WERO : RUIMTE
HOOFDSTUK 1: WAT IS RUIMTE
WAT IS RUIMTE?
Het begrip ruimte is niet makkelijk te omschrijven, want het heeft zelfs 5 verklaringen:
- Een plaats om zich uit te breiden, uit te strekken of te bewegen
- Een mogelijkheid om af te wijken van een regel, afspraak → speelruimte
- Door die 3 dimensies bepaald
- Heelal
- De onbegrensde uitgebreidheid of een begrensd deel daarvan
Vaak wordt onder ruimte een eerder objectieve ruimte verstaan: de meetbare ruimte, de kosmos waarin de aarde
en wij ons bevinden.
1.1. DE OBJECTIEVE EN DE SUBJECTIEVE RUIMTE
Objectieve ruimte: meetbare ruimte, we kunnen die ruimte vastleggen.
Subjectieve ruimte: beleefde ruimte, de persoonlijke ruimte.
➔ Maar het begrip ruimte kan ook gebruikt worden om veel meer dan alleen de fysieke ruimte aan
te duiden, om er een afgebakend gebied mee aan te duiden dat men beleeft en waardeert: de beleefde of
subjectieve ruimte. Zo wordt binnen relaties tussen mensen bijvoorbeeld gesproken over ‘persoonlijke
ruimte’ en ‘bewegingsvrijheid’.
Kinderen zijn één met de ruimte, ze zijn ermee verbonden (ze wonen niet zomaar in een huis, ze zijn deel van dat
huis waarin ze hunzelf leren kennen en ontwikkelen). Voor kinderen is die beleefde ruimte (subjectieve ruimte)
primair, ze kennen een gevoel van verbondenheid. Net die verbondenheid zorgt ervoor dat kinderen leren zorg
dragen voor natuurlijke en gecreëerde ruimten waarin ze zich bevinden.
1.2. FYSIEKE EN PSYCHOLOGISCHE RUIMTE
Fysieke ruimte: ruimte om ons heen die we kunnen zien, waarin we ons voortbewegen.
Psychologische ruimte: een mentaal gegeven, het is een beeld/voorstelling (mentale kaart) in gedachten van een
ruimte. (bv: opdracht ‘teken de kaart van België blind)
MAAR, kinderen kunnen niet altijd terugvallen op een referentiekader. Dan is het de taak van de leerkracht om
de kinderen te ondersteunen bij het opbouwen en het uitbreiden van een correcte mentale kaart.
De term ‘mentale kaart’ kan verwarrend zijn, want ze zien er nooit hetzelfde uit als een echte kaart. Ze zijn vaak
vervormd en onvolledig en worden constant bijgewerkt en aangevuld op basis van nieuwe info en ervaringen.
1.3. VERSCHILLENDE RUIMTELIJKE SCHAALNIVEAUS
Aan het eind van de tweede graad/begin derde graad leren kinderen zich dus een mentaal beeld vormen van
ruimtes die ze niet kunnen leren kennen door directe waarneming of door erin rond te wandelen. Een mentaal
beeld van dergelijke grotere ruimtes kan gevormd worden met behulp van abstracte, fysieke representaties (bv.
een wereldbol, luchtfoto of kaart).
1
,Van local naar global
1. Eigen klas, eigen slaapkamer
= mentaal beeld opbouwen in eerste graad (figural en vista space)
2. Gekende omgeving, eigen gemeente, …
= mentaal beeld opbouwen in tweede graad (environmental space)
3. België, Europa en de rest van de wereld
= mentaal beeld opbouwen in derde graad (geographical space)
Figural space: ruimte die kleiner is dan ons lichaam, figuren leren kennen.
Vista space: ruimte groter dan ons lichaam maar nog zichtbaar vanuit één standplaats.
Environmental space: ruimte die ons lichaam omringd, door het gebied regelmatig te verkennen kan men er zich
een mentaal beeld van vormen (bv. dagelijks naar huis fietsen van school)
Geographical space: veel groter dan ons lichaam, een mentaal beeld kan enkel tot stand komen via
symbolistische representaties zoals kaarten, luchtfoto’s en globes.
Cursorisch en thematisch
Cursorisch: opbouw van local naar global, stap voor stap.
De opbouw wordt ook doorbroken door thematisch werken, bv. het bos, de straat, de omgeving.
Het is belangrijk dat kinderen leren denken op verschillende ruimtelijke schaalniveaus.
2. HET ONTWIKKELTHEMA ‘ORIËNTATIE OP DE RUIMTE’
2.1. DE OPBOUW VAN ZILL INT ONTWIKKELVELDEN EN THEMA’S
De algemene doelstelling: ontwikkelen en vergroten van het ruimtelijk bewustzijn. De kinderen leren zich vooral
oriënteren in de ruimte, zowel in hun eigen omgeving als in omgevingen die ze niet kennen.
- Een belangrijke plaats neemt het ontwikkelen van kaartvaardigheid in. Met kaart bedoelen we een
verkleinde, veralgemeende en symbolische weergave van de werkelijkheid op een plat vlak, waarbij grote of
kleinere vervormingen kunnen optreden. Het ontwikkelen van kaartbegrip en kaartvaardigheid bij kinderen is
ingewikkeld maar belangrijk. De sociale redzaamheid en kijk op de wereld zijn belangrijk.
- Ruimtelijke ordening: de relatie tussen de mens en de ruimte die hij benut. Vanuit het besef dat het menselijk
bestaan ook ruimtelijk bepaald is, moet men ook aandacht besteden aan het leven van mensen op andere plaatsen
van de wereld. Dit betekent dat kinderen inzicht verwerven in aspecten van het economisch, sociaal en cultureel
leven van mensen in andere cultuurgebieden. Een analyse kunnen maken van overeenkomsten en verschillen met
het eigen leven is hierbij een belangrijke vaardigheid.
- Verkeer en mobiliteit
→ Het ontwikkelthema ‘Oriëntatie op de ruimte’ verdient een betekenisvolle plaats in elk thema dat besproken
wordt.
2
,2.2. OVERZICHT VAN DE LEERLIJNEN VAN DE PERSOONLIJKE BELEVING VAN
RUIMTE EN ZICH DAAROVER UITDRUKKEN
Generieke doelen enkel kunnen toepassen, niet vanbuiten kennen!
HOOFDSTUK 2: VAN WERELDBOL
TOT KAART
1. BEGRIPPENLIJST
Referentiestelsel: stelsel die bestaat uit punten en lijnen die precies bepaald worden door de aardrotatie. Dit is
stelsel is noodzakelijk omdat men zo de ligging van een plaats kan beschrijven op de aarde.
Aardrotatie: het draaien van de aardbol om een denkbeeldige as.
Globe: de aarde als hemellichaam die het uitzicht vanuit de ruimte weergeeft. Het is een bol met de afbeelding
van de aarde waarop de verhoudingen in grootte, vorm en afstand correct zijn. Op een kaart is dit niet zo.
Hemelglobe: een globe van de sterrenhemel. Het is een hele hemelbol met de helderste sterren en andere
hemelobjecten met vaste posities.
Noordpool: bevindt zich bovenaan de aardbol.
Zuidpool: bevindt zich onderaan de aardbol.
Meridiaan/lengtecirkel: lijn van noord naar zuid die het oosten en het westen splitst.
Evenaar: lijn die noord en zuid in twee gelijke delen verdeeld (noordelijk halfrond en zuidelijk halfrond)
Parallel/breedtecirkel: lijnen die evenwijdig lopen met de evenaar die voor een nog nauwkeurigere verdeling van
de aardbol zorgen.
Coördinaat: de juiste breedte- en lengtecirkel wordt aangeduid met graden. Het kruispunt van een breedte- en
lengtecirkel is een coördinaat.
Nullijn (nulmeridiaan): de meridiaan die door Greenwich loopt (bij Londen) waarvan men begint met meten.
Noorderbreedte: alles ten noorden van de evenaar.
Zuiderbreedte: alles ten zuiden van de evenaar.
Westerlengte: wat ten westen van de nullijn ligt.
Oosterlengte: wat ten oosten van de nullijn ligt.
Kaart: de voorstelling van het aardoppervlak op een plat vlak.
Atlas: verzameling van kaarten.
Gradennet: verzameling van meridianen, lijnen en parallellen op een kaart.
3
, 2. GLOBES
- Globes
- Hemelglobes
Globes zijn ideaal om kinderen (1ste graad) kennis te laten maken met de aarde. Het besef dat de aarde rond is,
groeit stilaan. Er zijn een aantal mogelijke conceptuele voorstellingen die kinderen hebben van de aarde:
Let speciaal op het concept “dual earth”: kinderen zeggen vaak dat de aarde rond is maar denken tegelijk toch
ook dat de aarde een rand heeft waar men kan van afvallen. Dat komt omdat wat ze verteld worden, nl. dat de
aarde rond is, maar de aarde wordt ervaren met hun dagdagelijkse ervaring van een “platte” aarde.
3. KAARTPROJECTIES
= een manier om van een bolvormig lichaam een afbeelding op een plat vlak te maken. De projectie gebeurt
volgens een wiskundige formule en geen enkele kaartprojectie geeft een exact beeld van het werkelijke
aardoppervlak. Daaro kunnen fouten optreden bij het voorstellen van het aardoppervlak op een plat vlak. Het is
onmogelijk om aan de 3 fundamentele (noodzakelijk) eigenschappen van een kaart te voldoen:
1. Afstandsgetrouwheid
2. Oppervlaktegetrouwheid
3. Hoekgetrouwheid
Er moet altijd een compromis gemaakt worden. Er bestaan veel verschillende soorten kaartprojecties:
3.1. MERCATORPROJECTIE
Hoe ging dit in zijn werk?
4