BIOMOLECULEN
DE MOLECULAIRE BASIS VAN HET LEVEN
INLEIDING
o Wat is biochemie?
– Studie van de moleculaire basis van het leven
– Maakt gebruik van de methoden en terminologie van de scheikunde
– Volgende vragen beantwoorden:
-> Waaruit is het lichaam opgebouwd?
-> Hoe werken de verschillende componenten van het lichaam?
– Zeer praktische wetenschap, gebaseerd op reductionisme
o Belang van biochemie:
– Chemische basismechanismen van vele cruciale aspecten van het leven zijn gekend
– Verschillende levensvormen gebaseerd op gemeenschappelijke moleculaire patronen en
principes (universeel aspect)
– Ontwikkelen van nieuwe biochemische concepten en technieken: nieuwe fundamentele
problemen aanpakken
BIO-ELEMENTEN
o Bio-elementen: lichte atomen met eenvoudige structuur
o H, C, N, O:
– Mogelijkheid om zeer stabiele covalente bindingen aan te gaan: elektronenpaar delen
– Mens: H, C, N, O = 99% lichaamsgewicht
H, C, N, O, Ca, P, K, S, Cl, Na, Mg = 99,95% lichaamsgewicht
o Koolstof:
– Basis alle organische moleculen
– Vermogen om lange ketens (lineair, vertakt, cyclisch, combinatie) te vormen
-> Gevolg: onvoorstelbare diversiteit van organische verbindingen
– Covalente C-C-bindingen: enkele, dubbele en zelfs triple bindingen
– Tetrahedrale configuratie
o Belangrijkste functionele groepen: te (her)kennen
Verbindingsklasse
Alcoholen Carbonzuren Amines Ether
Aldehyden Fosfoëster Amides Esther
Ketonen Fosfodiëster Imines Thiols
o Biochemisch belangrijke afgeleiden van fosforzuur:
1
,CELLEN EN MOLECULEN
o Biomoleculaire hiërarchie:
– Eenvoudige moleculen vormen de eenheden voor de bouw van complexe structuren
o Moleculaire samenstelling van leven weefsel:
– Koolhydraten, lipiden, proteïnen, nucleïnezuren
– Water: kwantitatief veel belangrijker dan alle andere componenten
o Prokaryote en eukaryote cellen:
Prokaryote cel Eukaryote cel
Cytoplasma Cytoplasma
Celmembraan met pompen en kanalen Subcellulaire organellen
Celwand Kern met chromosomen
Cirkelvormig chromosoom Ribosomen
Ribosomen Endoplasmatisch reticulum
Cytosol met moleculen voor stofwisseling Golgi-apparaat
Lysosomen
Secretiegranulae
DIMENSIES
o Prefixen in het SI-eenhedensysteem:
GIGA MEGA KILO DECI CENTI MILLI MICRO NANO PICO FEMTO
G M k d c m μ n p f
109 106 103 10-1 10-2 10-3 10-6 10-9 10-12 10-15
o Lengtemaat ångström:
– 1 Å = 10-10 m = 0,1 nm
o Resoluties:
– Lichtmicroscoop: 2000 Å
– Elektronenmicroscoop: 10 Å
– Röntgendiffractie of kristallografie: 1 Å
o Röntgendiffractie, NMR-spectroscopie en cyro-elektronenmicroscopie:
– Beste technieken om de driedimensionale structuur van biomoleculen te achterhalen
– Cyro-elektronenmicroscopie:
-> Uitdrogen verhinderen door ultrasnelle invriezing
-> Helder beeld verkrijgen door grote reeks foto’s onder een andere hoek van hetzelfde
eiwit nemen en tweedimensionale foto’s samen te puzzelen tot driedimensionaal beeld
o Atomic force microscopy (AFM):
– Niet-optische methode
– Met zeer fijne tip over het oppervlak lopen en veranderingen in de positie van de tip
registreren via de uitwijking van een laserstraal
o Snelheid van biochemische reacties:
– 10-12 s: verplaatsing van een elektronenpaar binnen een molecuul als rhodopsine
(pigment netvlies, fotoreceptor)
– 10-9 s: vorming of verbreking van een covalente verbinding en de
conformatieverandering van een proteïne
– 10-6 s: katalytische reacties van snelle enzymen en conformatieveranderingen van grote
macromoleculen zoals DNA
– 10-3 s: trage enzymen
– 1014 s geleden: gemeenschappelijke voorouder mens en chimpansee
– 1017 s geleden: eerste biomoleculen
2
,o Energetische aspecten van biochemische reacties: 1kcal = 4,2 kJ
– <4 kJ/mol: trillingsenergie van moleculen bij lichaamstemperatuur
– 4-40 kJ/mol: zwakke niet-covalente bindingen
– 400 kJ/mol: bindingsenergieën van de meeste covalente bindingen verbroken met
behulp van enzymen en inbreng van chemische energie
– 30 kJ/mol: energie die vrijkomt bij hydrolyse van de terminale fosfaatgroep van ATP
(intermediair tussen verbreken van covalente C-C binding en niet-covalente interactie)
– 9000 kJ energie per dag: onderhoud van basale en specifieke levensfuncties bij
gemiddelde actieve volwassen mens
– 3600 kJ: 40% van de energie die wordt omgezet tot ATP (120 mol)
– 3-10 kJ/mol: energie betrokken bij een dipool-dipool interactie
– 12-25 kJ/mol: bindingsenergie van een H-brug
o Dimensies:
LENGTE TIJD ENERGIE
NIET-COVALENTE MOLECULAIRE INTERACTIES
o Typische niet-covalente fysische-chemische interacties:
– Interacties zijn reversibel, sterk beïnvloedbaar door het al of niet aanwezig zijn van ionen
en water en kritisch afhankelijk van onderlinge afstand
– Belang: voorbeelden
-> Replicatie erfelijk materiaal
-> Vouwing eiwitten tot complexe 3D-structuren...
-> Specifieke herkenning van substraten door hun enzymen
– Zwakke wisselwerkingen tussen buitenste elektronen van atomen:
zowel intra- als inter-moleculair
o Elektrostatische interacties: (20 kJ/mol)
– Ionbinding, zoutbrug of landing-lading interacties
– Fysische kracht tussen moleculaire groepen met elementaire ladingen (ionen)
– Gevolg van aantrekking of afstoting tussen twee geladen groepen
q *q
– Wet van Coulomb: F = r12 * ε2
-> Kracht is het groots in vacuüm en een stuk zwakker in water
– Minder richtingsafhankelijk
– Belang: herkenning/binding tussen biomoleculen
o Dipool-dipool interacties: (4-8 kJ/mol)
– Permanente dipolen: verschil in elektronegativiteit
– Transiënte dipolen in neutrale moleculen: vanderwaalskrachten
– Vanderwaalskrachten:
-> Aantrekking tussen elektronen van het ene molecuul of atoom en de kernen van een
ander molecuul of atoom
-> Zowel bij polaire als apolaire moleculen
-> Nemen toe met stijgende molecuulmassa
-> Sterk afhankelijk van afstand tussen 2 atomen:
vanderwaals-contactafstand
-> Belang: bij lipidendubbellagen
3
, o Waterstofbruggen (H-bruggen): (12-25 kJ/mol)
– Tussen waterstof, covalent gebonden aan elektronegatief atoom (N of O), en een tweede
elektronegatief atoom dat fungeert als acceptor
– F>O>N>S
– Sterk richtingsafhankelijk
– Meer specifiek dan vanderwaalskrachten
– Zowel inter- als intra-moleculair
– Belang: stabilisatie van secundaire eiwitstructuur en dubbele-helixstructuur van DNA
WATER
o Eigenschappen:
– Hoge oppervlaktespanning (cohesie tussen moleculen)
– ‘Gebogen’ structuur maakt het molecule polair
– Niet-tetrahedrale bindingshoeken
– Grote aantal H-bruggen: grote verdampingswarmte en soortelijke warmte
– Belangrijk:
-> Zelfassemblage van cellulaire membranen
-> Bufferende werking van zuren en basen en hun zouten
-> Structurele eigenschappen van eiwitten, lipiden, nucleïnezuren...
o H-bruggen en permanente dipolen:
– Hoog kookpunt en smeltpunt: zeer sterke intermoleculaire interacties
-> H-bruggen en dipool-dipool interacties
– Valentie-elektronen zijn over 4 orbitalen verdeeld via sp3-hybridisatie van watermolecuul
-> 2 hiervan zijn niet betrokken in covalente binding, andere 2 vormen sigma-bindingen
– Zuurstof is meer elektronegatief dan water: water is een uitgesproken dipool
-> Beide vrije elektronenparen van het zuurstofatoom: H-brug donor EN acceptor
o Structuur van watermoleculen in ijs:
– 4 H-bruggen per molecuul (<-> 2,3 H-bruggen in water) in tetraëdrische conformatie
– Watermoleculen liggen in regelmatig ‘open’ kristal gerangschikt
– Smelten: 15% van H-bruggen verbreken, instorten van kristalroosters
-> Dichtheid van water is groter dan die van ijs: ijs drijft op water
o Solvatatie: oplossend vermogen van water
Water als oplosmiddel:
– Oplosbaarheid van stoffen is nodig voor deelname aan uitlopende biochemische processen
– Twee eigenschappen van water bepalen het functioneren als oplosmiddel:
-> Mogelijkheid van waterstofbrugvorming
-> Dipoolkarakter van het molecuul: zeer goede interactie met polaire moleculen
– Polaire groepen oplossen in water:
Hydrofiele (goed oplosbare) stoffen waarmee water waterstofbruggen kan vormen
-> Suikers, kleine alcoholen, aldehyden, esters en ketonen
-> Zouten en andere ionogene verbindingen
-> Ionen zijn altijd gehydrateerd en dragen een mantel van watermoleculen (hydratatiemantel)
– Apolaire groepen oplossen in water:
Hydrofobe (slecht oplosbare) stoffen waarmee water geen waterstofbruggen kan vormen
-> Enkel mogelijkheid tot zwakke induced-dipool interacties onder elkaar
-> Het H-brugnetwerk van water reorganiseert zich om te passen bij de niet-polaire stof
-> Dit gaat gepaard met een toename in de orde van het water: afname entropie
Hydrofobe interacties
-> Interactie tussen polaire en niet-polaire moleculen
-> Watermoleculen verkiezen sterk polaire interactie met elkaar boven interacties met
niet-polaire moleculen
-> Gevolg: bijeendrijven van apolaire (delen van) moleculen
4