PERSOONLIJKHEIDSPSYCHOLOGIE
2020 – 2021
1
,INTRODUCTIE
INLEIDING
1. Leerstof en lesmateriaal
- Handboek
- Slides
- Extra materiaal op canvas
- Eigen notities
De opbouw van de lessen is niet hetzelfde als de opbouw van het boek. Volg bij het studeren
steeds de opbouw van de lessen. Per les zal duidelijk aangegeven worden welke leerstof gekend
moet zijn.
2. Lesplanning
Les 1 Inleiding
Les 2 Dispositionele persoonlijkheidstheorieën
Les 3 Biologische persoonlijkheidstheorieën
Les 4 Psychoanalytische theorieën
Les 5 Humanistische en sociaal-cognitivistische persoonlijkheidstheorieën
Les 6 Assessment van persoonlijkheid
Les 7 Persoonlijkheidsontwikkeling
Les 8 Gedragsgenetica
Les 9 Identiteit, zelfconcept en coping
Les 10 Persoonlijkheid en relaties
Les 11 Persoonlijkheid en school of werk
Les 12 Persoonlijkheid en mentaal welbevinden
Les 13 Persoonlijkheid en lichamelijke gezondheid
Les 14 Persoonlijkheidsstoornissen
Les 15 Reserve dag
Les 16 Monitoraat
3. Examen
Het examen verloopt schriftelijk en bestaat uit 20 meerkeuzevragen die op 10 punten staan,
samen met 2 open vragen (deelvragen) die ook op 10 punten staan.
2
,4. Doelstellingen
Aan het einde van dit opleidingsonderdeel is de student in staat om:
1) De belangrijkste klassieke persoonlijkheidstheorieën (bv. Freud, rogers) te beschrijven,
onderscheiden en integreren.
2) Kritisch over deze theorieën te reflecteren.
3) Te beschrijven hoe gegevens over persoonlijkheid worden verzameld, en wat daarbij
belangrijke aandachtspunten zijn.
4) De belangrijkste componenten van de persoonlijkheid (bv. Trekken, zelfconcept, copingstijl)
te beschrijven en onderscheiden.
5) Verschillende taxonomieën van persoonlijkheidstrekken (bv. Pen-model, vijf-factoren-
model) te beschrijven, onderscheiden en vergelijken.
6) De situationele consistentie en temporele stabiliteit van persoonlijkheidstrekken correct in
te schatten.
7) Correcte uitspraken te doen over de erfelijkheid van persoonlijkheid.
8) De belangrijkste fysiologische theorieën van persoonlijkheid te beschrijven, onderscheiden
en integreren.
9) In te schatten welke rol persoonlijkheid speelt op verschillende levensdomeinen (bv.
Relaties, school, werk).
10) De relatie tussen persoonlijkheid en lichamelijke gezondheid te beschrijven en verklaren.
11) De relatie tussen persoonlijkheid en mentaal welbevinden te beschrijven en verklaren.
12) De verschillende persoonlijkheidsstoornissen uit dsm-5 te beschrijven en onderscheiden op
basis van de belangrijkste kenmerken.
13) Aan te geven wat de tekortkomingen zijn van de categoriale benadering van
persoonlijkheidsstoornissen, en hoe een dimensionale benadering hieraan kan
tegemoetkomen.
14) Uit te leggen hoe persoonlijkheidsstoornissen kunnen ontstaan, en wat de belangrijkste
behandelmethoden zijn.
15) Kennis over persoonlijkheid vanuit verschillende invalshoeken te integreren tot coherente
inzichten.
3
,HOOFDSTUK 1: INLEIDING
DEFINITIE VAN PERSOONLIJKHEID
Persoonlijkheid = Persoonlijkheid is de verzameling van psychologische trekken en
mechanismen binnen een individu, die georganiseerd en relatief stabiel zijn,
en die de interacties met en de aanpassingen aan de intrapsychische,
fysieke en sociale omgeving beïnvloeden.
1. Verzameling van psychologische trekken
Trekken zijn eigenschappen die verschillen of gelijkenissen tussen mensen beschrijven. Ze
beschrijven, verklaren en voorspellen het toekomstig gedrag. Bij deze trekken gaat het om
gemiddelde neigingen waarbij iemand gedrag stelt in overeenstemming met een bepaalde trek.
Trekkenpsychologie is een onderdeel binnen de persoonlijkheidspsychologie. Hierbij gaat men
dus trekken van personen onderzoeken. Men gaat hierbij kijken naar de hoeveelheid, de
structuur, de oorsprong en de correlaties of gevolgen ervan.
2. Mechanismen
Dit zijn de cognitieve processen van de informatieverwerking. Hierbij heb je een input,
beslissingsregels en de output. Niet al onze trekken en psychologische mechanismen zijn op
hetzelfde moment geactiveerd. Enkelen zullen op een bepaald moment worden geactiveerd, dit
in functie van de situatie.
3. Binnen een individu, georganiseerd en relatief stabiel
Binnen een individu: Persoonlijkheid is intern, iets wat iemand met zich meedraagt. Dit in
tijd en van situatie tot situatie
Georganiseerd: Er is geen willekeurige verzameling van elementen, maar een
coherent, samenhangend geheel van elementen.
Relatief stabiel: Het is stabiel doorheen de tijd en consistent overheen verschillende
situaties. Trekken zijn stabiel en een toestand van een persoon is
veranderlijk, soms zegt de toestand weinig over trek.
State ≠ trait Iemand die zich op een bepaalde manier gedraagt, doordat hij zich in een
bepaalde state bevindt, is niet hetzelfde als iemand die een bepaalde trait
heeft. Daarom is stabiliteit en consistentie belangrijk om te weten of het
wel een trait is en niet gewoon een state. Een state is tijdelijk en een trait is
een deel van iemands persoonlijkheid.
4
,4. Interacties
Men heeft te maken met interacties tussen persoon en omgeving. Dit is erg complex. Onze
persoonlijkheid gaat ervoor zorgen dat we andere perceptie en selectie gaan toepassen dan
anderen. Ook kan de persoonlijkheid bepaalde gedragingen uitlokken en manipuleren
(intentioneel beïnvloed)
Perceptie = Wat ik waarneem wordt gestuurd door onze persoonlijkheid
Selectie = Situaties worden gekozen vanuit onze persoonlijkheid
Uitlokking = Persoonlijkheid zal reacties uitlokken of net niet
Manipulatie = Omgeving beïnvloeden om zich te gedragen wat in hun persoonlijkheid ligt.
5. Aanpassingen (adaptief)
Het is adaptief functioneren: flexibel omgaan met stress, uitdagingen en problemen die we
tegenkomen terwijl we onze levensdoelen trachten te realiseren… Angst is hier bijvoorbeeld een
algemene persoonlijkheidstrek. Dit kan ervoor zorgen dat we ons goed zullen voorbereiden, dat
we gevaarlijke situaties zullen vermeiden bijvoorbeeld…
6. Intrapsychische, fysieke en sociale omgeving
Onze omgeving stelt ons voortdurend voor aan uitdagingen:
Intrapsychische omgeving = Herinneringen, dromen, verlangens (eigenwaarde)
Fysieke omgeving = Fysiek gevaar (overleving en veiligheid)
Sociale omgeving = Vrienden, collega’s, partner, familie… (liefde, respect...)
TERMINOLOGIE
De individuele verschillen is de breedste verzameling. Dit zijn de zaken waarin we onderling van
elkaar kunnen verschillen zoals: persoonlijkheid, vaardigheden, attitudes, fysieke kenmerken,
leeftijd… Een onderdeel hiervan vormt onze persoonlijkheid. Deze bevat meer dan puur enkel
persoonlijkheidstrekken. De meest nauwe term gaat over temperament. Dit wordt gezien als de
biologische basis van persoonlijkheid. Dit is iets dat we al op heel jonge leeftijd kunnen observeren.
Persoonlijkheid en temperament zijn zeer gelijkend waardoor we ze moeilijk uit elkaar kan halen. Ze
hebben zelfde structuur en sterkte.
5
,PERSOONLIJKHEIDSPSYCHOLOGIE
Persoonlijkheidspsychologie = De tak van de psychologie die zich bezighoudt met het bestuderen
van de persoonlijkheid. Dit brengt in kaart hoe we van elkaar
verschillen en waarin we gelijk zijn.
Hierbij kunnen we ons verschillende vragen stellen.
- WAT is persoonlijkheid en WAARDOOR wordt het bepaald?
- WELKE persoonlijkheidseigenschappen kunnen we onderscheiden?
- HOE beïnvloedt onze persoonlijkheid onze gezondheid?
- HOE kan de menselijke persoonlijkheid in kaart worden gebracht?
- WAT is het effect van persoonlijkheid op relaties met anderen?
Men wil proberen te begrijpen wat de individuele verschillen zijn tussen mensen. Hiervoor bestaat er
een verschil tussen de impliciete en wetenschappelijke persoonlijkheidstheorieën.
1. Impliciete persoonlijkheidstheorieën (stereotypen, niet wetenschappelijk onderbouwt)
- Intuïtief (uitspraak gebaseerd op het buikgevoel)
- Selectieve waarneming
- Evaluatief (beoordelen in de sociale omgeving)
Voorbeeld:
Je gaat naar een feestje en een van je vrienden heeft zijn vriendin mee. Die persoon mengt zich
niet in gesprekken en is een beetje op de achtergrond. Je vindt de persoon niet leuk omdat hij
niet met jou wil praten en zich terugtrekt
2. Wetenschappelijke persoonlijkheidstheorieën
- Beschrijven van menselijke kenmerken (verschillen en gelijkenissen)
- Persoonlijkheid rekken worden gezien als psychologisch construct. Deze zijn iet direct
observeerbaar en determineren het gedrag dat mensen gaan stellen.
DRIE ANALYSENIVEAUS
1. Iedereen is op een bepaalde manier zoals ALLE anderen
Dit analyseniveau is universeel (human nature). Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de
behoefte van mensen om erbij te willen horen.
2. Iedereen is op een bepaalde manier zoals SOMMIGE anderen
Dit analyseniveau gaat over de individuele verschillen en de groepsverschillen. Hierbij kijken we
bijvoorbeeld naar variaties in die behoefte om erbij te horen, maar ook naar verschillen tussen
man en vrouw bijvoorbeeld.
3. Iedereen is op een bepaalde manier zoals NIEMAND anders
Dit analyseniveau gaat over de individuele uniciteit, wat je uniek maakt. Hierbij gaat het over
iemands unieke en typerende manier van boos worden bijvoorbeeld.
Los van deze drie analyseniveaus zien we ook twee soorten van onderzoeksmethoden. Hoe kunnen
we persoonlijkheid het best benaderen? We maken een onderscheid tussen nomothetisch en
Idiografisch onderzoek.
6
, Nomothetisch onderzoek Idiografisch onderzoek
Het bestuderen van groepen en steekproeven Het bestuderen van één enkel individu
- Focus op gelijkenissen tussen groepen - Focus op uniciteit van individu
- Universele wetsmatigheden ontdekken - Diepgaand begrip van het individu
- Basisstructuur identificeren - Kwalitatief onderzoek (case study…)
- Kwantitatief onderzoek (zelfrapportage…) - Moeilijk generaliseerbaar
THEORIE VERSUS ONDERZOEK
Persoonlijkheid bestaat uit vele aspecten en perspectieven maar de wetenschap kan slecht 1 aspect
of perspectief tegelijk bekijken.
1. Persoonlijkheidstheorieën
1.1. Een goede theorie: Aan wat moet deze persoonlijkheidstheorie voldoen?
- De theorie moet richtlijnen voorzien voor verder onderzoek. Het moet onderzoekers
kunnen lijden tot verdere zinvolle aspecten om te toetsen.
- De theorie moet reeds bestaande bevindingen organiseren en verklaren. Ook
verbanden kunnen leggen is belangrijk.
- De theorie moet voorspellingen maken over het gedrag en psychologische
fenomenen.
1.2. Wetenschappelijke evaluatiecriteria
Volledigheid = De persoonlijkheidstheorie geeft een goede uitleg van alle
feiten en observaties binnenin het domein dat werd
onderzocht.
Heuristische waarde = De persoonlijkheidstheorie biedt een kader voor het
organisme. Door de theorie kom je systematisch tot nieuwe
ontdekkingen, het voorziet dus richtlijnen voor verder
onderzoek.
Testbaarheid = De persoonlijkheidstheorie moet makkelijk en empirisch
hertoetsbaar zijn door andere onderzoekers.
Spaarzaamheid = De persoonlijkheidstheorie is niet complexer dan nodig en
kent dus enkele veronderstellingen. Een eenvoudige theorie
krijgt de voorkeur boven een complexe theorie.
Comptabiliteit = In overeenstemming met wat bekend is in andere domeinen,
kan worden gecoördineerd met andere takken van
wetenschappelijke kennis (integratie).
7
,1.3. Ultieme theorie
Er is geen ultieme theorie, maar wel een grote verscheidenheid aan
persoonlijkheidstheorieën:
Psychodynamische theorieën = Freud, Horney, Erikson, Bowlby, Kohut…
Sociaal-cognitieve theorieën = Skinner, Bandura, Kelly, Mischel…
Humanistische theorieën = Maslow, Rogers…
Biologische theorieën = Eysenck, Gray, Cloninger…
Dispositionele theorieën = Costa & McCrae (FFT)…
8
,HOOFDSTUK 2: PERSOONLJKHEIDSTHEORIEËN
DISPOSITIONELE THEORIEËN
1. Wat zijn persoonlijkheidstrekken
Persoonlijkheidstrekken = Fundamentele bouwstenen van de persoonlijkheid. Die
bouwstenen bestaan voor iedereen. Het zijn typerende
kenmerken en karakteristieke eigenschappen. Deze geven
aanleiding tot het stellen van bepaalde gedragingen.
Een ander woord voor persoonlijkheidstrekken is dispositie. Dit is de geneigdheid (tendens) om
zich op een bepaalde manier te gedragen. Er zijn hierbij twee uitgangspunten van trektheoretici:
1) Trekken zijn relatief stabiel in de tijd
Basistrekken zijn relatief stabiel doorheen de tijd. Dit onderscheid een bepaalde
persoonlijkheidstrek van een tijdelijke toestand of eigenschap die aanwezig is bij iemand.
Het is niet zo dat je er totaal niet op kan veranderen, maar meestal verandert het niet.
Daarom spreken we van relatieve stabiliteit.
Voorbeeld:
Als je als kind een verlegen kind was, wat persoonlijk is, dan gaan we dit ook kunnen zien
wanneer je in de kleuterklas zit, tijdens de lagere school maar ook tijdens de adolescentie.
2) Trekken zijn relatief consistent over situaties
De eigenschappen kunnen we in verschillende situaties heen gaan meten. Je ziet een
bepaalde persoonlijkheidseigenschap dus in verschillende situaties terugkomen.
Voorbeeld:
Als we het hebben over een verlegen kind, gaan we dit kunnen observeren in de klas,
tijdens de jeugdbeweging, op de speelplaats, in grote groepen…
1.1. Verschillende visies op de definitie van een trek
Eerste visie: Trekken als interne, causale eigenschappen
Eigenschapen zijn ook verklarend voor hoe we ons gaan gedragen in concrete situaties.
Het is inwendig en verklaart ons gedrag in bepaalde situaties. Maar deze moeten niet
altijd zichtbaar aanwezig zijn. Ze kunnen sluimerend aanwezig zijn, dus zonder een directe
manifestatie in het gedrag. Ze zeggen hier niet dat persoonlijkheidstrekken hetzelfde zijn
als bepaalde gedragingen. De trekken worden bekeken vanuit een bepaalde causaliteit.
Tweede visie: Trekken als louter beschrijvende termen
Persoonlijkheidstrekken is puur wat je kan zien, en regelmatige patronen die je terug kan
zien omen. Er is hier geen veronderstelling van oorzaak van het gedrag. Ze bekijken het
puur beschrijvend, ze zijn een verzameling van handelingen die vaak voorkomen bij een
bepaald iemand.
9
, 2. Identificeren van trekken (beide benaderingen vormen de dispositionele modellen)
2.1. Lexicale benadering
Deze benadering gaat belangrijke persoonlijkheidstrekken identificeren. Als standpunt
gebruikt men de lexicale hypothese. Als er belangrijke individuele verschillen zijn, dan
hebben we er woorden voor. Deze verwijzen naar de persoonlijkheidseigenschappen.
Lexicale hypothese = Belangrijke, relevante individuele verschillen zijn
gecodeerd in onze taal.
De belangrijkheid van trekken wordt bepaald door drie belangrijke criteria, namelijk:
1) Gebruiksfrequentie: Hoe frequent wordt een bepaald woord gebruikt.
Hoe vaker het gebruikt wordt, hoe belangrijker die
trek waar het woord naar verwijst.
2) Synoniemfrequentie: Hoe meer verschillende synoniemen, hoe
belangrijker.
3) Crossculturele universaliteit: Hoe meer culturen het woord te gebruiken is, hoe
belangrijker
De lexicale benadering zegt dus dat we taal nodig hebben om persoonlijkheidstrekken te
kunnen identificeren en te kunnen weergeven. Vanuit deze benadering gaan we dus
moeten kijken naar taalkundig materiaal voor studies. Hierbij hebben we een passieve en
een actieve manier om te gaan onderzoeken.
Passieve manier = We vertrekken vanuit woordenboekstudies. Hierbij gaan we volledige
woordenboeken screenen en kijken naar welke woorden verwijzen
naar een individuele eigenschap, persoonlijkheid. We kijken hier naar
woorden apart, dit is een passieve manier.
Actieve manier = Hierbij gaan we de actieve taal onderzoeken door een studie van de
vrije beschrijving. We vragen hier aan participanten om bijvoorbeeld
een goede beschrijving te geven over iemand die je goed kent. Dit is
een actieve manier.
2.2. Statistische benadering
Vanuit de lexicale benadering heb je een grote hoeveelheid aan woorden. Maar dit is niet
handig om een bepaalde persoonlijkheidstheorie te gaan geven. Het vertrekpunt van de
statistische benadering is de itempool, die we verkregen van de lexicale benadering. Je
kreeg adjectieven vragen over gedrag, emoties en ervaringen… Maar je moet gaan
reduceren. Dit doen we door de factoranalyse.
De factoranalyse
Dit is een statistische techniek die wordt
gebruikt om een groot aantal trekken te
reduceren en te organiseren in een kleiner
aantal factoren of dimensies. Het gaat het
aantal trekken dus bundelen die correleren met
elkaar. Een groot aantal variabelen worden
vervangen door een kleiner aantal dimensies.
10