Dit is een volledige samenvatting van de literatuur voor het vak historiografie en geschiedfilosofie (geschikt voor deeltentamen 1 +2).
Het bevat alle hoofdstukken van:
- Herman Paul, Als het verleden trekt
- Jeremy Popkin, From Herodotus to H-net
De samenvatting is volledig in het Nederlands
Boeksamenvatting Historiografie: From Herodotus to H-net (Nederlands)
Samenvatting hoorcolleges + literatuur Theorie III
Tout pour ce livre (7)
École, étude et sujet
Universiteit Leiden (UL)
Geschiedenis
Historiografie En Geschiedfilosofie
Tous les documents sur ce sujet (43)
1
vérifier
Par: evertdorregeest75 • 1 année de cela
Vendeur
S'abonner
britneybeck
Avis reçus
Aperçu du contenu
Als het verleden trekt, Hoofdstuk 1: wat is geschiedfilosofie?
Historici hebben geen onfeilbare methoden of technieken waarmee zij de wetten van het historisch
proces kunnen blootleggen.
De roman Das Glasperlenspiel van Hermann Hesses waarin de hoofdpersoon Josef Knecht zich bezig
houdt met vragen als ‘waar draait mijn leven eigenlijk om?’ legt duidelijk uit wat geschiedfilosofie is
en waarom ieder mens er vroeg of laat mee in aanmerking komt. Daarnaast illustreert het boek ook
dat geschiedfilosofie zich niet beperkt tot reflectie op de studie van geschiedenis in het groot, maar
ook betrekking heeft op levensverhalen van oude mensen, op de blik van immigranten die zich
afvragen hoe ‘oud’ en ‘nieuw’ in hun identiteit zicht tot elkaar verhouden en op iedereen die zich
door het verleden voelt aangetrokken, bedrogen, gestempeld of verstoten.
Geschiedfilosofen onderscheiden twee hoofdstromingen in hun vak. Het woord historia
(geschiedenis) kent twee betekenissen:
1. Historia res gestae, de loop der dingen, ofwel de historische werkelijkheid.
2. Historia rerum gestarum, de verhalen die mensen over deze loop der dingen vertellen, of de studie
van het verleden.
Altijd als het woord geschiedfilosofie valt moeten we ons afvragen of het hier gaat om de filosofie
van de historia res gestae of de filosofie van de historia rerum gestarum.
Voorbeelden van het eerste type geschiedfilosofie, de historia res gestae:
- het werk van Georg Wilhelm Friedrich Hegel, een Duitse filosoof die geloofde in de vooruitgang van
de geschiedenis en die geloofde de sleutel tot deze vooruitgang te hebben gevonden in wat hij de
alsmaar groeiende zelfkennis van de rede noemde. De geschiedenis is voor Hegel een evolutionair
proces waarin de scheiding tussen subject (mens) en object (wereld) geleidelijk wordt opgeheven.
Het einddoel van de geschiedenis is volmaakte zelfkennis of algehele identificatie van de ‘objectieve’
en ‘subjectieve’ geest.
- Het denkwerk van de kerkvader Augustinus die geschiedenis niet of nauwelijks als een proces zag,
maar wel zes fasen in de geschiedenis zag die correspondeerden met de zes scheppingsdagen uit de
Bijbel. De geschiedenis was voor Augustinus vooral een toneel van Gods handelen en er zou volgens
hem pas echt iets veranderen als Jezus uit de hemel zou terugkeren. Augustinus interpreteerde de
menselijke geschiedenis vanuit een Bijbels perspectief en legde hiermee de grondslag voor een
christelijke geschiedfilosofie.
De historia rerum gestarum bestaat uit het historisch denken, uit verhalen, verklaringen, feiten
enzovoort en uit wat we onder een verhaal, verklaring of een feit verstaan. Het gaat hier om een
conceptuele analyse van historisch denken die voor een deel bestaat uit begripsverheldering (wat is
…?) en voor een deel bestaat uit de ontleding van de betekenislagen die in historisch denken
onderscheiden kunnen worden.
Voorbeelden van het tweede type geschiedfilosofie, de historia rerum gestarum:
- Heinrich Rickert, een Duitse neokantiaanse filosoof die zich afvroeg wat het kenmerkende
onderscheid tussen de geschiedwetenschap en de natuurwetenschappen is. Zijn antwoord luidde dat
dit verschil niet in het onderwerp van studie ligt, maar in hun methoden.
- Jörn Rüsen, een Duitse geschiedfilosoof volgens wie historisch denken een complex samenspel is
van ten minste vijf dimensies: de semantische dimensie, de cognitieve dimensie, de esthetische
dimensie, de retorische dimensie en de politieke dimensie.
De twee hoofdstromingen in de geschiedfilosofie worden vaak van verschillende namen voorzien.
Sinds het midden van de twintigste eeuw worden de twee doorgaans aangeduid als substantial
,philosophy of history en analytical philosophy of history, of als speculatieve geschiedfilosofie en
kritische geschiedfilosofie. De substantiële en analytische geschiedfilosofie onderscheiden zich met
name door hun verschillende objecten (de historische werkelijkheid en het historisch denken).
Daarnaast stellen ze ook verschillende vragen. Substantiële geschiedfilosofen zijn op zoek naar het
doel van het historisch proces. Analytische geschiedfilosofen leggen zich toe op de vraag wat
historisch denken van natuurwetenschappelijk denken onderscheid, alsmede op de vraag wat
begrippen als ‘feit’, ‘verklaring’, ‘waarheid’ en ‘objectiviteit’ betekenen. Ook houden analytische
geschiedfilosofen zich bezig met de vraag welke verhouding er bestaat tussen de verschillende
dimensies die zich in historisch denken laten onderscheiden.
Substantiële geschiedfilosofie Analytische geschiedfilosofie
Object Historische werkelijkheid Historisch denken
Vragen Wat is het doel of de Wat is het eigene van
bestemming van het historisch historisch denken?
proces? Wat maakt historische
Wat voor ritmen of patronen inzichten betrouwbaar?
laten zich in dit proces Wat is de verhouding tussen
ontwaren? dimensies van historisch
Wat zijn de drijvende krachten denken?
achter het historisch proces?
Het bestuderen van substantiële geschiedfilosofie zien we al in de oudheid en middeleeuwen
(bijvoorbeeld Augustinus). Analytische geschiedfilosofie is ontstaan in de achttiende eeuw en kwam
pas in de negentiende eeuw tot bloei. De negentiende eeuw was een ‘eeuw van geschiedenis’ waarin
mensen opzoek gingen naar historische wortels (van de natiestaat, de kerk, de taal etc.) en hun
bevindingen daaromtrent presenteerden in termen van historische ontwikkeling. Tegelijkertijd
maakten de natuurwetenschappen met hun zoektocht naar wetmatigheden zo’n glorieuze opgang
dat degenen die zich op de studie van het verleden hadden gestort gedwongen werden om zich af te
vragen hoe hun studie zich verhield tot de natuurwetenschappen. Intussen stond de substantiële
geschiedfilosofie, dankzij de neiging om de werkelijkheid te interpreteren in termen van
‘ontwikkeling’ of ‘evolutie’, in hoger aanzien dan ooit tevoren. Tegelijk nam ook de kritiek op de
substantiële geschiedfilosofie toe. Zowel het aanzien van de substantiële geschiedfilosofie als de
kritiek erop bleven staan in de twintigste eeuw. Er bestond kritiek op het idee van ‘wetten’ en
‘bestemmingen’ en het idee dat de geschiedenis zich in een bepaalde richting beweegt. Na WO2
ondernamen analytische geschiedfilosofen een poging de substantiële geschiedfilosofie als
‘speculatief’ en ‘onwetenschappelijk’ ter zijde te leggen. Met Karl Popper stelden zij dat theorieën op
empirische grond falsifieerbaar moeten zijn om wetenschappelijk te zijn, wat met theorieën over de
zin van de geschiedenis moeilijk is. Echter, de substantiële geschiedfilosofie werd niet zomaar ter
zijde geschoven en werd verdedigt door denkers als Hayden White die aantoonde dat metafysische
aannamen over de aard van de historia res gestae onvermijdelijk zijn voor wie iets over het verleden
of de studie daarvan wil zeggen.
Substantiële en analytische geschiedfilosofie zouden niet los van elkaar gezien moeten worden, maar
dicht bij elkaar moeten worden gehouden. De twee moeten onderscheiden maar niet gescheiden
worden. Dit om ten minste drie redenen:
1. Niemand kan over de historia rerum gestarum nadenken zonder tegelijk op de historia res gestae
te reflecteren. Historisch denken veronderstelt immers een object (de historische werkelijkheid) dat
mede de aard van dit denken bepaalt.
2. Denken staat niet tegenover de werkelijkheid, maar maakt deel van de werkelijkheid uit. De
,werkelijkheid waarin wij leven bestaat niet slechts uit materiaal, maar ook uit ideeën, gewoonten,
verwachtingen en frustraties. Als historisch denken dus deel uitmaakt van de historische
werkelijkheid, omvat de historia res gestae de historia rerum gestarum.
3. Veel geschiedfilosofen laten zich niet makkelijk in een hokje stoppen en beperken zich dus niet tot
alleen de substantiële geschiedfilosofie of de analytische geschiedfilosofie.
Er bestaan zowel filosofische als historische redenen om substantiële en analytische geschiedfilosofie
dicht bij elkaar te houden. Het is wellicht zelfs beter om over één geschiedfilosofische traditie met
meerdere zwaartepunten te spreken dan over afzonderlijke tradities.
Drie vragen:
1. Waarom spreekt dit boek over ‘geschiedfilosofie’ en niet over ‘geschiedtheorie’?
Geschiedtheorie is een ander woord voor analytische geschiedfilosofie, het is de geschiedfilosofie die
zich buigt over de historia rerum gestarum. Geschiedtheorie is een breder begrip dan
geschiedfilosofie en bevat ook sociologische, antropologische en psychologische theorievorming en
wordt gekleurd door contexten, conventies en persoonlijke voorkeuren. Het boek kiest voor
geschiedfilosofie omdat er wordt ingegaan op een strikt filosofisch perspectief en omdat het zich niet
wil beperken tot de analytische onderafdeling van de geschiedfilosofische traditie.
2. Wat is het verschil tussen geschiedfilosofie en historische methodologie?
Opgevat als de verzameling van historische methoden die bij historisch onderzoek van pas komen
gaat methodologie over do’s and dont’s en knowledge how, kennis van het ‘hoe’ van deugdelijk
historisch onderzoek. De geschiedfilosofie daarentegen biedt knowledge that, inzichten als dat
historisch denken bestaat bij de gratie van verschillende relaties tot het verleden dikwijls een
verhaalvorm aanneemt en doorgaans een voorstel doet tot verklaring van het verleden. De
geschiedfilosofie gaat niet over hoe historisch te denken, maar analyseert wat historisch denken is.
3. Hoe verhoudt geschiedfilosofie zich tot de historiografie of de geschiedenis van de
geschiedschrijving?
Ook historiografie gaat over wat historisch denken is en staat dicht tot de geschiedfilosofie.
Historiografie is in principe complementair aan de geschiedfilosofie en beide vakken overlappen ook
met elkaar. Ze overlappen omdat hun onderwerp van studie identiek is (beide bestuderen het
historisch denken). Ze verschillen in dat ze verschillende vragen stellen; terwijl historiografen nagaan
hoe het historisch denken zich in een bepaalde tijd of regio ontwikkelde, vragen geschiedfilosofen
wat historisch denken is. Op deze manier zijn de twee studies dus complementair. In werkelijkheid
gebruiken historiografen ook definities en concepten die aan de geschiedfilosofie ontleend zijn en
vice versa en zo overlapt ook de werkwijze van historiografen en geschiedfilosofen.
,Als het verleden trekt, Hoofdstuk 3: relaties met het verleden
Mensen hebben verschillende redenen om zich in het verleden te interesseren en onderhouden ten
gevolge hiervan uiteenlopende relaties met het verleden. Hoe verschillend de perspectieven ook zijn
waarmee mensen naar het verleden kijken, elk van deze mensen onderhoudt op zijn of haar manier
relaties met het verleden. Deze relaties drukken uit waarom het verleden mensen bezighoudt, wat
het verleden met mensen doet en wat mensen in het verleden zoeken. Mark Day beargumenteert
dat deze relaties op elkaar inwerken en nooit in afzondering van elkaar bestaan. Daarnaast zegt Day
(net als Rüsen) dat historisch denken niet alleen een cognitief of epistemologisch aspect heeft, maar
ook morele, politieke en esthetische dimensies kent.
We kunnen ten minste vijf verschillende soorten relaties onderscheiden:
1. Epistemisch (kennis): Wat is er in het verleden gebeurd?
2. Moreel: Er wordt naar geschiedenis gekeken vanuit een perspectief van deugdelijkheid.
3. Politiek: Historisch denken staat in dienst van politieke doelen. Hoe kunnen verhalen over vroeger
bijdragen aan sociale cohesie of aan consolidatie van machtsposities in het heden?
4. Esthetisch: Er wordt een esthetische vorm aan geschiedenis gegeven, bijvoorbeeld in de vorm van
een heroïsch verhaal.
5. Materieel: Mensen zijn producten van het verleden.
Aan deze lijst vallen twee dingen op. Ten eerste wordt er geen aanspraak gemaakt op volledigheid,
niet alle relaties worden benoemd (er bestaan bijvoorbeeld ook psychologische en religieuze relaties
met het verleden). Dit omdat geschiedfilosofen sinds de negentiende eeuw de meeste aandacht
schenken aan de vijf zojuist genoemde relaties. Ten tweede heeft de lijst een ideaaltypisch karakter.
Dat wil zeggen dat de relaties zich in theorie wel laten onderscheiden, maar dat ze in de praktijk niet
zijn te scheiden. Relaties met het verleden zijn nooit geïsoleerd en laten zich hooguit conceptueel
onderscheiden. Hoe onderscheiden de relaties zich van elkaar? Het antwoord op deze vraag luidt dat
in elke relatie één of meer specifieke doelen centraal staan. Elke relatie met het verleden wordt
gekenmerkt door één of meer zaken die men in deze relatie hoopt te verwerven.
Het model van relaties is niet beperkt tot de geschiedwetenschap, tot de westerse wereld of tot de
eigen tijd. Het model heeft universele pretenties en is toepasbaar op allerlei soorten historisch
denken. Iedereen onderhoudt immers relaties met het verleden.
Tijdloze modellen als deze zijn gemeengoed in zowel de geschiedwetenschap als de geschiedfilosofie.
Het model van relaties met het verleden doet geen inhoudelijke uitspraken over de aard van
historisch denken, over doelen die worden nagestreefd of over het relatieve gewicht van de
verschillende relaties. Het model zegt slechts dat historisch denken doorgaans uit verschillende
dimensies bestaat, corresponderend met verschillende doelen die mensen in hun omgang met het
verleden nastreven. Het is vervolgens aan de gebruiker van het model om voor een concrete
casestudie te specificeren welke doelen in het onderhavige geval werden nagestreefd en welke
waarde aan deze doelen werd toegekend. Het model van de relaties is dus tijdloos, niet omdat het
claims over historisch denken in verschillende perioden en plaatsen zou maken, maar omdat het zich
,beperkt tot een onpretentieuze typologie van relaties die mensen met het verleden kunnen
onderhouden, waarbij de precieze invulling van geval tot geval verschilt.
Twee bezwaren tegen het tijdloze model:
1. Reinhart Koselleck: Geschiedenis wordt ervaren als een proces van ontwikkeling en verandering en
verleden, heden en toekomst worden ervaren als verschillende fasen in het historisch proces met
hun eigen karakter. Als dit zo is, is het dan niet anachronistisch om het hedendaagse model van
relaties met het verleden op bijvoorbeeld casestudies van de achttiende eeuw toe te passen. Deze
gedachtegang is echter onjuist.
2. Het is anachronistisch om te differentiëren tussen relaties die pas in de loop van tijd een min of
meer herkenbare gedaante hebben gekregen. Vaak overlapten verschillende relaties. Zo liepen
moraal, politiek en religie vaak in elkaar over in premoderne culturen.
Kenmerkend voor het model van relaties van Rüsen en Day is dat het relaties met het verleden
onderscheidt op basis van domeinen (epistemisch, moreel, politiek, esthetisch, materieel) die ze
bestrijken. Maar ook andere onderscheidingen zijn mogelijk. Zo spreekt de geschiedfilosoof François
Hartog over een drietal historiciteitsregimes, of verhoudingen tussen verleden, heden en toekomst
die het westerse historische denken hebben gestempeld. Wat deze regimes onderscheidt zijn hun
temporele zwaartepunten. In de verhouding tussen verleden, heden en toekomst kan het accent
namelijk op elk van de drie tijdbegrippen liggen:
1. Het premodern historiciteitsregime: Het accent ligt hier op het verleden. Het verleden
overvleugelt zowel het heden als de toekomst in de zin dat normen uit het verleden bepalen wat
goed en waar is.
2. Het postmodern historiciteitsregime: Het accent ligt hier op de toekomst. Het verleden en heden
worden voorgesteld als anticipaties op de toekomst. Utopieën, bijvoorbeeld, oriënteren zich op de
toekomst en beoordelen verleden en heden in het ligt van hun toekomstvisie.
3. Het modern historiciteitsregime. Het accent ligt hier op het heden. Men meent zo weinig van het
verleden te kunnen leren en zo weinig van de toekomst te verwachten dat het heden de maat van
alle dingen wordt. Er is sprake van ‘presentisme’.
Een ander indelingscriterium zou het reflectieve of naïeve gehalte van relaties met het verleden
kunnen zijn.
Een ander indelingscriterium is dat van taalfilosoof John Austin die sprak van drie handelingsaspecten
in relaties met het verleden:
1. Locutie: de eigen handeling
2. Illocutie: de beoogde handeling
3. Perlocutie: het beoogde effect van de beoogde handeling
We zouden kunnen beargumenteren dat mensen niet alleen relaties met het verleden onderhouden,
maar ook met medemensen in het heden en de toekomst. Historici, bijvoorbeeld, onderhouden
relaties met uitgevers, vakgenoten, recensenten, universiteitsbestuurders etc. Al deze relaties
werken in op de relaties die historici met het verleden onderhouden.
, Als het verleden trekt, Hoofdstuk 2: wat is het verleden?
Historische sensatie is een gevoel van een onmiddellijk contact met het verleden. Historische
sensatie levert geen historische kennis op en biedt geen inkijkje in het verleden. Wel stimuleert
historische sensatie ‘hartstocht voor het verleden’; liefde voor historisch onderzoek en zorg voor wat
tegenwoordig ‘historisch erfgoed’ wordt genoemd.
Wat is het verleden? Hier zijn vier visies op. Men spreekt van een chronologisch verleden, een
voltooid verleden, een vreemd verleden en een aanwezig verleden.
Het chronologisch verleden:
Het verleden wordt vaak gedefinieerd aan de hand van klok en kalender. Jaarwisselingen gelden al
sinds mensenheugenis als krachtige markeringen van tijd. Maar is het oude jaar op nieuwjaarsdag
wel echt verleden tijd? In de praktijk verandert er weinig op nieuwjaarsdag en is het niet zinvol het
verleden te definiëren als dat wat het moment van ‘nu’ vooraf ging. Een instantaneous present (zoals
Preston King het noemt) levert geen bruikbaar begrip van het verleden op. In de praktijk vat vrijwel
iedereen het heden daarom om als een extended present, als een zekere tijdsduur die doorgaans
beter met de kalender dan met een klok laat meten.
Zowel in de samenleving als in de historische wetenschap bestaan conventies over wat ‘heden’ en
‘verleden’ kan worden genoemd. Niemand kan het verschil tussen heden en verleden nauwkeurig
aanwijzen, maar iedereen voelt dat ‘tachtig jaar geleden’ tot het verleden behoort. Het onderscheid
tussen heden en verleden kan afhankelijk zijn van context en tijdschaal. Spraakverwarring wordt
voorkomen door conventies die ervoor zorgen dat mensen het veelal met elkaar eens zijn over wat
tot het heden en wat tot het verleden behoort.
Wanneer we inzoomen op de geschiedwetenschap, dan lijkt de macht van chronologie op het eerste
gezicht onbetwist. Toch klinkt er in de contemporaine geschiedschrijving ook een nader, niet-
chronologisch tijdbegrip door. De huiver die historici voelen om ‘al te dicht op het heden te kruipen’
komt vooral voort uit de overtuiging dat historici een gebeurtenis of ontwikkeling van enige
historische afstand moeten kunnen bezien om vast te kunnen stellen waar deze begon en waar deze
ophield, wat voor effecten ze had en wat voor parallellen of invloeden zich laten ontwaren. Historici
kijken daarom vaak naar wat Preston King het voltooide verleden noemde.
Het voltooide verleden:
Ideaaltypisch kan het voltooide verleden op twee manieren worden opgevat: als een reeks
homogene tijdperken of als een verzameling van ongelijksoortige, elkaar deels overlappende, deels
aanvullende lagen. Wie het eerste standpunt aanhangt denkt over het verleden in termen van
perioden die elkaar afwisselen. Via het historisme in de negentiende eeuw heeft dit tijdperkdenken
een grote invloed uitgeoefend op de westerse geschiedschrijving. Historisten als Leopold von Ranke
geloofden dat de geschiedenis een opeenvolging van tijdperken is, die allemaal door een eigen ‘idee’
of ‘tendens’ gekenmerkt worden. Elk tijdperk zou een eigen karakteristiek hebben en het is de taak
van de historicus deze eigenheid op het spoor te komen. Het voltooide verleden is in deze opvatting
dus voorbij in de zin dat het gekenmerkt wordt door een ander idee dan het heden. Telkens als een
nieuw idee zich aandient, wordt het oude idee met de samenleving die zij kenmerkt onderdeel van
het verleden. Periodiseringen als deze zijn zinvol als het gaat over bijvoorbeeld architectuur of
muziek, maar laat een samenleving als geheel zich ooit in één idee vangen en zouden typerende
ideeën elkaar echt naadloos afwisselen? Aanhangers van het tweede standpunt zeggen van niet. Zij
zeggen dat het verleden geen stoet van tijdperken is, maar een opeenstapeling van lagen waarvan
sommige al voltooid zijn op het moment dat andere nog voortduren. Zo onderscheidde Fernand
Braudel lange-, middellange- en kortetermijnprocessen en tussenlagen (zoals het onbewuste) in de
geschiedenis. Omdat deze processen verschillende snelheden hebben, kan een tijdperk op het ene
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur britneybeck. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €3,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.