ONDERZOEKSMETHODEN EN -TECHNIEKEN II
Introductie tot wetenschappelijk denken (les 1)
Psychologie als wijze van denken
Onderzoek produceren of consumeren
• Rol van onderzoek “producent” versus rol van onderzoek “consument”: onderzoek produceren is bv.
masterproef, onderzoek consumeren is bv. evidence based handelen.
• Voorbeelden om het belang van de rol van onderzoek “consument” te illustreren:
o Facilitated communication treatment: de therapeut gaat het hand van een autistische patient
begeleiden, met gebruik van een tablet. Op de tablet staan letters zodat de patiënt letters kan aantikken
en zo woorden kan vormen om te communiceren.
à Op het eerste zicht zou je denken dat deze techniek veelbelovend lijkt. Maar als je gaat kijken naar
onderzoek zou je toch concluderen dat deze techniek niet aan te raden is. In een studie heeft men
patiënten en therapeuten die deze behandelingsvorm toepassen foto’s laten zien, ze wisten niet van
elkaar wat ze te zien kregen. De therapeut kreeg een foto van een huis te zien en de patiënt een foto van
een boot. Vervolgens werd gevraagd, toen de patiënt en therapeut samen waren: ‘wat heeft de patiënt
gezien’. De therapeut begeleidt de patiënt en het woord dat altijd werd gevormd was altijd de foto die de
therpeut had gezien.
o Scared-straight approach: men neemt jongeren mee naar de gevangenis en daar worden ze
geïntimideerd. Ze gaan tegen hen roepen met het doel dat de jongeren angst krijgen voor de gevangenis
zodat ze vervolgens op het rechte pad blijven.
à Als we zo’n jongeren gaan opvolgen lijkt deze behandeling niet te werken. Ze gaan niet minder
criminaliteit plegen, de cijfers lijken zelfs hoger te zijn dan jongeren die deze behandeling niet krijgen.
o “Mindfulness kan je beter doen presteren op school”: mindfulness betekent dat je mensen gaat leren om
in het heden te leven terwijl ze hun gevoelens/denkbeelden accepteren. Vaak wordt er aangehaald dat
mindfulness heel wat positieve voordelen met zich meebrengt.
à Men heeft experimenten gedaan waarbij men studenten willekeurig in twee groepen indeelt: in de
ene groep krijg je gedurende twee weken mindfulness, in de andere krijg je een andere training (bv. over
voeding). Vervolgens heeft men de studieresultaten vergeleken en men ziet dat de groep die de
mindfulnesstraining krijgt inderdaad beter scoort dan de andere. Op basis daarvan lijkt de
wetenschappelijke literatuur te suggeren dat zo’n training zou kunnen werken.
• Kritische mindset is essentieel
• Niet alle gepubliceerd onderzoek is correct/robuust
• Psychologisch onderzoek zit in een turbulente periode: onderzoekers hebben beseft dat heel wat studies toch
niet zo robuust zijn/dat we de resultaten toch niet echt kunnen repliceren of dat in sommige gevallen de
resultaten toch niet helemaal lijken te kloppen.
1
,In 2011 publiceerde een Amerikaanse onderzoeker een artikel waarin hij met 9 verschillende experimenten
aantoonde dat mensen de toekomst kunnen voorspellen. Toen onderzoekers deze resultaten zagen was hun initiële
reactie: ‘dit kan toch niet’. Als je het artikel leest lijkt het allemaal correct uitgevoerd dus mensen vroegen zich af
hoe het kan dat hij tot deze resultaten komt. Uiteindelijk heeft men geconcludeerd dat er toch iets niet klopt. In
het artikel worden 9 experimenten gepubliceerd, maar deze onderzoeker heeft er eigenlijk meer dan 9 opgezet. In
9 experimenten vond hij ‘bewijs’ dat mensen de toekomst konden voorspellen, maar in andere experimenten die
niet in het artikel zijn opgenomen vond hij dat bewijs niet. Men heeft in deze studie zitten zoeken achter de juiste
resultaten, in de statistische analyse heeft men allemaal stappen ondernomen om uiteindelijk toch maar op een
significant resultaat uit te komen.
à Dus: men is over zo’n zaken beginnen nadenken en de wijze waarop men onderzoek doet en nu heeft men
allerlei zaken geïmplementeerd op dit soort problemen te voorkomen.
Hoe werken wetenschappers?
• Wetenschap is gebaseerd op empirie
• Wetenschappers testen theorieën
• Wetenschap kan fundamentele en toegepaste vragen beantwoorden
• Wetenschap is continu in ontwikkeling
• Wetenschappers publiceren hun resultaten in vaktijdschriften
• Wetenschappers communiceren met het brede publiek via journalisten
Empirie
• Empirische methode is gebaseerd op data van:
o Directe zintuiglijke waarnemingen: bv. gedrag van een proefpersoon observeren in een experiment
o Meetinstrumenten: bv. vragenlijst afnemen
• Empirische wetenschappers trachten systematisch, nauwkeurig, en repliceerbaar onderzoek te verrichten
• Empirie is niet gebaseerd op eigen ervaringen, intuïtie, of autoriteitsfiguren
Wetenschappers testen theorieën
• Theorie-data cyclus:
We starten als onderzoeker met een theorie, op
basis van die theorie hebben we onderzoeksvragen
en zetten we een onderzoeksdesign op waarin we
een heel concrete hypothese kunnen toetsen. Om
die hypothese te toetsen gaan we data verzamelen
die ofwel onze theorie ondersteunen als onze
hypothese bevestigd wordt. Als ze niet bevestigd
wordt was ons onderzoek ofwel niet goed opgezet
ofwel is onze theorie fout.
2
,• Onderzoek Harlow (1958): cupboard theory vs contact comfort theory:
Twee theorieën die gebruikt worden om hechtingsgedrag te verklaren. Harlow wou kijken welke van de twee
correct is. De cupboard theory stelt dat kinderen zich hechten aan ouders omdat de ouders voedsel verschaffen
en dergelijke. De contact comfort theory stelt dat kinderen zich hechten aan ouders omdat ze veiligheid en
warmte aanbieden. Harlow heeft een onderzoek opgezet waarin hij pasgeboren aapjes als steekproef heeft
gebruikt. De aapjes kwamen in een kooi te zitten, in het linkerdeel van de kooi was er een pop die waar de apen
voeding bij konden halen (melkfles), voor de rest was die pop heel simpel en niet zo aangenaam. De rechterpop
was aangenamer en had een soort vacht waarin er ook een verwarming zat. Als de cupboard theory zou kloppen
zou het aapjes het merendeel van de tijd bij de linkerpop zitten, als de contact comfort theory klopt gaat het
aapje het meeste van zijn tijd spenderen bij de rechterpop. Conclusie: de aapjes zaten meestal bij de
rechterpop, op basis daarvan concludeerde Harlow dat er ondersteuning voor de contact comfort theory is.
• Kenmerken van een goede theorie:
o Ondersteund door data: de verklaring
o Falsifieerbaar: een goede theorie moet de mogelijkheid hebben om deze te kunnen weerleggen.
vb. Theorie: marsmannetjes bestaan maar je kan ze enkel zien als je er echt in gelooft. Deze theorie is dus
niet falsifieerbaar, je kan niet aantonen of de theorie klopt of niet = pseudowetenschappelijke theorie.
o Parsimonie (principe van “Occam’s razor”): twee theorieën verklaren hetzelfde fenomeen even goed. Op
dat moment gaan we de simpelste van de twee theorieën kiezen, dit is in dat geval de beste verklaring,
deze theorie is dan parsimonisch.
• Voorbeeld niet-falsifieerbare theorie:
o Facilitated communication treatment believers: toen het onderzoek werd gepubliceerd die aangaf dat
het niet bleek te werken waren er nog mensen overtuigd dat het toch een goede behandeling was. Ze
zeiden dat deze bevindingen waren gevonden doordat de onderzoekers veel te weinig vertrouwen
hebben in de therapeuten en in de manier dat de therapeut met de patiënten omgaat. Zo maakt men de
theorie niet falsifieerbaar.
o Zie boek “De ongelovige Thomas heeft een punt”
• Theorie wordt geëvalueerd op basis van alle beschikbare bewijs:
o Een theorie kan nooit “bewezen worden”: wanneer een hypothese bevestigd wordt kunnen we de
theorie daar niet mee bewijzen. We vinden ondersteuning voor onze theorie.
o Replicatie is belangrijk: hoe meer we een bepaald resultaat kunnen repliceren, hoe meer vertrouwen we
kunnen hebben in die theorie.
Merton’s scientific norms:
Wetenschappers vormen een gemeenschap en het idee is dat wetenschappers een aantal waarden en normen
accepteren. De socioloog Merton stelt dat er vier normen zijn die onderliggend zijn aan wetenschappers als
gemeenschap:
1. Universalism (universalisme): wanneer we gaan zien of dat een bepaalde studie goed is gaan we het laten
afhangen van de kwaliteit van de studie (de inhoud) zelf en niet van de auteur (gekend, veel ervaring...).
2. Communality (communaliteit): wetenschappers maken hun werk beschikbaar voor de gemeenschap. Ze
moeten transparant zijn, hun resultaten communiceren en misschien zelfs data en materialen open delen
zodat iedereen gebruik kan maken van de inzichten die anderen opdoen. Dit is momenteel nog niet zo in de
praktijk, niet alles is even bereikbaar (bv. betalen voor een artikel).
3. Disinterestedness: wetenschappers zijn op zoek naar de waarheid, ze willen een bepaald fenomeen begrijpen
of verklaren en doen dit uit intellectueel interesse en niet omdat het hen geld of prestige oplevert.
4. Organized skepticism (georganiseerd scepticisme): in de wetenschap zou je alles in vraag moeten kunnen
stellen (eigen onderzoek, theorieën die al heel lang bestaan, zaken die worden aangenomen als waarheid...).
3
, Fundamenteel en toegepast onderzoek
Onderzoek van proffen binnen een universiteit is meestal fundamenteel onderzoek = we trachten een theoretisch
inzicht in bepaalde fenomenen te krijgen. Het onderzoek heeft dus niet meteen een directe praktische toepassing,
het is vooral de bedoeling om iets beter te begrijpen. Bij toegepast onderzoek gaan we testen of een toepassing
echt werkt. Bijvoorbeeld: in de krant staat dat meditatie kan helpen om studenten hun studieresultaten kan
verbeteren en je start in je school met een programma waarin je meditatietrainingen aanbiedt. Dan zal toegepast
onderzoek zijn dat je je afvraagt: ‘werkt het programma dat wij uitgewerkt hebben en dat wij toepassen in deze
context (de school)?’ Dat zou je kunnen testen door te kijken of studenten die in de school het programma volgen
beter scoren op wiskundetoetsen dan studenten die dat programma niet volgen.
Continue ontwikkeling
• Theorieën worden continu getest, aangepast, en gefalsifieerd (zoals in onderstaand voorbeeld).
• Wetenschappers zetten vervolgonderzoek op: voorbeeld impact van kleur op approach- en avoidance
motivatie in context (Meier et al., 2012).
De eerste studies hierrond waren vrij simpel. Men had bv. een experiment waarin dat studenten willekeurig in twee
groepen werden ingedeeld. De eerste groep kreeg een bundel met oefeningen, namelijk anagrammen. Dit zijn
woorden waarvan de letters door elkaar staan en je moet dan zo snel mogelijk bepalen of het een echt woord is of
niet. De tweede groep kreeg exact dezelfde bundel met oefeningen, alleen was er één verschil. In de eerste groep
kwamen de oefeningen in een bundel met een rode kaft, in de andere groep kwamen de oefeningen in een bundel
met een groene kaft. Men is gaan kijken hoe goed men presteerde op die oefeningen en zag dat de groep met de
rode kaft slechter scoorde op die oefeningen dan de groep met de groene kaft. De verklaring heeft volgens de
onderzoekers te maken met de kleur. Vaak gaan we rood associëren met gevaar (bv. verkeersbord, stopbord) en
het wijst er ons dus op dat we voorzichtig moeten zijn. Rood triggert dus volgens de onderzoekers avoidance
motivatie: we gaan gevaar vermijden. Groen is (bv. verkeerslicht) het teken dat we door mogen gaan dus wordt
groen geassocieerd met approach motivatie: je gaat naar een doel gaan.
Men heeft op een bepaald moment gezegd dat kleur inderdaad een impact heeft op ons motivatiesysteem maar
het afhang van de context. Men heeft bv. een experiment gedaan met mannelijke studenten, willekeurig verdeeld
in twee groepen. Er werd hun verteld dat ze naar een andere kamer zouden gaan en ze daar een gesprek gaan
hebben, ze lieten vervolgens een foto zien van de persoon waarmee ze het gesprek gingen hebben. In de eerste
groep had die vrouw een rood T-shirt aan op de foto en in de tweede groep een blauwe. Vervolgens werd elk van
die twee groepen nog eens in twee gesplitst, ofwel kreeg je te horen dat het gesprek een date zal zijn ofwel kreeg
je te horen dat het een interview is waarin men jouw intelligentieniveau zal bepalen. Dan mochten de participanten
naar de kamer vertrekken. De onderzoekers gingen meten hoe snel de participanten naar de andere kamer stapten.
à Wanneer men de foto had gezien met de rode kleur stapt men sneller dan wanneer men de blauwe kleur had
gezien bij de participanten die dachten dat het een date was. Dit is in lijn met de verwachting van de onderzoekers
want zij stelden: in de context van een date heeft rood een andere connotatie namelijk ‘de kleur van de liefde’ en
triggert dan approach motivatie. In de context van een interview zien we het omgekeerde. Daar gaat men trager
stappen wanneer die persoon een rood T-shirt had gezien dan wanneer men een blauwe had gezien. In deze context
triggert rood dus avoidance motivatie. Men past de theorie dus aan, welk systeem er wordt geactiveerd hangt af
van de context.
4