CULTUUR- EN MEDIATHEORIE
➔ Was bibliotheek, foto na 2e wereldoorlog – Holland House in Londen
➔ Cultuur is altijd in afbraak en opbouw tegelijk
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
1.1 ENKELE AFBAKENINGEN EN BEPALINGEN
1.1.1 CULTUUR ALS DOMEIN OF DIMENSIE
• Cultuur = aangeleerd gedrag dat wordt doorgegeven v generatie op generatie
• Domein: gaat er vanuit dat samenleving ingedeeld kan worden in verschillende domeinen en
een bepaald domein (zorg, sport…) waarbij cultuur ook zo’n domein is -> geheel v bepaalde
menselijke activiteiten
-> cultuur wordt hier gezien als: ‘sector’ gespecialiseerd ih produceren v producten van of
voor de geest: literatuur, film, kunst, muziek, wetenschap
-> ‘sociologie van de literatuur’, ‘sociologie van de kunst’…
• Dimensie: alles wat de mens doet (slapen, eten tot poëzie schrijven…)
-> mens is ononderbroken bezig zinvol vorm te geven aan zijn handelen en denken & alles
wat bij dit vormgeven betrokken is (of daaruit resulteert) kan cultuur genoemd worden
-> cultuursociologische analyse die vertrekt van dit uitgangspunt: toont op welke manier bep.
betekeniselementen (waarden, wereld- en zelfbeelden, begrippen, symbolen, praktijken…)
het menselijk handelen vorm geven
-> die dimensie zit overal in
-> je kan niks meer zien dat niet een beetje cultuur is (van architectuur tot sneeuwballen
, gooien)
➔ Beide benaderingen vloeien soms door elkaar, maar onderscheid is nuttig: wijst erop dat
cultuursociologie niet noodzakelijk enkel met kunst of literatuur te maken heeft
➔ Zie p. 10 geel
1.1.2. CULTUUR ALS GEHEEL VAN BETEKENISSEN - ‘NOMISERING ’
• = alle verschillende culturele elementen en processen die op één of andere manier bijdragen
tot het ‘vormen’ van menselijk handelen onder 1 hoedje brengen
-> hoe verschillend culturele elementen mogen zijn, ze hebben allen gemeen dat ze
betekenis geven aan het handelen
-> ieder v die elementen helpen de handelenden zich te oriënteren
-> culturele elementen wijzen de handelenden wat zij kunnen/moeten doen & hoe zij
kunnen/moeten denken
-> zij nomiseren (Peter Berger): leggen een orde (nomos) op aan wat anders onleefbare en
vormloze chaos zou zijn -> culturele orde is mentaal en praktisch
• Dan breng je in verband met “zin” -> als je zin geeft dan begrijp je iets -> cultuur is
doordrongen door zingeving
• Nomisering =
- Nomos = naam -> je geeft iets een naam -> naamgeving doet iets herkennen, je kan het
ook toespreken, over spreken -> worden talig waardoor we er kunnen over spreken,
nadenken…
- Nomos = norm -> niet alleen is dit zo maar ook dit moet zo zijn -> dit is een appel en dit is
een peer, zijn namen maar ook onderscheid en dat onderscheid gaat normerend worden
Mensen kunnen namen of grenzen veranderen/hertekenen
1.1.3 CULTUUR ALS TWEEDE NATUUR (A. GEHLEN)
• Gehlen: wie zijn wij? Wij hebben bepaalde biologische kenmerken en verschillen v dieren ->
4 kenmerken (Vroeggeboorte – Neotenie – Instinctarmoede – Weltoffenheit)
• Cultuur is geen privilege v mensen alleen -> cultuur vind je al tot op zekere hoogte bij
dolfijnen, sommige vogelsoorten…
-> nomisering-, betekenisgeving-, ordeningsfuctie van cultuur is biologisch noodzakelijk voor
de mens
• Portman: grootste verschil tussen mensen en dieren dat het menselijk organisme nog een
groot deel v zijn biologische ontwikkeling moet doormaken na zijn geboorte -> maakt
menselijk organisme in vergelijking met dieren veel gevoeliger voor invloeden vanuit
omgeving
+ mens heeft nauwelijks instincten – hij leeft in ‘een open wereld’ -> wordt niet door
instincten gestuurd om op een welbepaalde manier op prikkels te reageren
-> mens is ‘Mängelwesen’: instabiliteit en onzekerheid
,• Vroeggeboorte (anatomisch plastisch) en neotenie
-> Vroeggeboorte: Te vroeg geboren – pril kwetsbaar wezen is heel afhankelijk vd hulp die hij
krijgt -> we staan heel bloot aan sociale invloed/omgeving voor we in staat zijn dingen te
doen
-> Neotenie: wij mensen blijven in tegenstelling tot andere dieren er enigszins jong uitzien –
verschil jonge en oude aap zien we dat die meer veranderen – wij mensen blijven een zekere
plastische anatomie behouden (behoudt vh juveniel/ de jeugdigheid)
• Instinctarmoede: Wij zijn weinig geholpen door instincten (= aangeboren complexe
gedraging) -> bij de mens nog paar instincten maar de aangeboren gedragingen zijn zo dat
we niet perse weten wat we moeten doen – hij moet nadenken (mens staat niet midden id
natuur, past er niet helemaal in, hij moet daar een houding tegenover vinden)
• Weltoffenheit: wereld in de nieuwe betekenis – omgeving = waar je je in bevindt en waar je
in past zoals een dier zich aanpast in omgeving – wereld = die moet je enigszins nog zelf in
kaart brengen, je moet nog zelf zin geven aan die wereld – nadenken – opbouwen -> we zijn
onbeholpener
-> uit de omgeving losgekomen, onaangepast geworden en dan ontstaat er een nieuwigheid:
een wereld die we zelf moeten opbouwen
• Mens is zeer kwetsbaar omdat we onze instincten kwijt zijn -> instinct vervangen: instituties
van generatie op generatie & figuren als instinct buiten ons (zij dwingen ons ook om
bepaalde dingen te doen – gezin/huwelijk/taal/religie…)
-> instituties zijn de tweede natuur vd mens
-> sociale instituties = de cultureel geproduceerde gedragspatronen die aan het menselijk
leven een stabiliteit geven die zijn biologische constitutie hem niet kon geven -> vervullen
een achtergrondfunctie; leggen een bepaald gedrag op zodat het individu er niet over hoeft
na te denken
Vb. taal, markt, onderwijs, gezin, religie, huwelijk
-> gemeenschappelijk: hun historische oorsprong moeilijk achterhaalbaar + vervullen
levensbelangrijke functies
• Boek van Gehlen (Urmensch und Spätkultur)
- Cultuur is min of meer ontstaan, de mens is een kwetsbare soort – 20e 21e eeuw:
verbrokkeling vd instituties, verliezen hun zekerheid/stabiliteit en richtinggevende
kracht, ze worden zwakker -> mensen hebben er minder houvast aan
(desinstitutionalisering) -> soort vergelijking tussen Urmensch die cultuur moest
uitvinden (instituten gemaakt heeft) en vandaag de cultuurmens van Spätkultur: onzeker
omdat onze instituten meer een meer verbrokkelen
-> desinstitutionalisering: in moderne samenlevingen is de stabiliteit v instituties
verzwakt (door industrietechnische cultuur)
-> wegvallen vd objectiviteit vd instituties: begin tijdperk vh subjectivisme -> moderne
individuen leggen zich niet gedachteloos neer bij wat de instituties voorschrijven –
trekken alles in twijfel + reflectieve houding
, - Pre culturele fase – culturele (oermensen tot nu) – postculturele (niet langer cultuur die
ons helpt om zin te geven aan het leven, misschien helpen om ons voort te laten
bestaan)
Afbeelding: mens is een mislukt dier
1.1.4 CULTUURANALYSE : ZIN, TEKENS, PRAKTIJKEN
• Cultuursociologische analyse erop gericht om het cultureel proces v ordening en zingeving
aan het licht te brengen
• 3 mogelijke benaderingswijzen:
1. Verstehende benadering (zin) -> Rechtsreeks zin vervatten
o Dilthey, Rickert, Weber
2. Semiotiek (teken) -> Tekens verwijzen naar zin
o Cultuur is ‘betekenisgeving’
o Saussure, Peirce
3. Analyse van culturele praktijken -> Hoe gaan mensen id praktijk om met zingeving en
tekens
o Veldanalyse (Bourdieu)
o Cultural studies (Stuart Hall e.a.)
o Kritische theorie (Adorno over cultuurindustrie)