Dit is een samenvatting van het boek, de powerpoint en de notities uit de les. Op sommige plaatsen is er plaats over gelaten om zelf de formules bij te schrijven. Ik had 15/20 met deze samenvatting.
Deel 1: Economische brillen
HF1 Definitie en begripsafbakening
1. Definitie: wat is economie?
Een wetenschap die het menselijk gedrag bestudeert als relatie tussen doelen en schaarse middelen die
op verschillende manieren kunnen worden aangewend.
Uitgangspunten + consequenties
➢ De mens is een wezen met een onbeperkt aantal verlangens (behoeften);
➢ De middelen om die behoeften te bevredigen, zijn in beperkte mate voorhanden (schaarste);
➢ De economisch handelende mens zal de schaarse middelen zodanig aanwenden, dat hij in zo veel
mogelijk behoeften kan voorzien.
2. Behoeften
Een economische behoefte is het aanvoelen van een welvaartstekort en het verlangen naar een concreet
middel om in dit tekort te voorzien.
➢ Bevredigd met eco goederen (stoffelijk) en diensten (onstoffelijk)
➢ Onderscheid tussen eco goederen en vrije goederen wordt gevormd door schaarste
➢ Verwerven ervan vraagt inspanning (arbeid voor verrichten of geld/tijd aan besteden)
Wat zijn schaarse middelen?
= middelen waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare zou overtreffen indien het goed gratis ter
beschikking stond.
1
,3. Het allocatieverbruik
➢ Wat produceren en in welke hoeveelheden?
➢ Hoe produceren?
➢ Waar produceren?
➢ Wie krijgt welk deel van de productie?
Allocatie = toebedelen
De productie moet technisch doelmatig zijn, wat betekent met een min aan middelen een max productie
leveren (efficiëntie).
De productie moet economisch doelmatig zijn, wat betekent dat de eindproducten de wensen van de
consumenten moeten weerspiegelen en hen dus de maximale bevrediging moeten schenken (effectiviteit).
4. De productiefactoren
1. Arbeid = menselijke input in de productie
2. Natuur = alle manieren waarop ons natuurlijke milieu op het economische vlak actief is
➢ Grondstoffen voor productie
➢ Woon-, ruimte-, recreatiefunctie
3. Kapitaal = onder de vorm van hulpgoederen die we gebruiken om te produceren
➢ Machines, gebouwen
5. De economische huishoudingen
3 grote groepen:
1. De gezinnen = consumptie, leveren de productiefactoren (arbeid en kapitaal)
=/ niet noodzakelijk familieband, kan ook vzw of gemeenschap zijn
2. Bedrijven = zorgen voor de productie van goederen en diensten
➢ Doen beroep op productiefactoren die ze van de gezinnen halen
➢ Profit/ non-profit organisaties (zie verder)
3. De overheid = de regulerende instantie die de spelregels binnen de staat vastlegt
➢ Ook zelf producent (onderwijs, wegennet)
Non -profitorganisaties
Overheid? = publieke non-profitorganisatie (vb rusthuis dat eigendom is van het ocmw)
Privé?
➢ Financiering? Subsidies, ledenbijdragen, giften of verkoop van diensten
➢ Ontstaan sociale economie: een sociale onderneming wil maatschappelijk verantwoord
ondernemen (vb kringloopcentra, dienstenbedrijven)
Profit
People
Planet
2
,6. Soorten economieën
6.1 De vrije markteconomie (Adam Smith)
Prijsmechanisme: regelt de concurrentiestrijd en zorgt ervoor dat de allocatie economisch doelmatig
gebeurt.
De prijs wordt bepaald door vraag en aanbod, dus schaarse goederen zullen duur verkocht worden en zijn
dus voor de happy few;
➢ Economische doelmatigheid: bepaald betalingsbereidheid van de consument, producenten
verdienen er niet veel aan en vallen weg in concurrentiestrijd
➢ Technische doelmatigheid: voor de producent een manier om de prijs van zijn producten zo laag
mogelijk te houden en voor de consulent om met zijn beperkte middelen toch zoveel mogelijk
goederen te kunnen verkrijgen
6.4 Het protectionisme
Landen willen hun eigen industrie bevooroordelen en buitelandse bedrijven tegenhouden met extra taksen
en importrestricties om eigen industrie toe te laten zich uit te bouwen en tot een zekere schaal te groeien
vooraleer ze in het strijdveld van de open concurrentie met de grote multinationals moeten treden.
Nu: argument van de als oneerlijk beschouwde concurrentie met lage loonlanden of als wederkerig
argument tegen landen die zelf hun eigen industrie afschermen. Het behoud van de eigen productie en
werkgelegenheid in concurrentie met landen waar de welvaart veel lager ligt.
Vb: ‘America First’- campagne van Trump
HF2 Een kapitalistische vrijemarkteconomie
1. De vrijemartkeconomie
1.1 Wat?
Economie = vrij
➢ Wordt niet door de overheid gestuurd of geleid
Taak overheid?
• Scheppen van een algemeen klimaat van orde en veiligheid
• Aorgen dat iedereen in de maatschappij zoveel mogelijk krijgt
➢ Het individu (bedrijven en gezinnen) zijn vrij om hun behoeftes te bepalen en in te vullen
➢ Zo zal de markt (waar gezinnen en bedrijven samen komen) spontaan zich gaan organiseren
3
, 2. Kapitalisme
2.1 Wat?
Doel van de producenten = maken van winst
➢ De winst die een kapitalist verdient, zal hij niet langer volledig consumeren, maar een deel ervan
opnieuw gaan investeren in de onderneming → meer winst in een volgend stadium
➢ Vroeger? Etaleren van de rijkdom
➢ Nu? Competite en vooral blijven groeien en de positie op de markt behouden. We verwachten dat
rijken vooral tonen dat ze zelf nog werken om nog meer rijkdom te vergaren.
3. Het concept van groei
(= onlosmakelijk met het kapitalisme verbonden)
➢ Produceren werd efficënter (minder kosten maken om zelfde hoeveelheid of meer te kunnen
maken)
➢ Steeds nieuwe producten gaan ontwikkelen -> meer werkgelegenheid -> meer inkomen -> meer
consumeren -> meer welvaart
➢ Discussie over hoe ver groei moet gaan? Wat met de negatieve gevolgen zoals welvaartziektes,
negatieve effecten op het milieu? Hierover zijn verschillende standpunten
4. Grenzen aan de groei?
Discussie over de draagkracht tussen de ecologisten en de vooruitgangsoptimisten
Ecologisten: we moeten stoppen met ontginnen van niet-hernieuwbare grondstoffen of we moeten de
grondstoffen zodanig gebruiken, dat we met dezelfde hoeveelheid basisgrondstof systematisch opnieuw
dezelfde producten kunnen maken en daarbij uiteindelijk geen afval meer produceren dat we ergens
moeten dumpen? = cradle- to- cradleprincipe
Vooruitgangsoptimisten: de mens vindt altijd nieuwe oplossingen
Discussie verder voeren over grootte/groei van de wereldbevolking
Discussie over consumanderen, niet consuminderen
➢ Anders omgaan met de middelen die we hebben
Hiervoor zullen keuzes nodig zijn:
➢ Investeren in publieke voorzieningen (vb investeren in treinverkeer, prijs-kwaliteitsverhouding)
➢ Creatieve destructie: zaken durven opgeven
➢ Openstaan voor nieue concepten (zie gevolgen corona)
➢ Werken aan de herverdeling van de inkomsten
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur dagmard. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €8,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.