Social Profit
Organisaties uit de private sector die een zeer nauwe band hebben met de overheid. Dit is historisch
gegroeid door de uitvoering van (quasi-) publieke taken zoals welzijn, onderwijs, gezondheid,
sociocultureel, etc.; door de financiering door overheid en bijgevolg zijn verantwoording aan overheid.
Definitie van de social profit sector:
Er bestaan verschillende definities voor de social profit sector vanuit verschillende standpunten
bekeken: wettelijke, functionele, economische en structureel-operationele definitie.
WETTELIJKE DEFINITIE
Uitgangspunt: ‘non-profit’ is hoe dat het in de wet ingeschreven staat.
Internationale vergelijking: andere regelgevende kaders stimuleren ‘ander’ organisatiegedrag, zoals
Ondanks dat deze social profits op papier ‘hetzelfde zijn’, zijn ze actief in een andere juridische
omgeving, wat leidt tot andere keuzes.
1
, FUNCTIONELE DEFINITIE
Uitgangspunt: “je bent wat je doet”
Het doel van de social profit is het dienen van het ‘publieke belang’: hulp aan specifieke doelgroepen
zoals armen, ouderen, zieken (= private activiteiten voor het publieke goed). Het hecht belang aan de
manier ‘waarop’ hij helpt: selfless, altruism, exclusive public benefit, direct service delivery, geen
winstmotief (verbod op winstverdeling).
ECONOMISCHE DEFINITIE
Uitgangspunt = ‘nonprofit’ gebaseerd op zijn inkomstenstructuur.
Het inkomen wordt niet hoofdzakelijk gewonnen uit de verkoop van goederen en diensten of
belastingen, maar uit giften en bijdragen van leden en uit overheidssubsidies. Het zijn “Residuele
Economische Entiteiten”: de organisaties die overblijven wanneer commerciële firma’s,
overheidsdiensten en huishoudens geïdentificeerd zijn. Er heeft zich een hervorming van de vzw-
wetgeving plaats gevonden in België voor 2019-2020.
Non-distribution constraint (Angelsaksische wereld) vs. limited distribution constraint (West-Europa).
2
, STRUCTUREEL-OPERATIONELE DEFINITIE
Uitgangspunt: de structuur en werking van de organisatie. Een social profit organisatie heeft 5
kenmerken:
1. Georganiseerd, geïnstitutionaliseerd
Mate van formaliteit, organisaties, permanent, grens (leden vs. niet leden).
2. Privaat, afgescheiden van de overheid
Maakt geen deel uit van het overheidsapparaat, maar kan wel subsidies van de
overheid ontvangen.
Borderline: quango’s, agentschappen, …
3. Zelfbesturend
De organisatie moet zijn eigen activiteiten kunnen controleren en eigen procedures
en autonomie hebben.
Kan een overheidsvertegenwoordiger hebben in de raad van bestuur.
4. Non profit-distributing
Mogen winst maken, maar de winst mag niet uitgekeerd worden.
Investeren in de organisatie.
De organisatie heeft geen expliciet winstmotief.
5. Vrijwillig
Vrijwilligers werken mee in de organisatie (vb. via raad van bestuur), lidmaatschap,
donaties,… zijn ook vrijwillig.
Dit sluit bijvoorbeeld verplicht aansluiten aan beroepsverenigingen uit.
Welke definitie is nu de beste?
1. Wettelijke definitie: landgebonden (nationaal onderzoek – homogene populatie).
2. Economische definitie: nuttig voor theorievorming.
3. Structureel-operationele definitie: nuttig voor internationale vergelijking.
Definitie van de VN: self-governing organisations; Not for profit and non-profit
distributing; Institutionally separate from government; Non-compulsory.
3
, Basisschema Van de Donk:
Gesubsidieerde social-profit met vooral dienstverlenende taken (onderwijs, gezondheid, zorg).
Nieuwe stedelijke initiatieven (stadslandbouw, klimaatinitiatieven, buurtbeheer etc.).
Sociale ondernemingen, coöperaties, social-profit met verdienactiviteiten.
Classificaties:
ICNPO-classificatie: definities zoeken naar gemeenschappelijke kenmerken (afbakening non-profit
t.o.v. andere sectoren), terwijl classificaties zoeken naar verschillen binnen die groep (non-profit is
heel divers en heterogeen). Er zijn 12 groepen:
1. Cultuur en recreatie.
2. Onderwijs en onderzoek.
3. Gezondheid.
4. Sociale diensten.
5. Leefmilieu.
6. Ruimte en huisvesting.
7. Belangenbehartiging en politiek.
8. …
4