Les 1: introductie + vorming van de gewesten
Practicalia:
• Leerstof: powerpoints (afbeeldingen ook!), knipselmap (teksten ter reflectie, belangrijk
voor essayvraag)
• Tijdlijn op ufora ter ondersteuning ☺ lief
• Examen: 5 begrippen/figuren (betekenis + situeren in de tijd), 1 algemene vraag over de
lessen (verbanden kunnen leggen), 1 meer essayistische vraag waarin een algemene
reflectie wordt gevraagd
→ voorbeeld algemene vraag (vlotte tekst met coherente logica): twee voorstellingen
tonen aatshertogin Isabella geportretteerd door PP Rubens in respectievelijk 1615 en
1625, analyseer de onderliggende boodschap van de twee protretten. Schenk daarbij ook
aandacht aan de politieke context
→ vb begrippen: Vrede van Kamerijk, Berg van Barmhartigheid, Asjkenazim, Banquet du
Faisan, Wilhelmina Drucker
1. Inleiding
→ wat zien we op deze kaart?
1
, ➢ De Nederlanden
➢ heraldiek: de klimmende leeuw (<-> de liggende leeuw) = een symbool van trots,
kracht
➢ “Leo Belgicus”: benaming die humanisten geven aan het gebied van de
Nederlanden, vanaf de 18de eeuw zal die benaming worden gebruikt voor het
zuidelijke deel
➢ maximalistische interpretatie
→ context van de kaart: de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), dus een periode dat de
Nederlanden uiteen zullen vallen, de kaart is dus geïdealiseerd
2. Waarom geschiedenis van de Nederlanden?
• België, Nederland, Vlaanderen, Wallonië, de Nederlanden zijn articifiële constructies →
Grenzen zijn het gevolg van politiek toeval, niet natuurlijk, maar ze krijgen daardoor wel
betekenis en hebben ze een legitimerende functie
• Nederlanden waren slechts kortstondig verenigd: 1) 1543-1581: XVII Provinciën
(zonder prinsbisdom Luik) onder Habsburgers Karel V en Filips II1 2) 1815-1830:
Verenigd Koninkijk der Nederlanden onder koning Willem I
• Regio met sterke interactie: economische dynamiek, gaat gepaard met culturele
dynamiek (belangrijke kunst – en literaire productie), bijzondere politieke cultuur
(stedencultuur: participatie van de middenklasse, willen macht)
3. Het gebied
• Estuarium (=monding) Rijn, Maas, Schelde
➢ Zee zorgt voor een verbinding met het zeer ruime achterland
➢ snelle mobiliteit binnen het gebied zorgt ervoor dat de Nederlanden een
knooppunt worden voor handel en verkeer
➢ sterke verstedelijking voor de periode (ME): enerzijds zijn er heel veel steden
die een dicht netwerk vormen, anderzijds zijn er een aantal steden die naar de
normen van de tijd zeer groot zijn! (Gent2, Brugge)
• “Gouden delta”: economie primeert hier op politiek wat betreft de ontwikkeling van het
gebied
➢ er bevinden zich hier “gateway cities”, dwz draaischijven voor de handel, dit zijn
toegangspoorten naar het ruime achterland → doorheen de tijd is er bij deze
gate-way cities een wisseling van zwaartepunten: Brugge, Antwerpen,
Amsterdam, Arras (= Atrecht, in Frankrijk)
• sterke sociaal-economische tegenstellingen tussen de kern (rond de Delta, dichtste
stedelijk netwerk en de grootste steden: Holland-Zeeland, Brabant, Vlaanderen,
Henegouwen) en de periferie van de Nederlanden
• geen taaleenheid:
➢ overgang Romaans en Germaans taalgebied
1 Bourgondisch Kreits: 1 van de tien kreitsen binnen het HRR
2 Dit is meer een industriestad dan een echte handelstad!
2
, ➢ taal heeft verschillende invullingen: spreektaal vs. bestuurstaal die aanvankelijk
overal Latijn was, maar ook lang Frans is geweest
➢ meertaligheid wordt niet als een probleem ervaren
➢ taalgrens heeft een breder overgangsgebied (kaart: zie grijs)
4. De vorming van de gewesten
4.1. Prelude: Romeinse tijd en vroege ME
• tot ca. 1000 geen spoor van lage Nederlanden
• verovering van Gallië door Julius Caesar, 57 v.C.
➢ De Bello Gallico: “De Belgae zijn de dappersten van allemaal”
→ horum omnium fortissimi sunt Belgae, propterea quod a culta atque humanitate
provinciae longissime absunt
→ conglomeraat Keltische stammen
→ vanaf de 16de eeuw: de Humanisten halen hier hun inspiratie voor de naam
“Belgica”, dit heet invented tradition!
• Pas echt Romeinse invloed vanaf ca. 10 v.C. (Augustus)
➢ Aanleg weg Boulogne-Keulen (Via Belgica) die aankomt in Atuatuca Tungrorum
(het Romeinse Tongeren)
• 47 n.C.: Rijngrens tussen het Romeins rijk en Germanië: Limes
• Er is geen verband tussen Romeinse provincies en vroeg-middeleeuwse vorstendommen
enerzijds en latere Nederlanden anderzijds, toch continuïteit:
➢ kerkelijke indeling (tot 1559): aartsbisdommen Keulen, Reims, Trier
➢ het wegennetwerk
• Verdrag van Verdun (843), verdeling in West-Francië (Frankrijk), Oost-Francië (Duitse
Rijk), Midden-Francië
➢ Midden-Francië: Lotharius krijgt dit, hij krijgt ook de keizerstitel dus het
middenrijk is het belangrijkst, het rijk zal echter snel weer versnipperen
→ waarom is het dan zo belangrijk? Sterk symbolisch, een politiek ideaal voor de
heersers van de Nederlanden
→ in 935 wordt Lotharingen geannexeerd door de Duitse koning: Schelde wordt
een grens tussen Frankrijk en Duitse rijk, het grootste deel van de latere
Nederlanden behoort tot het Duitse rijk
o De Noordelijke Nederlanden tot 1648 (Vrede van Münster)
o De Zuidelijke Nederlanden tot 1795
3
, 4.2. 10e-14e eeuw
• Vanaf 9e-10e eeuw: geleidelijke vorming van lansheerlijkheden of gewesten
➢ Macht van Franse koning (tot 12e eeuw) en Duitse keizer (tot 19de eeuw) was
beperkt: nauwelijks infrastructuur, dreiging van de Noormannen, noordelijke
gebieden worden aanvankelijk weinig belangrijk geacht
➢ Graven en hertogen (grafio, dux): van koninklijke ambtenaren met bevoegdheid
over een gouw tot onafhankelijke heersers, er heerst een systeem van feodaliteit
(de vazallen van de vorst krijgen in leengoed in ruil voor diensten)
➢ ook bisschoppen verwerven wereldlijke macht
• Vorming van de gewesten gaat langzaam:
➢ gebeurt eerst in het Zuid-Westen (Vlaanderen, dit is het meest ontwikkelde
gebied), dan naar het Noord-Oosten (vb Gelre)
➢ opkomst van de steden speelt een belangrijke rol (vooral die in het zuiden):
o opkomende landsheren (de graven en de hertogen) profiteren van de
economische bloei van de steden, bijvoorbeeld door tollen te heffen op de
rivieren
o in het begin zien de steden hier de voordelen van in: alliantie van
landsheren en steden (landsheren krijgen inkomsten, steden krijgen
privileges), de adel wordt de dupe van dit verhaal → de graven en de
hertogen (landsheren) slagen erin de adel (kleinere adellijke families) te
overklassen door hun alliantie met de steden
o verklaart sterk regionale verschillen
➢ ontginning en drooglegging (10e-13e eeuw) speelt ook een belangrijke rol want
Vlaanderen is aanvankelijk geen toegankelijk gebied
o het kappen van wouden, aanleggen van dijken, inpolderen
o deze beweging wordt vooral ook aangestuurd door de kloosters die over
hele grote gebieden beschikken → hadden vaak een enorm grondgebied,
vb de Sint-Pietersabdij in Gent, wouden hier inkomsten uithalen dus gaan
dikwijls grote gebieden droogleggen
o landschap wordt in deze periode bepaald tot de achttiende eeuw
4