Hoofdstuk 1. Het sociologisch perspectief
1. Het sociale en de sociologie
- ‘Sociologie’ = ‘socius’ (metgezel, compagnon) + ‘logos’ (studie) sociologie = de
wetenschap v/h sociale
- Anthony Giddens (Sociology): “Sociologie = studie v/h menselijke sociale leven, van
menselijke groepen & samenlevingen”
- Sociologie deelt haar materieel object (voorwerp van studie) met andere sociale
wetenschappen, maar bekijkt het tevens door een aparte bril sociologische sociale
werkelijkheid = formele object (wijze waarop de discipline het sociale benadert)
- Sociologisch perspectief = enerzijds een algemene denktrant die het sociale gedurig
uiteenlegt in sociale relaties &, vooral, geziene & ongeziene afhankelijkheden van vaak
onbekende anderen
Anderzijds ook een reeks vragen die de blik v/d socioloog voortdurend richten bij het
kijken naar sociale relaties / afhankelijkheden
- 4 basisvragen:
1) Hoe is een geordend samenleven mogelijk?
2) Hoe werkt het samenleven door in individuele levens?
1
3) Hoe zien de basiscontouren van onze samenleving eruit?
4) Hoe komen we tot een algemene, tevens empirisch onderbouwde sociologische
kennis?
- Kwantitatief onderzoek streeft naar in cijfers uitdrukbare bevindingen / ‘harde data’ die
bovendien gelden voor de onderzochte sociale groepering
Surveyonderzoek / enquête op bevolkingsniveau
- Kwalitatief onderzoek bestudeert sociale fenomenen ‘in de diepte’
Participerende observatie, diepte-interview
- De feitelijke sociologiebeoefening komt neer op een drieledig gebeuren dat pendelt
tussen theorievorming, empirisch onderzoek & (het ondersteunen van) sociale sturing
= sociologische driehoek
Men genereert kennis waarmee men beleidsmakers & organisatieverantwoordelijken
gericht kan adviseren
, 2. Over sociale relaties, bindingen en verbanden
- Sociologische kijk op het sociale: ‘sociaal’ heeft geen positieve bijklank zoals in
alledaagse communicatie moreel ideaal dat sociabiliteit verbindt met ideeën zoals bv.
eensgezindheid, consensus, gemeenschappelijkheid & solidariteit
sociologie: neutrale notie v/h sociale die zowel harmonieuze als conflictgeladen
verhoudingen, zowel negatief als positief gewaardeerde relaties omvat
- Sociaal handelen = het handelen v/e actor georiënteerd op het handelen van 1 / meer
andere actoren (> to act) een actor stelt handelingen & bezit dus een zeker
handelingsvermogen (agency)
Hoeft niet noodzakelijk om een individu te gaan; onderscheid tussen individuele &
collectieve actoren
- Sociaal handelen bevat ook passieve bezigheden, maar ≠ sociale relatie, verhouding /
betrekking waarbij de sociale handelingen v/d 2 / meer actoren met elkaar verweven
raken criterium = minimum van wederzijdse georiënteerdheid
Sociale verhouding = uitkomst v/h samenhandelen (joint action)
- Kenmerken / basiseigenschappen van samenhandelen:
1) Zelfreferentialiteit: binnen een proces van samenhandelen refereert ieder nieuw
2 element aan eenzelfde soort element elke nieuwe sociale handeling verwijst per
definitie naar een voorgaande / toekomstige (terugverwijzen / vooruitwijzen)
2) Samenhandelen is een dynamisch, tijdsgebonden proces sociale relaties
veranderen gedurig, want er vinden telkens nieuwe handelingen plaats
3) Sociale verhoudingen bezitten tot op zekere hoogte een open, onvoorspelbaar
karakter
4) Geen wederzijdse oriëntatie zonder een minimum aan bewuste / psychische
betrokkenheid v/d kant v/d individuele deelnemers Giddens: de reflexieve
monitoring van handelen (the reflexive monitoring of action) = het voortdurend
succesvol sturen & controleren door de actor van zijn eigen activiteit men dient
mentaal te observeren met het oog op eigen handelingen / tussenkomsten de
gevraagde betrokkenheid omvat behalve een directe aandacht voor wat er
momentaan plaatsvindt ook het lopend herinneren van voorbije handelingen & het
anticiperen op mogelijke toekomstige daden (heden, verleden, toekomst)
- Bij vele sociale verhoudingen zijn de deelnemers in meerdere / mindere mate van elkaar
afhankelijk Norbert Elias: afhankelijkheidsverhouding / sociale binding: de actoren
hebben elkaar nodig
, - Sociaal verband = een samenhangend geheel van sociale bindingen met een zekere
duurzaamheid & voor derden observeerbare grenzen (bv. gezin, vriendengroep, schoolklas,…)
- Met de notie van afhankelijkheidsverhoudingen spoort een specifieke mensvisie: ieder
individu als ‘open persoonlijkheid’ die in verhouding tot anderen een hogere / geringere
graad van relatieve autonomie, maar nooit absolute / totale autonomie bezit
- Binnen een afhankelijkheidsverhouding domineert meestal een specifiek motief 4
grote soorten sociale bindingen & verbanden:
1) Cognitieve (sociale) binding; cognitief (sociaal) verband
2) Economische binding; economisch verband
3) Politieke bindingen; politieke verbanden
4) Affectieve bindingen; affectieve verbanden
3. Van veralgemeende afhankelijkheid naar wereldsamenleving
- Algemene, niet persoonsgebonden afhankelijkheden zijn de regel in onze samenleving
in moderne maatschappij resulteert hoge graad van taalspecialisatie / arbeidsdeling
immers in een veralgemeende / gegeneraliseerde afhankelijkheid: we zijn van bijzonder
3 veel gespecialiseerde beroepsbeoefenaren een beetje afhankelijk
- Abram de Swaan: sociaal netwerk = een lange ketting van afhankelijkheden in feite
verwijst iedere activiteit / elk product naar een sociaal & geografisch wijdvertakt netwerk
Mondiaal economisch netwerk dat uiteenvalt in een breed scala van meer specifieke
sociale bindingen & verbanden
- Als wetenschap v/h sociale bestudeert de sociologie dus sociale verhoudingen (/sociale
relaties / sociale betrekkingen), die vaak ook sociale bindingen zijn omdat er een
wederzijdse afhankelijkheid speelt
- Diverse soorten netwerken; relatief zelfstandige sociale netwerken /
onafhankelijkheidskettingen met eigen relationele kenmerken (‘dé economie, dé politiek’)
door relationele grootheden te verzelfstandigen dreigt het gevaar van verdinglijking /
reïficatie: suggereert het bestaan v/e autonoom object dat buiten ons om bestaat & een
eigen werkzaamheid bezit; dus zich als een actor gedraagt (sociale verbanden als
volkomen zelfstandige realiteiten zie Durkheim!)
- De maatschappij / samenleving = het momentane geheel van alle sociale relaties,
bindingen, verbanden & netwerken omvat alle uitingen / vormen van samenhandelen
op 1 bepaald ogenblik hyperdynamische, immer veranderende realiteit
, - Het woord ‘maatschappij’ / ‘samenleving’ wordt ofwel in een territoriaal beperkte, ofwel in
een eerder mondiale betekenis gebruikt
Een nationale / regionale samenleving met territoriale & vaak ook politieke grenzen
Globalisering / mondialisering: 2 dimensies binnen dit proces: enerzijds zijn er almaar
meer sociale relaties & bindingen tussen geografisch verafgelegen actoren;
anderzijds groeien ook de sociale netwerken & verbanden met een transcontinentaal
& in tendentie mondiaal / wereldomspannend karakter
Internationale relaties / netwerken verbinden afzonderlijke natiestaten, het
transnationale niveau torent daarboven uit & bestaat relatief los van natiestaten
- De hele wereld is verbonden door uiteenlopende netwerken met een even grote densiteit
/ dichtheid als die van kleinere, meer lokale netwerken
- Individuele & sociale actoren handelen vandaag de dag niet enkel binnen een territoriaal
begrensde samenleving, maar opereren tevens als leden v/d wereldmaatschappij = het
momentane geheel van transcontinentale, in aanleg mondiale sociale relaties, bindingen,
verbanden & netwerken
Kosmopolitisme = een mondiaal / wereldbewustzijn
4
4. Sociologische verbeeldingskracht
- Relationeel denken: niet 1 actor, relatie / binding / 1 sociaal verband zien, maar een
wijdvertakt geheel van afhankelijkheidsverhoudingen
Sociologie: leren denken in termen van relaties
Spreekt niet vanzelf in onze individualistische cultuur
- Niemand van ons is alleen maar individu, want geen van ons ontsnapt aan sociale
verhoudingen / afhankelijkheden; niemand valt écht buiten de samenleving
- Norbert Elias: het egocentrische maatschappijbeeld: de samenleving als een reeks van
concentrische cirkels van anderen rondom een ik / ego het ‘ik’ is een centrum van
waaruit sociale relaties vertrekken
- Sociale blindheid: het niet onderkennen van relaties / afhankelijkheden
- ‘Decentrering’ C. Wright Mills (The sociological imagination): sociologische
verbeeldingskracht = het vermogen om zichzelf te observeren als een knooppunt van &
in menigvuldige sociale bindingen, verbanden / netwerken die het eigen denken &
handelen mede vormgeven vereist hoge mate van mentale flexibiliteit