Hoofdstuk 2 : model voor communicatie tussen mensen (blz. 12-29)
LA’s hebben een zeer bijzondere interesse voor helpen van kinderen en volwassenen bij wie
de communicatie problematisch verloopt
Menselijke communicatie
Inleiding
Aan de hand van het communicatie model ontstaat er een theoretisch kader om:
1) Communicatiemoeilijkheden te situeren
2) Welke vaardigheden noodzakelijk zijn om tot normale
comm te komen
3) Referentiekader voor mensen die de problemen
bestuderen (wij)
Het communicatiemodel = communicatieketen =
communicatiecircuit:
Het bestaat uit een zender, boodschap en een ontvanger. De zender wil informatie delen
adhv een boodschap met de ontvanger. Een stoornis in de communicatie treft niet alleen de
zender maar ook de ontvanger. Het origineel concept heette “de spraakketen” maar dit
werd verruimd door de uitwisseling van visuele informatie toe te voegen.
De input gebeurt via het gehoor (zintuigen) – verwerking van de taal (hersenen) – output van
spraak- en taalgedrag (spreekapparaat)
Heel dit proces start in de hersenen:
1) We willen graag een boodschap formuleren. De hersenverbindingen proberen
gedachten in een taal te coderen.
2) Vervolgens gaan we woorden coderen en omzetten in zinnen. Dit is het linguïstische
niveau.
3) Tot nu hebben we nog steeds geen boodschap gedeeld en moeten we een medium
kiezen, namelijk spraak. Via onze stem kunnen we twee boodschap weergeven: een
technische aspect (spraak articuleren met spraakorganen: tong, lippen, stembanden
en longen) en intonatie (melodie, klemtonen, ritme).
4) Nu zijn onze gedachten gecodeerd in taal en is de taal is geuit. Wordt uitgestuurd in
medium lucht. Luchtpartikels komen in beweging en gaan via het geluid naar het
hoofd. Dit is akoestisch niveau. Wij nemen dit via gehoor op.
5) Tenslotte gebeurd er het omgekeerde proces: via het gehoor de boodschap
decoderen en ontleden.
Communicatie gebeurt via:
- Woorden (communicatie systeem)
- Melodie (luidheid, intonatie, klemtoon en tempo)
, - Non-verbaalgedrag (mimiek, gebaren, houding, kledij, beelden/symbolen)
De situering van een probleem in het communicatiemodel
Het is essentieel om kennis te hebben van:
- Hoe informatie kan ontvangen worden (meestal via gehoor/ visus)
- Hoe informatie kan gedecodeerd worden
- Hoe informatie kan gecodeerd worden
- Wat de media zijn om de boodschap over te brengen
Een probleem kan zich dus op alle niveaus situeren. Zender en ontvanger kunnen zorgen
voor ruis in de communicatie. Ook omgevingsfactoren kunnen de ruis in de communicatie
veroorzaken.
Noodzakelijke voorwaarden voor communicatie
Hoe verder in de ontwikkeling, hoe rijker de communicatie via spraak en taal. Gedurende de
ontwikkeling zullen de vaardigheden die nodig zijn om te evolueren naar het volwassen
model ontwikkelen.
De voorwaarden voor communicatie zijn:
- Intacte zintuigen
- Intacte hersenstructuren en neurologische connecties
- Intacte structuur en functie van de (spraak)organen en lichaamsdelen
Kennis van de normale ontwikkeling van alle spraak- en taalvaardigheden, gehoorfuncties,
stel en vloeiendheid en kennis van alle voorwaarden om tot een vlotte verbale
communicatie te komen vormen de basis om een communicatieprobleem te detecteren.
Andere domeinen in het communicatiemodel
De linguïstische domeinen waarin de taalperceptie en de taalproductie bestudeerd w:
- Fonetiek: productie van spraakklanken door spraakorganen, fysische eigenschappen
en auditieve waarneming van spraakklanken
- Fonologie: hoe w spraakklanken georganiseerd in een taal
- Semantiek: hoe w concepten en betekenissen opgebouwd
- Morfo-syntaxis: hoe w woorden vervoegd en zinnen gemaakt
- Pragmatiek: hoe handelen we in taal
,Model voor woordproductie
Dit is het volwassen cascade- of watervalmodel van de
spraakproductie gebaseerd op het model van Levelt en Van
der Merwe. Het model stelt taalprocessen en motorische
processen voor met boxen en pijlen die een boodschap
transformeren in gesproken woorden.
Een baby streeft dus ook naar dit model.
Conceptualisatie
Spreken start altijd met een boodschap die de spreker wil
meedelen. Er wordt een concept, idee, intentie gevormd.
Het is een preverbale boodschap aangezien er nog geen
taalvorm is.
Stel je wilt olifant zeggen maar je kan het bijhorende woord niet oproepen. Je kan ook geen
info geven hoe het woord gevormd wordt. Misschien kan je wel betekenis gerelateerde
woorden oproepen: het is groot, grijs, heeft een slurf. Dit zijn woorden die semantische
eigenschappen delen met het doelwoord. Hoe rijk een semantisch veld ontwikkelt is, hangt
af van ervaringen en kennis.
Lexicon
De preverbale boodschap triggert het lexicon. Dit proces heeft het doel om het meest
geschikte woord te vinden in het lexicon. Een lexicon bestaat uit lexemen en een lexeem
bestaat uit morfemen. We hebben slechts een globaal beeld van het woord (olifant), de
lexicale vorm van het woord olifant (dier, groot, grijs, slurf) bestaat uit informatie over de
globale vorm van het woord (lang woord, enkelvoud, klinkt als…)
Het woord dat de meest juiste semantische vormeenheden bevat, wordt het sterkt
geactiveerd. Het lexicale selectiestadium is afgrond wanneer het hoogst geactiveerde woord
is geselecteerd voor productie, namelijk “olifant”.
Als dit proces volledig is, kunnen we info geven over het woord dat we willen zeggen. We
herkennen dit gevoel als “het ligt op het puntje van mijn tong”. Als dit proces verstoord
verloopt, heeft de persoon geen idee hoe het woord eruit zal zien maar kan het woord wel
begrijpen en herkennen als het aangeboden wordt.
Grammaticale encodering
Er worden woorden uit de opslag geselecteerd en tot zinnen samengesteld om de juiste
semantische relaties tussen de woorden uit te drukken: “de olifant is groot” en niet “de
olifant zijn groot”.
, Fonologische encodering
De fonologische eenheden (klanken) worden geselecteerd, geordend en in een frame van
syllaben geplaatst. Voor olifant worden de o, l, i, f, a, n, t geselecteerd en geordend.
Daarnaast wordt het metrisch systeem geselecteerd. In deze situatie: strong/ weak/ weak:
O/li/fant. De klemtoon ligt op de o.
Als dit proces goed verloopt, hebben we de correcte spraakklanken geselecteerd en
geordend om aan het motorische programma over te maken. Als het fout loopt krijgen we te
maken met “tongslippers”: alifant ipv olifant. We maakten een fout in de selectie of
ordening van de fonemen. We verbeteren ons meteen omdat het woordbeeld niet
overeenkomt met hoe het opgeslagen is in ons lexion.
Het talig coderen gaat nu over in de motorische planning en programmering van de
uiteindelijk gesproken output via onze spraakorganen.
Motorische planning
Dit formuleert de strategie die gehanteerd wordt om de actie te programmeren door
motorische doelen te definiëren. Het is een proces waarin de overgang van de ene klank
naar de andere reeds bepaald is. Het motorisch plan is per lettergreep opgeslagen in het
motorisch geheugen.
De motorische doelen over spraakproductie bevatten info over de articulatieplaats en
articulatiewijze en de eigenschappen van de spraakbeweging die wordt gepland (timing,
lipsluiting, stembandsluiting, velumheffing…). Elke beweging wordt conceptueel gepland.
In geval van een nieuw woord moet het motorisch plan vanaf nul opgebouwd worden. Als je
het daarna opnieuw wil gebruiken is er een herinnering opgeslagen in het motorisch plan.
Hoe meer we een woord gebruiken, hoe verfijnder het plan en hoe sneller het geheel zal
klaar zijn voor gebruik.
Motorische programmering
Motorische programma’s zijn spierspecifiek. Ze regelen de juiste richting, omvang, spanning,
snelheid van de spierbewegingen. Het is dus een set vat spiercommando’s dat wordt
samengesteld voor de beweging wordt uitgevoerd. De programmering wordt aangepast
naargelang er achtergrondlawaai is, de status van de luisteraar… Hoe vaker we
programmeren, hoe vaardiger we worden. Hierdoor verhoogt de articulatievaardigheid en -
snelheid om gedurende het uitspreken van een nieuw woord online bij te sturen op basis
van het geheugen voor gelijkaardige bewegingen.
Motorische executie (uitvoering)
De motorische plannen en programmering worden omgezet in bewegingen vh
spraakapparaat. Het woord wordt nu uitgesproken.