Economie
Hoofdstuk 0: wat is economie?
IOT = Internet Of Things
Wereldproblemen: bric-landen, armoede, economische groei
Bric: Brazilië, Rusland, India, China (opkomende economieën)
Doel van economische wetenschap:
Nut van economische analyse is het gevolg van de spanning die ontstaat tussen de
individuele en collectieve behoeften van een samenleving enerzijds en anderzijds de schaarse
beschikbare middelen.
Economie = sociale wetenschap die tot voorwerp heft het beheer van schaarse middelen
Welvaart = mate waarin mensen met de beschikbare schaarse middelen in hun behoeften
kunnen voorzien
Soorten goederen:
- Vrije goederen (niet-schaarse goederen)
- Economische goederen
Schaarse goederen = goederen waarvoor PF worden ingezet om ze te verkrijgen, je betaald er een prijs voor
Vb: water, kleding, …
Ceteris Paribus = al het overige blijft gelijk, alle andere variabelen blijven constant
Zonder dat prijs gedaald is, kan bepaald goed erg populair worden en meer gevraagd
worden. De welvaart of bevolkingsgroei kan stijgen waardoor er meer vraag zal zijn,
zonder dat er een prijsverandering is. Er zijn dus situaties waarin verandering optreedt in
de gevraagde hoeveelheid zonder dat er sprake is van prijsverandering.
Micro-economie: gedrag van individueel persoon, gezin, bedrijf, …
Macro-economie: gaat over de gehele markt van een land (alle gezinnen, bedrijven, …)
Meso-economie: bepaalde groep gezinnen, sector, regio, …
Hoofdstuk 1: consumenten
,1.1 De keuze van de optimale goederencombinatie
keuze consument bepaald door:
- niet-economische factoren (voorkeuren/ preferenties)
- economische factoren (prijzen/ inkomen)
Preferenties = voorkeur van de consument
- Sociologische factoren: mensen behoren tot bepaalde bevolkingsgroep
-> gezinssituatie
-> sociale klasse
-> religie
-> woonplaats
- Psychologische factoren
-> persoonlijkheid
-> levensstijl
-> attitude
Consument streeft naar nutsmaximalisatie (maximale behoeftebevrediging)
1e wet van Gossen of wet van het dalend grensnut
= naarmate men meer beschikt over een aantal eenheden van een goed, daalt het nut van de
laatste toegevoegde eenheid.
1.1.1 Budget en prijzen
budgetlijn = laat de verschillende combinaties van twee bestedingsmogelijkheden bij een
bepaald budget zien
berekening:
- Punt op de X-as, door hoeveelheid van het goed op Y-as gelijk te stellen aan 0
- Punt op de Y-as, door hoeveelheid van het goed op X-as gelijk te stellen aan 0
Nominaal inkomen = bepaald bedrag op de rekening, in geldeenheid
Reële inkomen = hoeveelheid G&D die we ermee kunnen kopen
Koopkracht = wat de mensen interesseert
wordt gevormd door reële inkomen
Door prijspeil van goederen en diensten -> verhouding nominaal en reële inkomen
Als prijs harder stijgt dan het inkomen verschuift de budgetlijn naar links -> koopkracht
neemt af
Bij verandering inkomen verschuift budgetlijn evenwijdig
Bij verandering prijs of koopkracht verschuift budgetlijn naar links of rechts
Budgetlijn naar rechts: inkomen/budget stijgt meer dan de prijs
Budgetlijn naar links: inkomen/ budget stijgt minder of daalt tov de prijs
Pp p46
a) Inferieure goederen= Bij een dalend inkomen wordt er meer naar deze goederen gevraagd
b) /
c) 300/7,50= 40 5x40=200
300/6= 50 50x4= 200
1.2 De prijsvraagcurve
,1.2.1 De afleiding van de individuele vraagcurve
De relatie tussen hoeveelheid en de prijs van 1 goed
Alle andere factoren constant
Individuele vraagcurve = geeft weer welke hoeveelheden van een goed de consument bereid
is te kopen tegen verschillende prijzen
1.2.2 De beweging langs de individuele vraagcurve
Bij beweging langs curve -> wijziging van de prijs
1.2.3 Verschuiving van de individuele vraagcurve
Bij verschuiving van curve -> wijziging van het inkomen
Afname inkomen: consument koopt minder van een bepaald goed voor eenzelfde prijs
Vraagcurve naar links
Complementaire goederen = het ene goed kan niet zonder een ander goed
Vb. auto’s + benzine
Prijsvraagcurve naar rechts
Substitueerbare goederen = als het ene goed er niet is (te duur is) koopt men een ander
goed
Vb. als appels te duur zijn, koopt men peren
Bij prijswijziging van G&D verschuiving langs de curve
Preferentie, inkomen, substitueerbare goederen wijzigen verschuiving van de curve
Vraagcurve = de reeks van prijzen en de hoeveelheid die de consument bij elke prijs wilt
kopen
1.2.4 De collectieve of marktvraagcurve
Stijging/daling marktvraag gevolg van:
1. De preferenties van de consumenten
2. Brandwagoneffect (ik ook effect)= als de ene consument iets zal kopen, zal ik daarin meegaan
3. Snobeffect = uniek zijn
4. Grootte & samenstelling bevolking
5. Inkomen
6. Inkomensverdeling
7. Toekomstvooruitzichten (kan je moeilijk sturen, voorspellen)
8. Vermogen ( inkomen kan goed verdeeld zijn, maar het vermogen is dit niet perse ook)
9. Pigou-effect = P dalen, C stijgen
10. Prijzen goederen
Liquide middelen = geld dat op zichtrekening staat, geld waar je direct aan kan
1.3 De elasticiteit van de vraag
1.3.1 De prijselasticiteit van de vraag (Ev)
, = De verhouding tussen de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid van een bepaald
goed en de procentuele verandering van de prijs van dat goed
Btw berekenen = (nieuw-oud)/oud
Ev = % verandering van gevraagde Q / % verandering P
[(Qv -Qv0)/Qv0] / [(P1-P0)/P0]
= (Qv1-Qv0)/(P1-P0)
Pp P.101
[(12500-10000)/10000] / [(40000-50000)/50000]
= 25% / -20%
= 1,25 -> elasticiteit van de vraag
Prijselastisch Ev = < -1
Unitair prijselastisch Ev = -1
prijsinelastisch -1 < Ev < 0
!! 2 extremen !!
1) Ev = o levensnoodzakelijke goederen, men moet het kopen om te overleven (vb.
geneesmiddel)
2) Ev = - oneindig luxeproducten die te duur zijn voor de consument, is niet noodzakelijk
Vraag prijselastisch: vraagcurve verloopt vlakker
Vraag prijsinelastischer: vraagcurve verloopt steiler
Prijselasticiteit afhankelijk van verschillende factoren:
- Behoefte consument
- Aandeel uitgaven voor bepaald goed in budget
- Inkomen consument
- Substitueerbaarheid goed
- Tijdsperiode
Pp p. 116
P0 = 9 Q0= 6000 P0xQ0= 54000