Begrippen van sportkinesitherapie – Les 1: Situering vak en klinisch redeneren
1. Leerdoelen: zie studiedeelfiche
- Kennis van sportletsels (focus: differentiaaldiagnose): HOC
- Inzicht in methodes ter preventie van deze sportletsels: HOC en WPO
- Toepassen van sportletselpreventie en diagnostische sportletsel-testen: WPO
- Klinisch redeneren omtrent sportletsel-revalidatietraining: HOC en WPO
2. Cursusmateriaal
Hoorcolleges
- Lesopnames en powerpoint presentaties: Canvas
- Recente wetenschappelijke literatuur: Canvas
- Aanbevolen: The IOC manual of Sports Injuries (Bahr et al.)
- Aanbevolen: Epidemiology of Injury in Olympic Sports (Dennis et al.)
WPO’s
- Powerpoint presentaties: Canvas
- Aanvullende info: Canvas
3. Praktische organisatie HOC
- Dinsdagvoormiddag
- Digitale lesopname (soms online, soms live) en PDF beschikbaar
4. Praktische organisatie WPO
- Woensdagnamiddag
- Opgedeeld in verschillende groepen
- Groepsindeling zal gecommuniceerd worden via Canvas
- Gaan door in de Basic Fit kinezaal in Jette
1
,5. Examen
- Mondeling examen met voorbereidingstijd
- Getoetst naar de kennis verworven tijdens dit OO
- Bv. beschrijving van een sportletsel en zijn behandeling
- Deze vraag kan ook gesteld worden in de vorm van een casus: mondeling toelichten
- Eigen meningen, ideeën en keuzes delen en toelichten
6. Domein van de kinesitherapie
We werken niet met schouders, knieën of ruggen, maar wij werken met patiënten die iets willen bereiken.
Die patiënten hebben een hulpvraag en die denken dat wij, als kiné, hun kunnen helpen. Om dat proces
te begeleiden, moeten er een aantal denkstappen doorlopen worden. Als de patiënt met klachten bij
ons komt, dan gaan we daar een klinisch redeneerproces op toepassen: hypotheses, testen, etc.
Daarnaast moeten we de functionele hulpvraag ook analyseren (bv. ADL, werk- of sportgerelateerd).
Zo zal een schouderrevalidatie bij een volleybalspeler niet gelijk zijn aan de schouderrevalidatie van bv.
een niet-atleet. Door klinisch te redeneren, komt men tot een diagnose en op basis van de hulpvraag
gaat men doelstellingen formuleren. Men kijkt ook welke interventie nodig is en deze zal men ook gaan
evalueren. Op het einde moet men als kinesitherapeut ook beslissen wanneer iemand zijn activiteiten
kan hervatten of wanneer de therapie is afgesloten.
2
,7. Beslismomenten voor de therapeut
1) Is deze patiënt bij ons op de juiste plaats?
2) Hypothesestelling toegepast op de patiënt
3) Bepaling van de kinesitherapeutische diagnostiek
4) Is kinesitherapie werkzaam en aangewezen bij deze patiënt?
5) Behandelplan: is kinesitherapie de beste behandelinterventie bij de P? (of operatie, medicatie)
6) Is deze patiënt klaar om veilig de activiteiten te hervatten?
8. Klinisch redeneren
- Redeneren is zijn mening over iets ontwikkelen obv. feiten of veronderstellingen (Van Dale)
o Mening ontwikkelen = hypotheses formuleren (waar denk je aan?)
o Op basis van feiten of veronderstellingen (waarom denk je daaraan?)
- Redeneren is het evalueren van de waarheid of waarschijnlijkheid van verklaring (Brysbaert)
o Hoe zeker ben je daarvan?
o Wat moet je nog meer weten? Om de waarheid / waarschijnlijkheid te evalueren
9. Klinisch redeneren – Casus
Jules speelt voetbal bij een club die uitkomt in eerste-provinciale en kent dit seizoen een goed seizoens-
begin. Hij staat in de basis en haalt goede statistieken. Afgelopen match slaat het noodlot echter toe.
Jules controleert een bal in de lucht op de borst en wil bij het neerkomen meteen in een andere richting
vertrekken. Op het moment dat hij wil vertrekken, zakt hij echter door zijn knie. Dit moment van door zijn
knie zakken is samen gegaan met een hoorbare ‘plop’ en zeer veel pijn. Meteen na het voorval treedt
er een aanzienlijke zwelling op ter hoogte van zijn kniegewricht. Tegen de avond is er ook een duidelijke
hemartrose zichtbaar en heeft Jules nog steeds last van pijn en een gevoel van instabiliteit ter hoogte
van zijn knie.
10. Klinisch redeneren
- Waar denk je aan?
- Waarom denk je daaraan?
- Hoe zeker ben je daarvan?
- Wat moet je nog meer weten?
3
,De illness presentation is in dit geval Jules, die van richting wilt veranderen en zijn knie verdraait. In de
hersenen zijn er maar twee mogelijkheden: men herkent wat er gebeurt of men herkent het niet. Op
basis van die keuze wat er gebeurt, gaan er zich bepaalde processen ontwikkelen in het denken.
Als men het herkent, gaat men in type 1 processen denken en kan men ofwel een heel snelle diagnose
maken en tot het einde gaan, ofwel gaat men een patroon herkennen en zo tot de diagnose komen. Als
men geen idee heeft wat het allemaal zou kunnen zijn en men is bv. helemaal niet bekend met voetbal
of knieblessures, dan komt men in de onderste situatie waarin men het niet herkend heeft. Het brein zal
op dat moment volledig anders te werk gaan. Men gaat op dit moment in type 2 processen denken en
men zal toch bepaalde hypotheses genereren, die eventueel nog kunnen aanpassen. Men zal ook werk-
diagnoses maken en zo gaat men, waar mogelijk, overgaan tot een diagnose.
11. Systeem 1 en 2 redeneren
Een bal en baseball-bat kosten samen 1,10 euro. De baseball-bat kost 1 euro meer dan de bal. Hoeveel
kost de bal? Type 1 denkprocessen zijn snelle denkprocessen waarbij men zonder erover na te denken
een antwoord zal geven. Men geeft dus het antwoord dat het eerst in je opkomt.
Een ander voorbeeld van systeem 1 denken is de vraag welke pijl het langste is. Maar ook hier kunnen
er bepaalde fouten insluipen. Systeem 1 denken is dus heel snel en intuïtief.
4
,Systeem 1 (snel denken)
- Niet analytisch
- Automatisch
- Onbewust
- Intuïtief
- Herkenning op basis van “cues” en patronen die opgeslagen zijn in het geheugen
Systeem 2 (traag denken)
- Analytische processen
- Gecontroleerd
- Bewust
- “hypothetico-deductief redeneren”
- Nieuwe of complexe situaties
- Monitoren van systeem 1 (stilstaan bij de snelle processen)
- “thinking about thinking”
- Beide systemen bestaan altijd naast elkaar en het is dus niet het ene of het andere
- Verschil tussen “experts” en “novices”
- Toelichting bij systeem 1 en systeem 2: https://www.youtube.com/watch?v=JiTz2i4VHFw
12. Maturatie – klinisch redeneren
Het klinisch redeneerproces gaat zich ontwikkelen in patronen en dat start vanuit een heel abstract
verhaal van mensen die nog niet op de hoogte zijn. Zo zal je heel anders denken over de casus van
Jules op het moment dat je je inschrijft voor de opleiding, in vergelijking met wanneer je afstudeert.
Doordat je ervaring toeneemt, gaat je denkproces veranderen. Men gaat dus van systeem 2 (traag)
meer en meer ontwikkelen naar systeem 1 (snel) en men gaat steeds sneller en efficiënter worden. Je
schrijft je dus in in je opleiding, je krijgt meer informatie waardoor je meer bolletjes ziet, je brengt die
bolletjes met elkaar in verband en dan gaat men ontwikkelen naar het differentiëren en snel herkennen.
5
,Op het moment dat je start met de opleiding, dan weet je als het ware van niets. Het enige dat je kan
hebben is een ervaring die je zelf hebt meegemaakt of een ervaring vanuit je sportclub, maar je hebt
een heel beperkte pathologiekennis en een heel beperkte kennis van de klinische symptomen. Op dit
moment zal je aan het gokken zijn omdat je het niet weet en je een beperkte achtergrond hebt.
Profiel kinesitherapeut:
- Beperkte pathologiekennis
- Beperkte kennis klinische symptomen / manifestaties
- → ‘gokken’
Nadien gaat men studeren, op stage, informatie vernemen en men zal er beter in worden. Men zal meer
en meer pathologiekennis hebben, maar in het begin zal men nog moeite hebben met het herkennen in
de praktijk. Men heeft het dan wel eens gehoord in de theorie, maar het is nog niet iets dat je al vaak
hebt gezien. Je hebt dus nog moeite om bepaalde symptomen te koppelen aan een casus. Op dat
moment heb je de strategie nodig om elk van je vermoedens, afzonderlijk te gaan testen.
Profiel kinesitherapeut:
- Toegenomen pathologiekennis
- Beperkte kennis klinische symptomen / manifestaties
- → hypothetico deductief redeneren (afzonderlijk testen van elke hypothese)
6
, Men gaat de pathologiekennis verbreden en men zal ook meer verbanden zien tussen symptomen en
signalen. Als iemand door zijn knie gaat en je hoort een plop, dan kan je er bijna vanzelf uitgaan dat die
knie ’s avonds gezwollen zal zijn en dat er mogelijks een bloeding kan optreden. Je gaat patronen leren
maken en verbanden zien tussen symptomen, maar die liggen nog op elkaar. Je herkent de verbanden
wel, maar het is nog moeilijk om ze uit elkaar te herkennen, dus ook hier ga je nog steeds elke hypothese
uitzonderlijk testen.
Profiel kinesitherapeut:
- Uitgebreide pathologiekennis
- Goede kennis klinische symptomen / manifestaties
- Idee van causale verbanden (= ontstaansmechanismen)
- → hypothetico deductief redeneren (afzonderlijk testen van elke hypothese)
Door de ervaring leert men niet alleen verbanden zien tussen de symptomen, maar men is ook de
onderscheidende kenmerken gaan leren herkennen. Men gaat dus bepaalde klinische symptomen leren
associëren met diagnoses en men gaat ook de voorspellers en de meest bepalende kenmerken sneller
leren herkennen. Men start dus met het zwarte bolletje en de therapeut stelt drie vragen (rood, blauw
en wit). Op basis daarvan kan men in een bepaald schema verdergaan. Men heeft hierbij ook een grote
waarschijnlijkheid op een correcte diagnose. Je ziet dus de ontwikkeling van het zien van verbanden
tussen bepaalde symptomen en je leert die plaatsen bij bepaalde letsels en diagnoses, ten opzichte van
het leren onderscheiden van die diagnoses.
Profiel kinesitherapeut:
- Uitgebreide pathologiekennis
- Uitgebreide kennis klinische symptomen / manifestaties
- Klinische symptomen associëren met differentiaaldiagnoses
- Identificeren van belangrijke ‘voorspellers’ om te differentiëren binnenin differentiaaldiagnoses
- → schema inductief redeneren (efficiënt en grote waarschijnlijkheid op correcte diagnose)
7