POLITIEK EN ACTUALITEIT
1831: HET A-SOCIALE CIJNSKIESRECHT EN HET VERSCHIL TUSSEN HET PLATTELAND EN DE
STEDEN.
Cijns= belastingen
Cijnskiesrecht= diegene die belasting betaalde kreeg stemrecht. Is eigenlijk een perfect democratisch
uitgangspunt. Verkiezingen dienen om u als burger uit te kunnen spreken over het beleid. Dit beleid
voert men uit met ons belastingsgeld (bv 50% aan onderwijs, 30% aan mentaal welzijn, etc.).
MAAR in 1831 betaalde slechts 1,1% vd bevolking belastingen. Hoe komt dit? Door de toenmalige
belastingswetgeving. Men werkte via een vermogensbelasting waarbij ze jou beoordeelden op
hoeveel waardevolle spullen je bezit bv een koets, zilveren messen, etc. Daardoor betaalde de
middenklasse en lagere klasse geen belastingen want zij bezaten niets. Men had toen geen vast loon
en werd betaald per dag/per week. Arbeiders hadden geen énkel recht. Ze konden niet protesteren,
ze hadden geen contract, konden elk moment ontslagen worden, ze hadden geen vast loon /
maandloon.
De cijns lag bovendien hoger in de steden dan op het platteland. Degene die op het platteland
woonden werden dus bevoordeeld. Degene die opkwamen voor de belangen vh platteland waren de
katholieken uit de hogere klassen. De cijns was lager op vraag van de katholieken en van de
conservatieven. Er waaide over heel europa een conservatief bewind. In de steden woonde een
vooruitstrevende stedelijke middenklasse die republikeins gezind was (en minder koningsgezind) >
dit waren radicale democraten.
1848: DE UITBREIDING VAN HET STEMRECHT VOOR DE STEDELIJKE MIDDENKLASSE TEGEN DE
ACHTERGROND VAN DREIGENDE REVOLUTIES EN HET CAPACITEITSSTEMRECHT.
Situeren: conservatieve bewind over heel europa (katholieken, protestanten, koningsgezinden uit de
hogere klasse + doctrinaire liberalen).
Ontstaan vroeg socialisme (eerste tekenen van socialisme) + opkomst Karl Marx. Bij de lagere sociale
klasse en middenklasse komt er frustratie omdat ze geen politieke inspraak hebben en minder
sociale rechten. Er is een revolterende sfeer (arbeiders komen in opstand, was nochtans verboden).
Elite krijgt schrik door revolterende sfeer. Wouden niet dat dit een revolutie werd, want dan kwam
er een wissel van de macht. Daardoor zou de conservatieve elite haar macht verliezen.
> hoe voorkomen dat revolutie uitbreekt?
Lagere klasse wordt beschouwd als marginaal en ondergeschoold, gaat gepaard met agressie en
geweld. De lagere middenklasse (radicale democraten, republikeinsgezinden, links liberalen) zouden
we beter stemrecht geven. Daardoor kunnen ze op lijsten komen en zelf deelnemen aan politiek en
gaan ze zich verzoenen met het bestaande systeem.
Dit is een middel om bepaalde groepen die vijandig staan tegenover een bepaald systeem te
integreren en hen minder vijandig te laten voelen.
,> de stedelijke vooruitstrevende middenklasse wordt geïntegreerd in het systeem door politieke
inspraak (= stemrecht). Ze stelden de cijns gelijk tussen platteland en stad.
Men voegde ook het capaciteitsstemrecht toe = het bekwaamheidsstemrecht. Gaat uit van de
redenering dat de bevolking bepaalde capaciteiten moet hebben om te mogen stemmen. Dit gaat
vooral over intellectuele capaciteit zoals een diploma.
Toen was een humaniora diploma een heel prestigieus diploma.
De vooruitstrevende liberalen zijn begonnen met avondonderwijs te organiseren. Ze wouden
arbeiders bijscholen. In dat onderwijs werden ‘inburgeringscursussen’ gegeven: wat is stemrecht,
wat zijn ministers, wat is een regering, hoe zit onze geschiedenis en politiek systeem in elkaar, .. Als
men geslaagd was voor het avondonderwijs kreeg men een diploma waardoor je ook kon stemmen.
Links liberalen zijn van mening dat de overheid de kans moet bieden aan iedereen om zich te kunnen
ontplooien.
VANDAAG: inburgeringscursussen zijn vandaag voor inwijkelingen.
1848 was ook een europees revolutiejaar. In sommige landen in europa hebben de sociale en
politieke onlusten geleid tot revoluties (niet in Belgie!). Dit leidde tot een stemrechtuitbreiding.
1893: De invoering van het algemeen mannelijk meervoudig stemrecht tegen de achtergrond van
de Tweede Industriële Revolutie, de oprichting van de BWP en de angst van de elite voor
opstanden die zich keren tegen het systeem.
KENMERKEN:
Doorbraak tweede industriële revolutie. Gaf versnelling aan het productieproces. Bij elke
technologische revolutie is er een versnelling in het productieproces, dit geeft dan als effect een
mondialere verspreiding. Tweede IR: uitvinding elektriciteit > geen stoommachines meer. Trams
bieden sneller vervoer. Lichten werken dag en nacht. Daardoor kan de productie toenemen, de
economische groei en de consumptie neemt toe.
De ongeschoolde arbeiders moeten meer, harder en sneller werken. Ze moeten mee kunnen met de
technologische evolutie. Kapitaalbezitters investeren in machines. Omdta ze hun winst tijdelijk zien
dalen omdat deze machines grote investeringen waren kunnen ze de lonen van de arbeiders niet
mee laten stijgen met de evolutie. Lonen blijven dus gelijk, ookal moeten de arbeiders veel meer en
harder werken. De kapitaalbezitters verdienen zeer veel geld vanaf hun kapitaal begint te renderen.
> de kloof tussen arm en rijk wordt groter en groter.
Omdat arbeiders geen sociale en politieke rechten hadden, met geldproblemen zaten en men niet
mocht staken groeiden de frustraties. Dit groeit uit tot protesten en vernielingen. Arbeiders braken
in bij fabrieksbazen en stalen hun rijkdommen. Deze protesten gingen vaak ook gepaard met
politiegeweld en doden. Het socialisme (partij BWP) was op dit moment in grote opgang. Hierbij was
het voornaamste programmapunt ‘algemeen stemrecht voor alle mannen’. Indien de arbeiders in de
lagere middenklasse stemrecht zouden krijgen, dan konden veel socialisten verkozen worden tot het
parlement en zo het beleid mee helpen beslissen.
,Het Marxisme en het anarchisme hadden hier ook invloed op. Anarchisme was aanvankelijk
geweldloos, maar op het einde vd 19de eeuw werd dit zeer gewelddadig (eigenlijk zelfs een
terreurorganisatie, pleitten voor geweld).
De elite zag in na al deze fenomen dat ze het stemrecht nog verder moesten uitbreiden. Ze vreesden
dat het bestaande systeem zou worden omver geworpen. > het bestaande systeem bestond uit 2
pijlers: het economische systeem met vrijemarkteconomie en zeer ver gevorderde kapitalisme en
politiek systeem met parlementaire democratie zonder stemrecht voor iedereen.
2 bedenkingen die de elite stelde:
1) ‘Als we het stemrecht volledig uitbreiden voor alle arbeiders, dan geven we toe aan de
straat. Dan geven we toe aan het geweld.’
2) De bestaande elite had schrik dat de socialisten aan de macht zouden komen. De
arbeidersklasse was een enorm grote klasse, zij zouden al hun stemmen geven aan de
socialisten.
Daarom heeft men het stemrecht uitgebreid, maar men remde de stem van de arbeiders af.
ALGEMEEN MANNELIJK MEERVOUDIG STEMRECHT =
Algemeen en mannelijk : voor alle mannen
Meervoudig: sommigen krijgen 1 stem, anderen wegen door voor meer (2 of 3) stemmen. Op basis
van capaciteit en vermogen kon je bijkomende stemmen krijgen.
> dit was dus een afremmingsmechanisme voor de stem van de arbeiders.
1918: De invoering van het algemeen mannelijk enkelvoudig stemrecht. Tegen de achtergrond van
A. Wereldoorlog Eén:
1. De Duitse inval op 4 augustus 1914.
Toen de duitsers binnen vielen werden de Belgen in korte tijd veroverd. Duitsland was militair zeer
gemoderniseerd. Duitsland stond onder het gezag van een koning, had veel geïnvesteerd in
militarisering en stond ver voorop. Ze hadden al andere landen veroverd of te vriend, ze waren al
wat oorlogszuchtig. Er was een zeer sterke bewapeningswedloop in Europa en een zeer sterke
opkomst van het nationalisme. Ze hadden al duikboten en zeppelins en stonden economisch en
militair gezien ver voorop.
Belgische steden werden stelselmatig ingenomen, te beginnen bij Wallonië, verder naar Leuven,
Brussel en Antwerpen. Omdat men Antwerpen kon innemen kregen ze bezit van de haven.
Koning Albert I besloot toen om het belgisch leger terug te trekken tot de Westhoek, ze verschansten
zich achter de Ijzer (illustratie p213). Een sluiswachter uit Diksmuide kwam op het idee om de Ijzer te
laten overlopen, waardoor heel het gebied onder water kwam te staan. Daardoor konden de
Duitsers er niet lang. Dit bleef dus onbezet gebied, de duitsers konden 4 jaar lang niet doordringen
tot dat deel in België en hadden dus niet gans België in hun bezit.
, 2. Het bezette en het onbezette gebied.
ONBEZET: de westhoek
BEZET: de rest van België was in het bezit van de duitsers en moesten de duitse wetten en gezag
volgen. Mensen die protesteerden tegen deze regels werden geëxecuteerd.
3. Het conflict tussen de Belgische regering en Albert I.
De oorlog breekt uit, Albert I wilt in zijn eigen land blijven. Hij wilt onder zijn volk blijven en bij zijn
soldaten blijven. Ze verbleven in De Panne in de Westhoek. Als het kon ging hij de soldaten moed
inspreken en kreeg de naam ‘Koningridder’. Hij werd enorm populair bij de bevolking. Zijn foto’s
kwamen in de kranten, propaganda ten voordele van het koningshuis was makkelijk via foto’s.
De regering daarentegen was veel minder populair. Ze hadden beslist om te vluchten naar Frankrijk
toen de duitsers België bezetten. Vanuit Frankrijk hadden ze goede contacten met de franse en
engelse regeringen. De belgische regering koos voluit de kant van de geallieerden. Ze waren van
mening dat de duitsers op de knieën moesten gaan.
Albert I vond dat België zoveel mogelijk neutraal moest blijven, net zoals de Internationale
Mogendheden hadden opgedragen bij de onafhankelijkheid van België. Hij had bewondering voor de
economische en militaire kracht van duitsland, en veel minder voor frankrijk want zij hadden een
president en geen koning zoals duitsland die wel had.
Hij hoopte door zijn neutrale positie dat de duitse overheid bereid zou zijn tot een compromis/vrede.
VERGELIJKING met de positie van Leopold III in Wereldoorlog 2! Leopold was absoluut niet geliefd bij
de bevolking, terwijl Albert dat zeker wel was. Voor meer vergelijkingen misschien het stukje
daarover in het boek nog eens lezen.
4. Het ontstaan van de Frontbeweging.
Vlaanderen was lange tijd franstalig en evolueerde op het einde van de 19e eeuw naar een minieme
tweetaligheid in de overheid, onderwijs, bestuur, etc.
De franstalige officieren hielden weinig rekening met de Vlaamse officieren, ookal waren de
vlamingen wel in de meerderheid. Vlamingen van geringe komaf kregen geen respect van
franstaligen en werden enorm gediscrimineerd.
Uit onvrede ontstond een frontbeweging, onder leiding van een geschoolde middenklasse. Ze
trokken zich het lot aan van de mensen die gediscrimineerd werden. Hoe komt dat? Albert I
moedigde de niet-dienstplichtigen (vaak afkomstig uit universiteiten) om vrijwillig naar het front te
gaan als verpleger, kok, bibliothecaris, etc. Albert I verwees hierbij naar de Guldenspoorslag, waarop
de universitairen hoopten dat Albert I een algemene vernederlandsing zou toelaten omdat zij
meegingen als vrijwilligers. Ze kwamen aan het front aan en merkten dat vlamingen gediscrimineerd
werden en wouden opkomen voor hun rechten.
Frontbeweging heeft tijdens de oorlog geprobeerd om de taalsituatie aan het front te verbeteren,
maar Albert I ging daar niet op in en de regering ook niet. Wie opkwam voor de taalrechten werd
zelfs meer gestraft aan het front.