Sociale psychologie
1. Hoofdstuk 1: kennismaking met de sociale
psychologie
Basis sociale psychologie: andere mensen
Citaat:
“We are by all odds the most persistently and obsessively social of all species, more dependent on
each other than the famous social insects.”
We zijn als mens obsessief sociaal; socialer dan alle andere dieren (ook de meest sociale: mieren)
obsessief sociaal: we hebben anderen nodig, zoeken de aanwezigheid van anderen op omdat we heel
sterke kuddedieren zijn
Wij leven met anderen samen omdat we sociale wezens zijn en we de anderen nodig hebben
We kunnen niet zonder andere mensen
Sociale deprivatie:
Deprivatie = een tekort aan iets; een bepaalde basisbehoefte waarvan je gedurende lange tijd niets
meer van hebt
Een hoop prikkels die te maken hebben met andere mensen/de maatschappij ontbreken
We hebben dit nodig om te overleven
Sociale deprivatie = een tekort aan sociale contacten/sociale prikkels en dat heeft schadelijke
effecten (bv. hallucinaties/stemmen horen bij een tekort aan contact: de hersenen proberen
dat tekort op te vullen)
Sociale paradox:
Tegenstelling: hoe hard wij andere mensen nodig hebben, maar moeite hebben met op een vreemd
iemand af te stappen en contact te maken
Veel mensen hebben het moeilijk om op een vreemd iemand af te stappen
Paradox: we hebben mensen nodig, maar we durven niet zomaar op iemand af te stappen
We hebben behoefte aan andere mensen, maar vinden het moeilijk om anderen te benaderen
Invloed:
Mensen beïnvloeden elkaar
Als we ervan uitgaan dat we sociale wezens zijn en elkaar op de een of andere manier nodig hebben,
dan is het logisch dat we beïnvloed worden in ons gedrag, onze gedachtes, onze gevoelens … door
elkaar
We zijn sociale wezens, hebben elkaar nodig we beïnvloeden elkaar
Iedereen is ooit al eens beïnvloed, op welk vlak ook (bv. groepsdruk)
Publieke ruimte: 7,6 m
Sociale ruimte: 3,6 m
Persoonlijke ruimte: 1,2 m
Intieme ruimte: 45 cm
Ook de persoonlijke ruimte wordt beïnvloed
Beïnvloeding door anderen: de anderen doen het, dus het zal wel oké zijn we volgen de groep
zonder hierover zelf nog na te denken
1
,Sociale psychologie
1.1 Studieobject van de sociale psychologie
1.1.1 Gebiedsomschrijving
“Sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van de manier waarop de gedachten, gevoelens
en handelingen van mensen beïnvloed worden door de feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde
aanwezigheid van andere mensen”. – Allport
“Een wetenschappelijke studie”
1. Intuïtieve of alledaagse kennis: iedereen heeft gezond verstand
= subjectief
≠ wetenschap
Voorwetenschappelijk
2. Empirische cyclus: we spreken van wetenschap wanneer je als onderzoeker de
empirische cyclus gebruikt
- Er worden niet onmiddellijk vaststaande conclusies getrokken uit dingen die de
onderzoekers waarnemen, maar deze zijn slechts aanleiding om een of enkele
mogelijke verklaringen of hypothesen te formuleren. Die zullen nadien
herhaaldelijk getoetst worden voor ze als wetenschappelijke verklaring gezien
worden
meerdere mensen onderzoeken: met zekerheid zeggen
Eerst concrete voorspellingen uit afleiden, vervolgens op de proef stellen door
ze te confronteren met (objectieve) nieuwe waarnemingen
Wetenschappelijk
Empirische cyclus Intuïtieve of alledaagse kennis
2
, Sociale psychologie
Wetenschappelijke beweringen dienen het resultaat te zijn van zorgvuldig methodisch onderzoek
3 methodes:
1. De begrijpende methode:
- Kwalitatief: geen cijfers, beperkt zich tot verbale beschrijvingen van het soort
samenhangen
- Gevalsstudies: vertrekken van een casus; zoeken wat beste samen kan hangen
- Niet tevreden met eerste beste resultaat (= verschil met intuïtie)
- Beperking: subjectiviteit: onderzoeker kiest zelf de meest waarschijnlijke verklaring na
onderzoek
- Positief: nieuwe/onverwachte hypotheses tegenkomen: inspirerend voor verder
onderzoek
2. Correlationele methode:
- Bij een groep individuen worden verschillende soorten gegevens verzameld
> Vervolgens: statistische bewerkingen op doorvoeren om te zien of er bepaalde
correlaties naar voren komen
- Drukt uit hoe veranderingen in de ene variabele samenhangen met veranderingen in de
andere
> Positieve correlatie: hoog scoren op beide variabelen
> Negatieve correlatie: hoog op de ene, laag op de andere
> Nulcorrelatie: geen verband
- Precies berekenen hoe groot de eventuele samenhang is tussen onderzochte variabelen
> Voorspellen wat de kans is dat iemand die hoog scoort op de ene variabele, ook een
hoge score zal behalen op de andere
3. Experimentele methode:
- Onderzoeken of de ene variabele invloed heeft op de andere
- Empirische cyclus
> Niet onmiddellijk vaststaande conclusies worden getrokken; hypotheses die nadien
getoetst zullen worden
Als je aan wetenschap doet, zijn er twee variabelen heel belangrijk:
Op examen: - Onafhankelijke variabele: (diegene die gemanipuleerd wordt); diegene waarvan
benoem de soort verwacht wordt dat hij invloed heeft op de afhankelijke variabele
variabele die de onderzoeker er insteekt, wordt gemanipuleerd; je wilt er als
onderzoeker iets over weten, dus je gaat het er insteken/manipuleren
- Afhankelijke variabele: die variabele die afhankelijk is van de onafhankelijke
variabele; het gedrag dat gemeten wordt; de eigenschap of gebeurtenis waarvan
we willen weten waardoor ze beïnvloed wordt
gedrag dat gemeten wordt, dat waar je een antwoord voor wilt hebben;
wordt beïnvloed door de onafhankelijke variabele
> Enkel wanneer alle storende variabelen uitgeschakeld of tenminste geneutraliseerd
worden, is het mogelijk om de invloed van een bepaalde factor (OV) op de AV te
ontdekken vertrekken van twee identieke proefgroepen
> In werkelijkheid: vaak equivalente of gelijkwaardige groepen gevormd door twee
toevallige steekproeven uit dezelfde populatie
> Experimentele groep vs controlegroep:
3
, Sociale psychologie
o Experimentele groep: OV toegediend
o Controlegroep: geen OV toegediend, normaal gedrag zonder manipulatie
> Nadien: bij iedereen AV gemeten: verschil? op die manier is er een causale of
oorzakelijke relatie aangetoond tussen de OV en AV
“De gedachten, gevoelens en handelingen van mensen”
3 dingen waarmee we ons bezighouden ABC-model: 3 domeinen waarop andere mensen
ons beïnvloeden
1. In hoe we voelen = Affectie
2. In hoe we (over onszelf) denken = Cognitie
3. In hoe we ons gedragen = Behavoir
Invloed van anderen op hoe wij ons voelen, hoe we denken (+ over onszelf), hoe we ons
gedragen: anderen beïnvloeden rechtstreeks het gedrag de ene beïnvloedt de andere
“Beïnvloed worden door de feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van
anderen”
- Fysiek/feitelijk: expliciet, rechtstreekse invloed, fysieke aanwezigheid van anderen
Directe beïnvloeding
- Voorgesteld/ingebeeld: geen fysieke aanwezigheid, maar: “wat zou die ervan denken?”
> Bv. kledij fuif: wat zouden zij aandoen?
> Bv. infodag: beïnvloed door voorgestelde aanwezigheid van ouders
jouw gedrag wordt beïnvloed door het voorgestelde gedrag van anderen
Indirecte beïnvloeding
- Impliciet/onrechtstreeks: geen mensen, maar tussenliggende factoren die jou
beïnvloeden wordt niet uitgesproken
> Bv. reclame: er is niemand die zegt dat je iets moet kopen (door de muziek, het
beeld, de sfeer van de reclame wordt je verleid)
> Bv. verkeer, supermarkt, ...: verkeersdrempel beïnvloeden rijgedrag zonder dat
iemand dat echt zegt; snoep aan de kassa door het daar te zetten, proberen ze
onrechtstreeks het koopgedrag te beïnvloeden
> Bv. pijlen in een winkel: niemand zegt het, maar de pijlen doen ons in die richting
lopen; als je ze niet volgt, wordt je zelfs boos aangekeken door de anderen: iedereen
verwacht dat je het volgt
Indirecte beïnvloeding
Citaat:
“We worden niet vooral beïnvloed door wat anderen werkelijk denken. We worden vooral beïnvloed
door wat wij denken dat anderen denken.”
We beïnvloeden onszelf
Enkele aanvullingen bij de definitie:
1. Beïnvloed worden en ook: beïnvloeden: gaat in beide richtingen
Bv. sociale besmetting: jij stelt gedrag en anderen nemen dit gedrag over je beïnvloedt
anderen met jouw gedrag
Top 3 van sociale besmetting:
- Krabben
- Geeuwen
- De slappe lach (bv. lachbanden): andere mensen horen lachen doet lachen
Beïnvloed worden en ook beïnvloeden
4