Ter voorbereiding van het tentamen voor het vak Bedrijfseconomie, hebben wij de volgende samenvatting geschreven. De hoofdstukken die hierin behandeld worden betreffen: Hoofdstuk 1, Hoofdstuk 3 (3.1 t/m 3.4.1) en (3.5 t/m 3.9), Hoofdstuk 5 (5.1 t/m 5.2), Hoofdstuk 7 (7.1 en 7.5), Hoofdstuk 9 (9.1 t...
HOOFDSTUK 1: HET VAKGEBIED VAN DE BEDRIJFSECONOMIE
1.1 DEFINITIE BEDRIJFSECONOMIE
Bedrijfseconomie is een onderdeel van de economische wetenschap dat zich bezighoudt met het bestuderen
van het economisch handelen van mensen binnen productieorganisaties.
1.1.1 ECONOMISCH HANDELEN
Van economisch handelen is sprake als er verstandig (‘rationeel’) wordt gehandeld. Proberen met de
beschikbare middelen (geld, goederen, kennis, tijd, personeel etc.) die je tot je beschikking hebt een zo goed
mogelijk resultaat te bereiken.
▪ Keuzes maken: de benodigde middelen zijn niet onbeperkt beschikbaar.
▪ Welzijn: laatste jaren steeds belangrijker. Mensen zijn niet alleen bezig met consumeren, maar
hebben ook oog voor het milieu, opwarming van de aarde en de uitputting van natuurlijke
hulpbronnen.
Conclusie: de economisch handelende mens moet steeds keuze maken, omdat de beschikbare hulpmiddelen
schaars zijn en er veel verschillende mogelijkheden zijn om de middelen te besteden, zoals het huishouden, de
huisvesting, zorg en vakantie.
1.1.2 PRODUCTIEORGANISATIE
▪ Productie: producten beter geschikt maken voor consumptie.
▪ Dienst: een productieve prestatie die waarde toevoegt aan het product maar het product niet
technisch verandert.
In een productieorganisatie worden mensen en beschikbare middelen zodanig gecombineerd dat de doelen
van de productieorganisatie zo goed mogelijk worden bereikt. Voorbeelden van doelen:
- Het behalen van een zo hoog mogelijke winst;
- Groeien;
- Het verkrijgen van een zo groot mogelijk marktaandeel;
- Werkgelegenheid in stand houden;
- Voorzien in de behoeften van zoveel mogelijk consumenten.
,1.2.1 ONDERNEMINGEN
▪ Onderneming: een productieorganisatie die naar winst streeft.
Het voortbestaan van een onderneming is afhankelijk van het behaalde resultaat → winst = blijven bestaan &
verlies = gevaar.
1.2.2 GESUBSIDIEERDE INSTELLINGEN
Gesubsidieerde instelling: een particuliere organisatie die alleen kan voortbestaan dankzij bedragen van
buitenstaanders. Subsidies komen van particulieren, bedrijven en de overheid. Voorbeelden:
amateursportverenigingen, goede doelen (Rode Kruis).
1.2.3 OVERHEIDSDIENSTEN
Onder overheidsdiensten vallen organisaties die collectieve goederen leveren. Collectieve goederen
(gefinancierd door de overheid) zijn goederen:
- Waarbij niemand kan worden uitgesloten van het gebruik;
- Waarbij geen individuele prijs is vast gesteld;
- Waarbij de consumptie van de één niet ten koste gaat van de consumptie van de ander;
- Die niet door de markt kunnen worden geleverd.
Voorbeelden van collectieve goederen: diensten van de politie, brandweer en de gemeentelijke
groenvoorziening.
1.2.4 OVERHEIDSBEDRIJVEN
Overheidsbedrijf (of staatsbedrijf): een bedrijf dat in handen is van de overheid.
▪ Neemt sterk af
▪ Nederlandse staatsbedrijven waren o.a. PTT (nu PostNL en KPN) en DSM
1.2.5 PROFIT - EN NON-PROFITORGANISATIES
▪ Ondernemingen → profitorganisaties (streven naar winst)
▪ Gesubsidieerde instellingen, overheidsdiensten en overheidsbedrijven → non-profitorganisaties
(streven niet naar winst)
1.3 SAMENWERKINGSVORMEN TUSSEN ONDERNEMINGEN
De meeste ondernemingen werken samen met andere ondernemingen. Hierbij kunnen zij zelfstandig blijven of
hun zelfstandigheid prijsgeven.
▪ Externe organisatie: de samenwerking tussen ondernemingen.
1.3.1 DE BEDRIJFSKOLOM
Bedrijfskolom: het totaal van de ondernemingen die betrokken zijn bij de totstandkoming van een bepaald
product. Start bij de productie van de grondstof en eindigt bij de verkoop van het eindproduct.
▪ Elke schakel in de bedrijfskolom die een bepaalde verwerkingsfase verzorgt, wordt een bedrijfstak of
branche genoemd.
2
, ▪ De verschillende bedrijfstakken staan met elkaar in verbinding via markten, deze bevinden zich tussen
elke schakel in de bedrijfskolom. Op de markt komen kopers en verkopers bij elkaar en komen prijzen
tot stand (onder invloed van vraag en aanbod)
Bij bedrijfskolommen worden in grote lijnen 2 vormen van samenwerking onderscheiden:
1.3.2 SAMENWERKING BINNEN DE BEDRIJFSKOLOM - VERTICALE SAMENWERKING
Integratie: een verticale beweging binnen de bedrijfskolom waarbij een onderneming meer functies gaat
uitvoeren.
Als de meelfabriek bijv. besluit om zelf het graan te importeren, waardoor er geen graanimporteur meer nodig
is, is er sprake van achterwaartse integratie. Als de meelfabrikant besluit om het meel voortaan rechtstreeks te
leveren aan de brood- en banketbakkers, waardoor er geen groothandelaar meer nodig is, is er sprake van
voorwaartse integratie. In beide gevallen verdwijnt er een bedrijfstak en wordt de bedrijfskolom korter (zie
figuur 1.3 Integratie).
2 belangrijke redenen om te kiezen voor verticale integratie:
- Beter in staat zijn om eigen beleid te bepalen (niet meer afhankelijk van andere ondernemingen)
- Het behalen van kostenvoordeel.
Het tegenovergestelde van integratie is differentiatie. Differentiatie: een verticale beweging binnen de
bedrijfskolom waarbij een onderneming functies afstoot (zie figuur 1.4 Differentiatie).
3 belangrijke redenen om te kiezen voor differentiatie:
- De onderneming waaraan de activiteit wordt uitbesteed, levert een betere prestatie dan de
onderneming zelf;
- De onderneming waaraan de activiteit wordt uitbesteed, heeft de benodigde specialistische kennis;
- Uitbesteden is goedkoper dan zelf doen.
1.3.3 SAMENWERKING TUSSEN BEDRIJFSKOLOMMEN – HORIZONTALE SAMENWERKING
Parallellisatie: een horizontale beweging tussen bedrijfskolommen waarbij een onderneming ook eenzelfde
schakel uit een andere bedrijfskolom verzorgt (zie figuur 1.5 Parallellisatie).
Bekendste voorbeeld van parallellisatie is het warenhuis. Bij parallellisatie is er sprake van een breed maar
‘ondiep’ assortiment. Dat betekent dat er veel verschillende productgroepen zijn, maar dat er binnen elke
productgroep weinig keus is.
2 belangrijke redenen om te kiezen voor parallellisatie:
- Risicoverspreiding. Als een onderneming maar één product verkoopt, kan zij bij een ongunstige
marktontwikkeling in grote problemen komen.
- Leegloop tegengaan. Als een onderneming in bepaalde periodes de aanwezige productiemiddelen niet
gebruikt, kan zij ervoor kiezen om een ander product te verkopen (voorbeeld: ijssalon die in de
wintermaanden een lunchroom is).
3
, Tegenovergestelde van parallellisatie is specialisatie. Specialisatie: een horizontale beweging tussen
bedrijfskolommen waarbij een onderneming besluit slechts één specifiek onderdeel te verkopen (voorbeeld:
kledingzaak die besluit alleen kinderkleding te verkopen).
1.3.4 FUSIE EN OVERNAME
Als een onderneming kiest voor integratie of parallellisatie, gebeurt dit vaak door een fusie of overname.
▪ Fusie: een samensmelting van ondernemingen – op basis van gelijkwaardigheid – waarbij de
ondernemingen hun zelfstandigheid verliezen.
▪ Overname: een samensmelting van ondernemingen waarbij geen sprake is van gelijkwaardigheid en
waarbij de onderneming hun zelfstandigheid verliezen.
1.3.5 JOINT VENTURE
Joint venture: een samenwerking tussen ondernemingen voor een bepaald project, met een gezamenlijke
bedrijfsuitvoering en een gezamenlijk risico.
▪ Voor dit project wordt een nieuw bedrijf opgericht. Wel blijven de samenwerkende onderneming
volledig zelfstandig.
▪ Project voltooid? → joint venture ontbonden.
Voorbeeld: samenwerking van Philips met tapijtfabrikant Desso. Samen ontwikkelde deze ondernemingen een
speciale vloerbedekking die licht doorlaat. Deze vloerbedekking kan worden gebruikt voor het aangeven van
bijv. nooduitgang en verhogen van de sfeer.
1.3.6 FRANCHISING
Franchising: een samenwerking tussen ondernemingen waarbij de franchisenemer tegen betaling gebruik mag
maken van de (commerciële) bedrijfsformule van de franchisegever. (voorbeeld. HEMA, McDonald’s)
▪ Bij franchising zijn er 2 partijen: de franchisegever en de franchisenemer.
1.3.7 KARTELVORMING
Kartel: een overeenkomst tussen ondernemingen om de concurrentie te beperken.
▪ Kan leiden tot hogere verkooprijzen van de producten.
▪ Is ongewenst, in veel landen anti-kartelorganisaties opgezet.
In Nederland is de Autoriteit Consument en Markt (AMC) de organisatie die kartelvorming in de gaten houdt.
1.4 RELATIES MET ANDERE VAKGEBIEDEN
Economie betekent letterlijk huishoudkunde. Economie bestudeert de keuzes die mensen maken bij de
productie en consumptie van schaarse goederen en diensten.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur emmagerritsen2. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.