Media: Publiek en Effecten
Samenvatting
Les 1: Algemene inleiding
Basisuitgangspunten
1. Mediagebruik is (deels) selectief: zelf bepaalde media-inhouden selecteren of
omgeving die media selecteert waarmee men in contact komt.
- Uses and Gratifications: gebruik van media en voldoening die hieruit vloeit.
- Affectgebaseerde theorieën: hoe leiden emoties tot mediagebruik?
- Persoonlijkheidsfactoren: hangt samen met bepaald soort mediagebruik.
- Sociologische factoren: geslacht, sociale klasse, …
2. Media worden gebruikt om behoeften te bevredigen.
- Affectgerelateerde behoeften: mood management: hoe we ons voelen zal leiden tot
bepaald mediagebruik. Bij negatieve emoties worden vaak media gezocht die gevoel
verlagen (down-reguleren).
3. Psychologische/sociale factoren hebben invloed op ervaring en (mogelijkheden tot)
concrete invulling van behoeften.
Les 2: Leeftijd en mediagebruik
Cognitieve ontwikkeling
Sensori-motorische fase (0-2 jaar)
- Nadruk op ontwikkeling motorische vaardigheden, weinig controle over eigen
lichaam.
- Aanleren van objectpermanentie rond 8 maanden: dingen die je niet kan zien
bestaan nog.
Mediagebruik: speelt in op aanpassing van taal (intonatie, stemhoogte, …), felle
kleuren en contrasten, veel beweging, nog geen oog voor verhaal in programma tot 1,5
jaar. Weinig besef van verschil tussen TV en realiteit.
Preoperationele fase (2-7 jaar)
- Perceptuele gebondenheid: veel aandacht voor hoe iets eruitziet of klinkt.
Mediagebruik: aandacht voor verhaallijn, korte en eenvoudige verhalen, veel
herhaling en leuke en herkenbare personages, imiteren aspecten van TV, nood aan
langzaam tempo en herhaling, vriendelijke fantasiefiguren, als iets er echt uitziet dan is
het echt en andersom.
1
, Concreet-operationele fase (7-11 jaar)
- Capaciteit om verder te ‘kijken’, oog voor betekenis/relaties/concepten.
- Abstractieniveau is gegroeid.
- Verplaatsen in standpunt van de ander.
Mediagebruik: aandacht voor detail en kwaliteit, sociale relaties/vaardigheden,
aandacht voor personages die gelijkenissen vertonen met hen, aversie voor
kinderprogramma’s, houden ook van slechteriken, invloed van peers, voorkeur voor
volwassen programma’s, realiteitstests (kan het wel echt?).
Formeel-operationele fase (vanaf 12 jaar)
- Vermogen om te denken vanuit hypothesen, overweg kunnen met situaties waarin
verschillende variabelen tegelijkertijd spelen (= verdere toename van abstract
denken).
Mediagebruik: TV krijgt minder belangrijke rol, leeftijdsgenoten worden belangrijker,
andere media krijgt meer belang, experimenteren met eigen identiteit, verhoogde
aandacht voor sensationele en seksuele inhouden.
Algemene cognitieve evoluties:
- Concreet naar abstract.
- Centratie naar decentratie.
- Egocentrisme neemt af, Theory of Mind neemt toe.
- Uitbreiding van domeinspecifieke kennis: ervaringen worden opgeslagen en dienen
als kapstokken voor nieuwe ervaringen.
- Uitbreiding verwerkingscapaciteit.
Centratie: aandacht toegespitst op één opvallend kenmerk (concreet waarneembare + 1
aspect ervan).
Decentratie: rekening houden met verschillende perceptuele cues.
Egocentrisme: dingen alleen vanuit eigen perspectief zien.
Les 3: Gender en mediagebruik
Internalisering: als een jongen of meisje zich gedraagt gelijk het tegenovergestelde geslacht,
dan zal omgeving hierop reageren waardoor het kind dit niet meer zal doen en zijn/haar
gedrag zal aanpassen als het gedrag dat voorgeschreven gedrag voor dat geslacht.
Vrouwen Mannen
Minder aan het woord in beste films Meer aan het woord in beste films
Vaak geportretteerd als huisvrouw, lagere Vaak geportretteerd als hoge status,
status, verpleegster, carrièrevrouw vaak buitenshuis werkend, kluns in het
minder gelukkig in persoonlijk leven huishouden, …
Kenmerkend: emotioneel, afhankelijk, Kenmerkend: lui, alleen geïnteresseerd in
2