Alle hoofdstukken met uitsluiting van de hoofdstukken 6, 7, 11, 12 en 13. tevens wordt het boek '
12 mai 2021
47
2020/2021
Resume
Sujets
samenvattinginstaptoets master aansprakelijkheid en verzekering
verbintenissen uit de wet en schadevergoeding’ van spier ea
hoofdzaken verzekeringsrecht
Livre connecté
Titre de l’ouvrage:
Auteur(s):
Édition:
ISBN:
Édition:
Plus de résumés pour
STAPPENPLANNEN AANSPRAKELIJKHEIDSRECHT
Samenvatting leerdoelen Verbintenissenrecht 2 K3
Samenvatting aansprakelijkheidsrecht
Tout pour ce livre (14)
École, étude et sujet
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)
Master Aansprakelijkheid En Verzekering
Instaptoets
Tous les documents sur ce sujet (1)
Vendeur
S'abonner
annevietienne
Avis reçus
Aperçu du contenu
Aansprakelijkheid en Verzekering
I. Hoofdstuk 1: Thema
Verbintenissen kunnen voortvloeien uit een overeenkomst en de wet
In een aantal gevallen verbindt de wet evenwel aan een bepaald handelen of aan een bepaald feitencomplex een
verbintenis, ongeacht o partijen dit met hun handelen hebben beoogd.
§ Verbintenissen uit de wet zijn geregeld in de art. 6:74 e.v. en art. 6:162 e.v. Omdat het hier gaat om
verbintenissen zijn daarop telkens ook de algemene bepalingen (art. 6:1 – 6:161) van toepassing.
§ Deze verbintenissen uit de wet strekken tot schadevergoeding. De regels over schadevergoeding zijn
neergelegd in art. 6:95 e.v.
§ Indien meerdere rechtsregels tegelijk toepasbaar zijn op eenzelfde gebeurtenis, dan spreekt men van
samenloop uitgangspunt van samenloop van meer op zichzelf toepasselijke rechtsgronden is dat zij
cumulatief van toepassing zijn en dat, indien die rechtsgronden tot verschillende rechtsgevolgen leiden
dien iet tegelijkertijd kunnen intreden, de eiser daaruit naar eigen inzicht een keuze mag maken. Regels
inzake samenloop vooral van betekenis waarin verschillende grondslagen tot verschillende gevolgen
leiden. Nu voor de wet voor de verschillende grondslagen eenzelfde schadevergoedingsregeling kent
(art. 6:95 e.v.) maakt het in de praktijk op dat punt meestal niet uit welke grondslag (6:74, 6:162, 6:169
e.v.) de aansprakelijkheid wordt gebaseerd.
§ Aansprakelijkheidsrecht: enerzijds aansprakelijkheid uit contract (6:74 e.v.) en anderzijds
aansprakelijkheid uit de wet (onrechtmatige daad (6:162) en kwalitatieve aansprakelijkheden (art. 6:169
e.v.)
Vertrekpunt: ieder draagt zijn eigen schade, tenzij erin slaagt om de schade op een ander af te wentelen.
§ Vestiging van aansprakelijkheid (wie op welke grond aansprakelijk): een of meer grondslagen voor
afwenteling moeten kiezen en moeten stellen dat aan de daarin gestelde vereisten voor
aansprakelijkheid is voldaan.
§ Omvang van de aansprakelijkheid (voor welke schade en tot welk bedrag bestaat aansprakelijkheid):
wanneer de aansprakelijkheid aldus is gevestigd, zal hij vervolgens moeten bewijzen dat hij schade
heeft geleden als gevolg van de gebeurtenis waarop hij de aansprakelijkheid baseert, en hoe groot zijn
schade is.
Aansprakelijkheid en verzekering
Firstpartyverzekering: benadeelde heeft zichzelf tegen bepaalde schade verzekerd.
Thirdpartyverzekering: men kan zich verzekeren tegen financiële gevolgen van aansprakelijkheid. In dat geval
worden de financiële gevolgen van het feit dat men door een derde aansprakelijk wordt gesteld onder in de polis
omschreven voorwaarden gedekt door de aansprakelijkheidsverzekeraar.
Verplichte verzekering door rechter bepaald: behoorlijke verzekering werkgever.
II. Hoofdstuk 2: Verbintenis uit onrechtmatige daad
Wettelijk systeem
Grondslag van onrechtmatige daad is de toerekenbare onrechtmatige gedraging van een persoon. De
verplichting tot schadevergoeding ontstaat slechts indien de schade een gevolg is van de eonrechtmatige
gedraging van een persoon. Onderscheid tussen: kwalificatie van het gedrag van de dader dat als onrechtmatig
moet kunnen worden aangemerkt, en anderzijds de voorwaarden voor toerekening van dit onrechtmatige gedrag
aan de persoon van de dader. Onrechtmatigheid = kwalificeert gedrag, toerekening - met name schuld - =
kwalificeert de dader.
Sprake van onrechtmatige gedraging:
§ Inbreuk op een recht;
Inbreuk maken op een recht van een ander is onrechtmatig. Door toekenning van subjectieve rechten geeft de
wetgever aan dat men bepaalde belangen beschermingswaardig vindt. Waar art. 6:162 lid 2 spreekt van inbreuk
op een recht wordt bedoeld een schending van eens anders subjectief recht. Twee groepen subjectieve rechten:
§ Absolute vermogensrechten: waaronder eigendomsrecht en daarvan afgeleide beperkte
zakelijke rechten, maar ook de rechten op wat genoemd wordt de voortbrengselen van de
menselijke geest: octrooirecht, auteursrecht en merkenrecht.
§ Persoonlijkheidsrechten: recht op lichamelijke integriteit, huisrecht, recht op eerbiediging van
persoonlijke levenssfeer.
Naarmate het subjectieve recht meer precies en concreet is geformuleerd zal de schending daarvan eerder
voldoende zijn om het onrechtmatigheidsoordeel op te baseren. Naarmate het subjectieve recht vager en
algemener omschreven is zal meer een beroep moeten worden gedaan op een belangenafweging waarbij
ongeschreven normen een belangrijke rol zullen spelen. Indien het verband tussen de te beoordelen gedraging
en de inbreuk op het subjectieve recht echter directer en sterker is, za, het feit van de inbreuk een grotere en
soms doorslaggevende rol spelen bij het uiteindelijk eonrechtmatigheidsoordeel over de gedraging. Voordat we
,aan de inbreuk de gevolgtrekking kunnen verbinden dat het gedrag in dergelijke situaties onrechtmatig is moet er
een extra toets worden ingebouwd. Drie benaderingen hiervoor:
§ Waarbij de vraag of er sprake is van een inbreuk op een subjectief recht afhankelijk gesteld van
de vraag of het gaat om een directe of rechtstreekse of opzettelijke inbreuk.
§ Waarbij men de gevallen waarin een inbreuk wordt aangenomen beperkt tot de gevallen van
een ‘echte’ inbreuk. Toetsen voor aanname inbreuk aan bepaalde eisen, of het voldoende
ernstig was of dat het gedrag zelf inbreuk maakt.
§ Waarin nadat de inbreuk is aangenomen nog nader getoetst wordt aan ongeschreven
zorgvuldigheidscriteria: soms verwezen naar zorgvuldigheidsnorm.
§ Doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht;
Als hoofdregel geldt dat de schending van een wettelijke plicht voldoende is om de onrechtmatigheid van de
gedraging op te baseren. Dat geldt vooral indien de wettelijke bepaling is toegesneden op het specifieke geval
dat aan de orde is. Is er sprake van overtreding van een zeer specifieke gedragsnorm (bouwvoorschriften) dan is
daarmee de vraag naar de onrechtmatigheid beslist.
In andere situaties blijkt de schending van de wettelijke norm een minder prominente rol te spelen. In andere
gevallen draagt de overtreding van een wettelijke norm in belangrijke mate bij aan de vorming van het
onrechtmatigheidsoordeel op grond van het handelen in strijd met het ongeschreven recht. De inhoud van de
wettelijke bepaling heeft dan vooral zijdelings betekenis. In een dergelijk geval toetst men de onrechtmatigheid
van de schadeveroorzakende handeling niet enkel aan het in de overtreden wetsbepaling vervatte verbod, maar
zoekt men de toets voor de onrechtmatigheid in ongeschreven normen van behoren, waarbij het feit der
wetsovertreding een factor is bij de beoordeling van het al dan niet betamelijke van de schadetoebrenging.
§ Doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer
betaamt (toevoeging middels Lindenbaum-Cohen);
Er dient aan de hand van concrete omstandigheden van het geval te worden beoordeeld of sprake is van
handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Algemeen
uitgangspunt is dat iedereen zorg moet betrachten die van een zorgvuldig mens verwacht mag worden tegenover
een ander persoon of goed. Uitgangspunt van bewijslast is ‘wie stelt moet bewijzen’, tenzij uit enige bijzondere
regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van bewijslast voortvloeit. In sommige
gevallen kan uit de feitelijke situatie waarin de schade is ontstaan – als het ware vanzelfsprekend – afgeleid
worden dat er onzorgvuldig is gehandeld. Ook wel ‘res ipsa loquitur’: de zaak spreekt voor zich.
Situaties die onder de noemer ‘gevaarzetting’ kunnen worden gebracht:
Gezichtspunten gevaarzetting (Kelderluik arrest):
1. De mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en
voorzichtigheid kan worden verwacht;
2. Aard en omvang van de gevreesde schade;
3. De waarschijnlijkheid dat deze schade als gevolg van bepaald gedrag zal voordoen;
4. De aard van de gedraging;
5. De bezwaarlijkheid voor het nemen van voorzorgsmaatregelen.
§ Sport- en spelsituaties:
Een dergelijke gedraging is in het kader van sportbeoefening minder snel als onrechtmatig te kwalificeren dan
daarbuiten het geval zal zijn. Het enkele overtreden van de spelregels, waaronder regels ter bescherming van de
veiligheid van de spelers, is niet reeds om die reden onrechtmatig. Dat neemt niet weg dat het op zeer grove
wijze inbreuk op die spelregels maken een zo zwaarwegende factor kan zijn dat het overtreden daarvan op
zichzelf voldoende is voor onrechtmatigheid van die gedraging.
Specifieke regels die gelden tussen deelnemers t.o.v. elkaar zijn niet van toepassing als het gaat om de
verantwoordelijkheid van een organisator met betrekking tot voorzorgsmaatregelen die van belang zijn voor de
veiligheid van de deelnemers, dan strenge eisen.
§ Terreinbeheer + zorginrichtingen:
Op degene die zorg en verantwoordelijkheid heeft voor een opstal of een terrein, met andere woorden die belast
zijn met toezicht, rust een specifieke zorgplicht ten opzichte van de mogelijke gebruikers.
§ Ongelukkige samenloop van omstandigheden:
Ook wel ‘huis-, tuin-, keukensituaties’, hier wordt een meer menselijke maat gehanteerd.
§ Zuiver nalaten:
Het niet-ingrijpen kan schadelijke gevolgen hebben. Volgende voorwaarden voor aansprakelijkheid wegens zuiver
nalaten zijn: concrete kennis van een gevaarlijke situatie, dreiging van ernstig geestelijk of lichamelijk letsel, de
mogelijkheid èn de noodzaak om daadwerkelijk iets te doen, reële verhouding tussen moeite en kosten en het
gevaar.
,Zorgvuldigheidsnormen buiten gevaarzettingssituaties:
§ Hinder:
Uitgangspunt wanneer overlast of hinder onrechtmatig is hangt af van de aard, de ernst en de duur van de hinder
en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder
meer moet worden rekening gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende
activiteit worden gediend en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om
maatregelen ter voorkoming van schade te nemen. Plaatselijke omstandigheden, wie zat er eerst en het
algemeen belang zijn factoren welke een rol spelen.
§ Beroepsaansprakelijkheid:
Accountants, advocaten, curatoren, notarissen en andere beroepsoefenaren dienen de nodige professionele
zorgvuldigheid jegens hun cliënten in acht te nemen. Zij moeten ten opzichte van hun cliënten de ‘zorgvuldigheid
van een redelijk bekwaam en redelijk handend vakgenoot in acht nemen’. Een bank die van haar particulieren
cliënten opdrachten tot uitvoeren van optietransacties ontvangt als professionele en op dit terrein bij uitstek
deskundig te achten dienstverlener, is tot een bijzondere zorgplicht gehouden gelet op de zeer grote risico’s die
aan dergelijke transacties verbonden kunnen zijn. Een bestuurder van een vennootschap kan aansprakelijk zijn
op grond van 6:162 indien hij namens de vennootschap een verplichting is aangegaan terwijl hij weet of moet
begrijpen dat de vennootschap deze verplichting niet zal kunnen nakomen en geen verhaal zal bieden voor de
door de wanprestatie van de vennootschap geleden schade (externe aansprakelijkheid). Hem moet dan een
voldoende ernstig verwijt kunnen worden gemaakt.
§ Andere gevallen van onzorgvuldig gedrag: aantasting er en goede naam, staking, uitlokken tot
wanprestatie, verschillende vormen van oneerlijke concurrentie.
Sprake van toerekening van het gedrag aan de dader:
De als onrechtmatig gekwalificeerde daad moet aan de dader kunnen worden toegerekend art. 6:162 lid 3 biedt
daartoe twee gronden: ‘schuld’ en ‘risico’ waarbij ten aanzien van de laatste wederom twee gronden bestaan: wet
en in het verkeer geldende opvattingen.
§ Indien er sprake is van schuld (art. 6:162 lid 3): schuld heeft hier de betekenis van verwijtbaar. In ieder
geval sprake van schuld indien de dader een persoonlijk verwijt treft van zijn onrechtmatige gedrag.
§ Een specifieke wettelijke bepaling.
§ Een oorzaak welke krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van de dader komt.
Wordt gebruikt voor de gevallen waarin persoonlijke verwijtbaarheid ontbreekt, terwijl aansprakelijkheid
desondanks in verband met een redelijke risicoverdeling gewenst is.
Ontbreken van toerekening is uitzonderlijk. Veruit in de meeste gevallen mèt onrechtmatigheid van de gedraging
in beginsel ook de verwijtbaarheid van dat gedrag aan de dader gegeven. Daarnaast kan het slechts bij
uitzondering voorkomen dat – zelfs ingeval deze persoonlijke verwijtbaarheid ontbreekt – de daad niet aan de
dader kan worden toegerekend. Indien immers de ‘schuld’ ontbreekt blijft toerekening mogelijk op grond van in
het verkeer geldende opvattingen. Dit alles brengt met zich mee dat het in de praktijk niet de eiser is die moet
bewijzen dat de daad aan de dader kan worden toegerekend, maar dat het de gedaagde is die moet aantonen
waarom toerekening in een specifiek geval zou ontbreken. De eiser kan in beginsel volstaan met het stellen van
de toerekenbaarheid van de als onrechtmatig gekwalificeerde gedraging.
§ Aansprakelijkheid ondanks geestelijk en lichamelijke tekortkomingen: volgens artikel 6:165 lid 1 is de
omstandigheid, dat een als een doen te beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaren of
ouder is verricht onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, geen beletsel om haar
als onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen.
§ Kinderen: volgens art. 6:164 kan een gedraging van een kind, dat de leeftijd van veertien jaren nog niet
heeft gebruikt, aan hem niet als een onrechtmatige daad worden toegerekend. In plaats van het kind kan
de ouder wel voor de door het kind veroorzaakte schade aansprakelijk kunnen worden gesteld op grond
van art. 6:169.
§ Regres op toezichthouder: art. 6:165 lid 2 op regres van de gehandicapte dader op diens
toezichthouder. Gaat om een bepaling die veronderstelt dat zowel de gehandicapte als diens
toezichthouder jegens het slachtoffer aansprakelijk is. Bepaald wordt dat de toezichthouder, indien hij
aansprakelijk is wegens onvoldoende toezicht, ten opzichte van de dader verlicht is tot gehele
aansprakelijkheid jegens de benadeelde bij schadevergoeding.
§ Groepsaansprakelijkheid: art. 6:166 vestigt een hoofdelijke aansprakelijkheid van de deelnemers van
een groep die voor een onrechtmatige daad in groepsverband wordt gepleegd.
§ Rectificatie: art. 6:167 opent de mogelijkheid om iemand die jegens een ander aansprakelijk is ter zake
van een onjuiste of door onvolledige misleidende publicatie, door de rechter te laten veroordelen tot
openbaarmaking van rectificatie. Voorwaarde is wel dat er sprake is van een onrechtmatige daad.
à Indien aan beide voorwaarden is voldaan (onrechtmatige gedraging + toerekenbaarheid) dan is er sprake van
een toerekenbare onrechtmatige daad.
, Aansprakelijkheid van rechtspersonen
Naast aansprakelijkheid van natuurlijke personen kunnen ook rechtspersonen onrechtmatig handelen en
daarvoor krachtens 6:162 aansprakelijk worden gesteld. Rechtspersonen kunnen optreden middels hun organen.
Een rechtspersoon kan aansprakelijk worden gesteld als een formeel bevoegd orgaan namens de rechtspersoon
onrechtmatig wordt gehandeld (orgaanleer) en als de gedragingen van een niet-formeel bevoegde persoon toch
aan die rechtspersoon worden toegerekend omdat zij in het maatschappelijk verkeer als gedragingen van die
rechtspersoon hebben te gelden (vereenzelviging). Tevens kan een rechtspersoon ook kwalitatief aansprakelijk
zijn voor het gedrag van natuurlijke personen (bv als werkgever voor fouten van haar ondergeschikte).
Voorbehouden art. 6:162 lid 2
Lid 2 van het artikel wordt afgesloten met een voorbehoud, namelijk de mogelijke aanwezigheid van een
rechtvaardigingsgrond. De aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond heeft tot gevolg dat een handeling die
op zichzelf beschouwd onrechtmatig zou zijn, dat onrechtmatige karakter verliest. Dit leidt tot het wegnemen van
de aanvankelijke op schending van een wettelijke norm of op de inbreuk op een recht gebaseerde
onrechtmatigheid op grond van de bijzondere omstandigheid waaronder de handeling heeft plaatsgevonden.
Voorbehouden art. 6:163
Daarnaast kan toepassing van het relativiteitsbeginsel – uitgedrukt in art. 6:163 – ertoe leiden dat, ondanks de
overtreding van een wettelijke norm, toch geen aansprakelijkheid wordt aangenomen omdat de overtreden norm
de belangen die in het concrete geval zijn geschonden niet beschermt. Het relativiteitsbeginsel beoogt tot
uitdrukking te brengen dat niet ieder onrechtmatig handelen altijd onrechtmatig is jegens iedereen, noch dat
iedere norm strekt tot bescherming tegen iedere soort schade die daarvan op welke wijze dan ook het gevolg is.
Het biedt dus een handvat ter begrenzing van de aansprakelijkheid.
De vordering moet worden afgewezen, zowel wanneer de geschonden norm niet ter bescherming van de eiser
strekt, als wanneer de soort van de schade en de wijze waarop de schade is ontstaan buiten het bereik van die
bescherming vallen. Drie aspecten van het relativiteitsbeginsel:
1. Het personele bereik: het gedrag moet jegens de benadeelde onrechtmatig zijn. In dat verband dient
6:163 vooral te worden gezien als explicitering van wat in art. 6:162 lid 1 wordt bedoeld met ‘jegens’.
2. De soort van schade: de schade zoals de benadeelde die heeft geleden moet onder het
beschermingsbereik van de norm vallen.
3. De wijze van ontstaan: de wijze waarop de schade is ontstaan dient te vallen onder de strekking van de
norm.
Soort en wijze van ontstaan is een belangrijke toevoeging aan 6:162.
§ Inbreuk op een (subjectief) recht: het relatieve karakter van de onrechtmatigheid volgt uit de
aard van de norm die geschonden wordt. Het (indirect) verbieden van deze handelingen door
het verlenen van een subjectief recht geschiedt slechts met het ook op de belangen van de
rechthebbende. Alleen de rechthebbende kan zijn vordering uit onrechtmatige daad op de
rechtsinbreuk baseren. Derden-belanghebbende zouden hun vordering wel op een andere
onrechtmatigheidsgrond kunnen baseren.
§ Strijd met wettelijke normen: uitgangspunt is dat een norm in beginsel strekt ter bescherming
van allen die als gevolg van overtreding ervan schade kunnen lijden, en in beginsel ook ter
bescherming van alle soorten schade. Overtreden van veiligheidsvoorschriften is vrijwel altijd
onrechtmatig jegens degene wiens belangen door dat veiligheidsvoorschrift worden
beschermd. Als het niet gaat om veiligheidsvoorschriften, moet per geval worden vastgesteld
wiens belangen en welke belangen door een specifieke wettelijke bepaling worden beschermd.
§ Ongeschreven zorgvuldigheidsnormen: het relatieve karakter daarvan is met de aard van die
norm gegeven. Deze norm heeft betrekking op de zorgvuldigheid die in een bepaalde
verhouding tegenover een of meer anderen behoort te worden betracht en is dus naar haar
aard niet een norm die strekt tot bescherming van de belangen van alleen die schade lijden als
gevolg van het feit dat de vereiste zorgvuldigheid tegenover die bepaalde anderen niet in acht
is genomen. De zorgvuldigheidsnorm die is toegesneden op een specifieke verhouding, niet
zonder meer ook geldt in andere situaties.
Correctie Langemeijer: het naast elkaar bestaan van verschillende categorieën van onrechtmatigheid (inbreuk,
strijd met wettelijke plicht, strijd met ongeschreven recht) impliceert dat handelen op verschillende gronden
onrechtmatig kan zijn. Het betekent dat wanneer handelen op de ene grond niet onrechtmatig is, dit handelen op
andere grond (bv strijd met ongeschreven recht) dat wel kan zijn.
Belangrijkste doel van het vereiste van relatief verband tussen de normschending en het geschonden belang is
het voorkomen van een te vergaande aansprakelijkheid.
Het uitgangspunt van art. 6:162 jo. Art. 6:163 is een ander: de vraag naar de onrechtmatigheid is altijd een vraag
naar de onrechtmatigheid van een bepaald gedrag jegens een bepaald persoon. De relativiteitsleer bestrijdt een
te vergaande aansprakelijkheid door (in art. 6:162) te vragen naar de strekking van de overtreden wetsbepaling in
het bijzonder of de overtreden bepaling de strekking had om déze persoon in zijn belangen te beschermen èn of
de in concreto geschonden belangen vielen onder de bescherming van de norm.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur annevietienne. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €15,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.