iets in brand, dan mochten ze jou ook in
brand steken.
Instellingen
In de koningstijd (tot 510 v.Chr.)
- Hoofd = koning = enige bestuurder, opperste rechter en
opperpriester
- 3 standen daaronder:
o Particiërs = aristocratie, grondbezitters
o Plebejers = niet de bovenlaag, maar evenmin afhankelijk
o Clientes = afhankelijk v. patriciërs (werken voor hun
patronus)
o Daarnaast ook nog slaven
Na 510: republiek
, - Na verdrijving v.d. koning komen de particiërs aan de macht, de
plebejers die streven naar een gelijkberechting met de particiërs
Senaat
- Samenstelling: aanvankelijk = familiehoofden, later oud-
magistraten
- Lid voor het leven
- Oorspronkelijk enkel particiërs, later ook plebejers aangezien de
plebejers hadden verkregen ook magistraat te kunnen worden en
de Senaat hoofzakelijk uit oud-magistraten bestond.
- = zwaartepunt v. politieke leven in Rome, aangezien;
o 1. Permanent karakter
o 2. Aanwezigheid van voornamelijk oud-Magistraten
ROME BIJ ONS
Ouderen Ook jongeren (nu vanaf
21j)
Rijken Ook minder rijken
Voor het leven Voor 5 jaar
Heeft de macht Zinloos?
Benoemd Aangewezen of
gecoöpteerd (door
parlement v.d.
deelstaten)
Ervaring Betere juristen?
De volksvergaderingen
- 3 comitia = alle romeinen (P+P)
- 1 consilium plebis = volksraad, enkel plebejers
- Geen permanente organen => geen initiatiefrecht + niet
democratisch
- Centurie = 1 stem, men speelde hiermee om ervoor te zorgen
dat de rijken het altijd voor het zeggen hadden.
- => werd steeds minder en minder van belang.
De magistraten
- Magistraat = door het volk gekozen overheidspersoon, NIET
RECHTER zoals wij vandaag
o Aanvankelijk enkel particiërs, later ook plebejers
- Principes:
o Annaliteit = jaarlijks opnieuw, slechts één jaar een ambt
bekleden
o Collegialiteit= meeste ambten worden door meerdere
personen uitgeoefend
- Soorten:
, o Opperpriester en priester = religieuze bevoegdheden +
ook juridische taken (aanvankelijk) => later enkel sacraal
recht
o Consuls = vooral politieke en militaire leiders (aanvankelijk
ook recht spreken, maar overgedragen aan praetoren)
o Praetoren = juridische bevoegdheden (die periode maar 1
praetor)
o Censoren = toezicht op het goede leven
o Aedelieden = bevoegd voor de markten en het daarvoor
geldende recht
o Quaestoren = staatsfinanciën
o Volkstribuun = plebejers die hun standgenoten tegen de
macht vd particiërs moeten beschermen
=> hebben vetorecht (veto = ik verbied) t. meeste
beslissingen v.d. comitia en de magistraten
- Uitzondering = dictator = slechts in uitzonderlijke
omstandigheden en voor beperkte tijd aangesteld.
Rechtsbronnen
De gewoonte: mos maiorum (gewoonte van de ouden)
- Oudste recht = gewoonterecht
- Probleem: wat is het onderscheid tussen morele en juridische
o Moreel = terrein van censor
o Recht = terrein van andere magistraten
De wet
De wet der Twaalf tafelen
- Gewoonterecht werd niet opgetekend => veel macht bij de
magistraten met juridische bevoegdheden = de plebejers waren
dat aanvankelijk niet, dus kenden het recht niet
- Rond 450 v.Chr => wet der Twaalf Tafelen : aangebracht op
twaalf bronzen platen
o = geen optekening van het bestaande recht, regelt enkel
een aantal materies die onduidelijk waren.
o Men wou hiermee gelijkheid
Andere wetgeving
- Lex = algemeen bindend besluit van de comitia, geldt voor
particiërs en plebejers
o Of leges
- Plebisiciet = beslissing van concilium plebis, geldt enkel voor
particiërs
o Of plebisicita
- Senatusconsulta = senaatsbesluiten, dan nog geen kracht van
wet
, 287 v.Chr: Lex Hortensia: gelijkschakeling plebiscieten met
Leges!
Gevolg:
o Plebisicieten worden ook leges genoemd
o Plbeisicieten zijn vanaf dan ook bindend voor particiërs
Vb. Lex. Aquilia = Romeins aansprakelijkheidsrecht, was oorspronkelijk
een plebisciet, maar men heet dit lex omdat men dit gelijkgeschakeld
heeft.
Andere bronnen v. recht
- Priesters en later lekenjuristen zorgden voor de uitwerking en
interpretatie v.d. gewoonte en de wetgeving.
- RS: minder belangrijk in die tijd: gewoonte en wet véél
belangrijker
- RL: er was een sterke band tss recht en religie, de priesters
gavan interpretatie v.d. rechtsregels.
Procedure
Vroegste fase
- Primitieve procesvorm = overwegend sacraal, rechter velt
oordeel na raadpleging vd goden
- Pre-historische fase = eigenrichting, je gaat zelf het probleem
oplossen
Legis actio
= handeling op basis van de wet, die geeft de toegang tot de
rechten.
- Vordering (actio) = gebaseerd op de wet, kan ook op de
gewoonte
- = formele handelingen (plechtige formules en rituele gebaren)
die men voor de met RS belaste magistraat moet verrichten om
het proces in te leiden.
Vb. uw buurman heeft iets van u gestolen, dan moet je naar de praetor
gaan, hij moest een bepaalde formule uitspreken en bijvoorbeeld uw
hand op het goed leggen en zeggen ‘dit is van mij’, daarna nam de
procedure aanvang, als je een verkeerde uitspraak deed of stotterde
was het proces verloren.
- Kon ook op basis van de gewoonte zijn.
Actio =
- Letterlijk: handeling waarmee men de procedure opstart
- Vrij: rechtsmiddel, dat iemand met een bepaald recht heeft om
zijn recht voor de rechter af te dwingen => “vordering’
- = centrale begrip vh Romeins Recht: romeinen zijn niet
geïnteresseerd in het hebben van recht, wel in de mogelijkheid
het recht af te dwingen voor de rechter.
- Later: rechtsmiddel en vordering
,Kenmerken legis actio-procedure
- 1. Heel plechtig: indien aan formaliteiten niet voldaan is,
verliest men
- 2. Geseculariseerd: men vertrouwde niet langer op
godsoordelen.
- 3. Enkel voor Romeinse burgers
- 4. 2 fasen;
o 1. Verschijning voor de magistraat, stellen formele
handeling, waarbij de partij haar standpunt uiteenzet
o 2. Rechter (particulier), doet in opdracht van de magistraat,
uitspraak na de bewijzen en de pleidooien vd partij.
Voor Klassieke periode (250 – 0)
Rome groeit uit tot een wereldrijk
- Het recht is als een product van de maatschappij, als de
maatschappij groeit, groeit het recht mee
- Rome wordt een wereldrijk: Gevolgen
, o 1. Aanpassingen instellingen: macht in handen v. Senaat en
magistraten (praetor)
>< volksvergaderingen verliezen veel aan belang,
idem censor
o 2. Aanpassingen rechtsbronnen
o 3. Aanpassingen procedure
Aanpassingen instellingen:
- Praetor urbanus (stad) vs. Praetor peregrinus (tss
vreemdelingen v. verschillende volkeren & tss vreemdeling en
Romein)
- Toen gold: personaliteitsbeginsel: je moest berecht worden
volgens het recht van uw volk => er ontstonden conflicten =>
oprichting 2e praetor.
- Gelijkschakeling Italië en Rome: vroeger ‘Romein’ als je uit
Rome kwam, nu ruimer.
- In provincies: provinciegouverneur
o Nadeel: was altijd alleen => minder controle en geen
collega’s => aanzet om macht te misbruiken.
Rechtsbronnen
De gewoonte
- Weinig belang
De wetgeving
- Weinig belang, zeker in het privaatrecht heel weinig wetgeving
Het magistratenrecht (praetor)
Praetor maakt recht: cfr. Praetoriaanse rechtsvorming
1. reactie op vraag naar actio ogv wet of gewoonte
- Actio toestaan (ev. met exceptio)
- Actio weigeren
Vb. toestaan met exceptio: gaat uit van de verweerder. Stel als 19-
jarige koop je een strijdwagen voor 10000, maar eigenlijk was die maar
1000 waard, je betaald niet en die verkoper vraagt een actio (jij hebt
iets geleverd, maar men heeft niets betaald), dan gaat men zeggen,
oké, je hebt gelijk, maar er is een exceptio, want er is een regel dat je
minderjarigen moet beschermen tegen zulke lage bedragen.
2. reactie tegen wet en gewoonte
- Actio toestaan of weigeren
- Exceptio toestaan of weigeren
o Exceptio = beetje te vergelijken met een wilsgebrek in ons
recht.
Praetor verandert recht & is de centrale figuur
Voordeel: flexibel