Integraal sociaal werk 2
Vertrouwen en confidentialiteit
• Sociaal agogische hulpverlening is onmogelijk zonder strikte vertrouwelijkheid.
• De kern van de werkrelatie van de sociaal werker ligt in vertrouwen
opbouwen en confidentialiteit of vertrouwelijkheid garanderen.
• Zonder vertrouwensrelatie geen sociaal werk!
• Dat betekent dat sociaal werkers uiterst voorzichtig moeten omgaan met de
informatie die hen verstrekt wordt.
• Het blijven verzekeren van het vertrouwen is essentieel, vertrouwen is een
onderdeel van de werkrelatie die een sociaal werker aangaat.
• Vertrouwen opbouwen gebeurt bij elke cliënt opnieuw.
Het gaat over:
• Authentiek zijn;
• Over betrouwbaar zijn;
• Over transparant zijn over je opdracht en de beperkingen daarvan;
• Over hoe je de informatie die je krijgt van je cliënt (of cliëntsysteem) in
het belang van je cliënt gebruikt en de garantie die je geeft dat je die
informatie zonder instemming van je cliënt niet met anderen deelt.
• Je garandeert aan je cliënt, dat wat tussen jullie besproken is, ook tussen jullie
blijft.
• Daaruit volgt dat sociaal werkers een zwijgplicht hebben. Zwijgen is de norm,
spreken is de uitzondering.
• Verplichting tot geheimhouding -> vindt zijn grond in het recht op privacy (zie
ook artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de
Mens en de Fundamentele Vrijheden + de Grondwet, artikel 22).
Beroepsgeheim
Als maatschappelijk assistent ben je gebonden aan het beroepsgeheim.
De verplichting tot geheimhouding vindt zijn grond in het recht op privacy van diegene
die gegevens verstrekt, zoals is vastgelegd in artikel 22 van de grondwet en artikel 8 van
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
In België vormt artikel 458 van het strafwetboek de basis voor het beroepsgeheim.
Dat luidt als volgt:
“Artsen, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle
andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van
geheimen die hun toevertrouwd zijn, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij
geroepen worden om in rechte of voor een parlementaire commissie getuigenis af te
leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken,
worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete
van honderd euro tot vijfhonderd euro”.
De wet op het beroepsgeheim is een strafrechtelijke verbodsbepaling: je hebt de
verplichting om te zwijgen!
,Artikel 458 van het Strafwetboek en dus ook de naleving van het beroepsgeheim, wordt
bevestigd door alle codes voor deontologie in sociaal werk. Het is een basiswaarde!
Het beroepsgeheim is in geen geval een "recht voor de beroepswerker op stilzwijgen".
Het gaat om een verplichting van de beroepswerker om te zwijgen (zwijgplicht!).
Het gaat met andere woorden om een bescherming van de hulpvrager!
De wet zegt dat zwijgplicht, geheimhoudingsplicht of beroepsgeheim slaat op
alles wat jou door de cliënt is toevertrouwd tijdens je beroepsuitoefening. Ook
informatie over derden die de cliënt je vertelt, of informatie die je per toeval of
per vergissing bereikt, valt onder het beroepsgeheim.
Door welke bril kijken we naar het beroepsgeheim?
Ofwel vinden we dit een ‘last’ of extra belasting: iets extra om rekening mee te
houden.
Ofwel is dit een uitdaging en grote kans: alles wat vanuit een vertrouwensrelatie
met een cliënt tot ons komt, is geheim; dit moet binnen de context van de cliënt -
hulpverlener relatie blijven. Het is vanuit dit geheim dat je als MA het vertrouwen
krijgt, het is vanuit dit vertrouwen dat je je werk kan doen.
Art 458 sw geeft sociaal werkers de mogelijkheid om een plaats te creëren waar mensen
kunnen zeggen wat er echt is. Dit komt soms onder druk te staan!
Het beroepsgeheim is de toegangspoort tot de hulp- en zorgverlening.
Het beroepsgeheim geeft ons ook onze discretionaire ruimte! Er is een
discretionaire ruimte voor de sociaal werker, waarin de bewuste overweging
gebeurt van de grenzen van het beroepsgeheim.
Het beroepsgeheim vrijwaart bepaalde waarden die als essentieel beschouwd
worden en die het resultaat zijn van de combinatie van drie verschillende
belangen.
1. Het beroepsgeheim wil de belangen van de cliënt beschermen (privébelang)
Bescherming van het individu tegen indiscretie vereist geheimhouding in functie
van eerbied voor de persoon.
Zonder zich ten dele bloot te geven en zich kwetsbaar op te stellen, kan de
hulpvrager niet geholpen worden. Dit kan slechts indien de hulpvrager er volledig
op kan vertrouwen dat niets zal uitlekken.
Zonder de regel van het beroepsgeheim zouden er geen vertrouwelijke
mededelingen meer gebeuren en zouden bepaalde mensen zonder hulp blijven
zitten.
, Doordat de hulpverlener kennis heeft over het privéleven van de cliënt, ontstaat
een asymmetrische relatie. De geheimhoudingsplicht is een middel om de
hulpvrager te behoeden voor machtsmisbruik door de hulpverlener.
2. Het beroepsgeheim wilt de beroepswerkers die aan het geheim gebonden zijn,
beschermen en dient tevens het openbaar belang (openbaar belang).
Een hulpverlener moet erop kunnen vertrouwen dat hij niet gedwongen kan
worden om geheimen prijs te geven.
Het is in het belang van de samenleving dat er plaatsen bestaan waar iedereen in
alle vertrouwen hulp kan vragen zonder dat zijn uitspraken tegen hem gebruikt
worden.
Als mensen met een psychosociaal probleem niet meer naar een hulpverlener
kunnen stappen omdat die uit de biecht kan klappen, dan heeft de SL een
probleem (de SL garandeert hierdoor niet het welzijn van iedereen, problemen
kunnen escaleren en uiteindelijk een zwaardere belasting vormen, de
maatschappij bepaalt dat enkel die beroepen waarvan het maatschappelijk belang
groot genoeg is, de toekenning van een bijna absoluut zwijgrecht kunnen
verantwoorden, en dus een beroepsgeheim hebben, het beroepsgeheim dient de
belangen van een beroep en het beroep dient de gemeenschap).
Het algemeen belang dat door het BG wordt beschermd, wordt bereikt door als
geheimplichtige aan elke cliënt afzonderlijk het BG te waarborgen. In die zin lijkt
het BG op de eerste plaats het individuele belang van de cliënt te beschermen.
Het algemeen belang van het BG is dus onlosmakelijk verbonden met het
individuele belang van de cliënt.
Het beroepsgeheim: absolute vs functionele benadering
Absolute benadering: geen afwijking mogelijk van het beroepsgeheim (ook als de
cliënt hiermee zou instemmen).
Functionele benadering: de instemming van de cliënt zorgt ervoor dat er geen sprake
is van schending van het beroepsgeheim. Toestemming moet in dit kader voldoen aan
voorwaarden: voorafgaand, vrij, specifiek, geïnformeerd en uitdrukkelijk.
Indien het BG absoluut zou zijn, zou geen enkele vorm van samenwerking mogelijk zijn.
Dit is niet het geval (zie ook gedeeld en gezamenlijk BG).
-> Evolutie naar overwicht van de functionele benadering.
Art. 458 SW laat immers keuzes toe, maar legt anderzijds ook prioriteiten: de eerste
plicht is te zwijgen, tenzij er goede redenen zijn om te spreken.
De geheimhouder heeft principieel de plicht om te zwijgen over de inhouden die hij in het
kader van zijn beroepsuitoefening of functie vernomen of vastgesteld heeft.
Wie de plicht heeft om te zwijgen, heeft ook het recht om te zwijgen.
, Indien je oordeelt dat je geen goede reden hebt om te spreken of indien het belang van
de ander er niet echt bij gediend is, kan je het zwijgrecht inroepen. Het betreft een
principieel recht om te zwijgen zonder dat je hiervoor gesanctioneerd wordt.
Voor wie geldt de zwijgplicht?
De verplichting tot zwijgen is beperkt tot die geheimen waarvan je kennis hebt ‘uit
hoofde van beroep of staat’.
Het schenden van de zwijgplicht is slechts strafbaar als aan de 2 cumulatieve
voorwaarden is voldaan: het moet een geheim betreffen en het moet ter kennis zijn
gekomen uit hoofde van beroep of staat.
Uit hoofde van beroep
Dit wil zeggen dat alle personen die een beroep of opdracht met een vertrouwelijk
karakter uitoefenen en die door de wet, de traditie of de gewoonte als noodzakelijke
bewaarders van de hun vertrouwde geheimen worden beschouwd, onder de
toepassing van de wet vallen.
Sectoriële wettelijke bepalingen kunnen het toepassingsgebied uitbreiden: dan geldt
het beroepsgeheim voor iedereen die meewerkt aan de uitvoering van die
regelgeving.
Voorbeelden:
• Personeelsleden van de CLB’s;
• Medewerkers van de centra voor geestelijke gezondheidszorg;
• Personeelsleden van de CAW’s die in contact komen met cliënten;
• Leden van de raad voor maatschappelijk welzijn en bij uitbreiding de
personeelsleden van het OCMW;
Het is belangrijk te weten dat het beroepsgeheim van de maatschappelijk assistent kleeft
aan de werkelijke functie, niet aan de titel of het diploma.1
Uit hoofde van staat
Het beroepsgeheim kan ook van toepassing zijn op vrijwilligers, stagiairs, studenten en
informele zorgverstrekkers, voor zover ze een maatschappelijk erkende noodzakelijke
vertrouwenspersoon zijn.
Voorwaarden
1) Een hulpverlenende taak uitoefenen als vertrouwenspersoon. Indien het enkel
gaat om het uitvoeren van ondersteunende taken, dan is er geen sprake van BG.
De tussenkomst als vertrouwenspersoon moet noodzakelijk zijn.
1
VERBRUGGEN, A, De ziel van de stiel. Maatschappelijk assistenten en hun beroep: bouwstenen
voor een gedeeld verhaal., Gent, Academia Press, 2007, pg 35