Economie Examen
Markt: Samen komen van vraag (kopers) en aanbod (verkopers) waarbij een verkoopprijs
tot stand komt van een goed of dienst (prijsvorming).
Concrete markt: kopers en verkopers zijn fysiek aanwezig op een geografisch
aanwijsbare plaats (veemarkt of rommelmarkt).
Abstracte markt: geen duidelijk fysieke ontmoetingsplaats (arbeidsmarkt).
Economen onderscheiden verschillende markten, deze markten beïnvloeden elkaar:
- Goederen/dienstenmarkt (prijs)
- Arbeidsmarkt (loon)
- Vermogensmarkt (rente)
- Valutamarkt (koers)
Marktpartijen:
- Consumenten, aanbieders van productiefactoren en vragers van
consumptiegoederen
- Bedrijven, aanbieders van individuele goederen en vragers van kapitaalgoederen en
diensten
- Overheid, aanbieder van (quasi-) collectieve goederen en vrager van consumptie- en
kapitaalgoederen
- Buitenland, aanbieders van consumptie- en kapitaalgoederen en vragers van
consumptie- en kapitaalgoederen.
Betalingsbereidheid: Het maximale bedrag dat je bereid bent te batellen voor één eenheid
van een goed. Dat heeft te maken met iemands prioriteiten en met de beschikbare middelen
(geld) van iemand.
Soorten goederen
Consumptiegoederen: Elk tastbaar goed dat geproduceerd wordt om vervolgens door de
consument, geconsumeerd te worden (voedsel, dranken en kleding).
Substitutiegoederen: Goederen die elkaar kunnen vervangen. Als het ene product te duur
wordt, wordt de vraag naar het vervangbare goed groter (zoals Cola en Pepsi of koffie en
thee)
Vrije goederen: lucht, zon, wind
Primaire goederen: noodzakelijke goederen
Secundaire goederen: luxegoederen
Individueel goed: goed voor één persoon
Collectief goed: goed voor velen bestemd. Overheid voorziet bevolking van dit cruciaal goed
(defensie, onderhoud van dijken enz.) (niet-rivaliserend)
Quasi collectieve goederen: zijn individuele goederen die de overheid om maatschappelijke
redenen zelf in productie heeft genomen (onderwijs en wegen)
Complementaire goederen: Goederen die elkaar aanvullen (iPhone en iPhone hoesje of
suiker voor in de koffie)
,Rivaliserende goederen: Goederen die ten kosten gaan van andere als er gebruik van wordt
gemaakt.
De arbeidsmarkt
Het aanbod van arbeid (vanuit de werknemer): Iedereen tussen de 15 en 67 die wil
en kan werken noemen de beroepsgeschikte bevolking op de potentiele
beroepsbevolking. Daarnaast zijn er de werkende + werklozen, dat wordt de
beroepsbevolking genoemd. Studenten, scholieren en ouderen die na hun
pensioenleeftijd nog werken horen dus niet bij de beroepsbevolking.
De vraag naar arbeid (vanuit de werkgever): Alle bezetten banen + de openstaande
vacatures noemen we de werkgelegenheid. De vraag naar arbeid is afhankelijk van:
De hoeveelheid goederen of diensten die er bij een bedrijf wordt
verkocht (bestedingen).
De hoeveelheid machines, als er meer machines zijn, zijn er meer
arbeidsplaatsen beschikbaar.
De arbeidskosten. Als de arbeidskosten hoog worden, zullen bedrijven
mensen vervangen door machines of gaan de bedrijven in het
buitenland produceren.
Werkloosheid betekend dat de werkgelegenheid kleiner is dan het aanbod van de arbeid
(beroepsbevolking).
Betalingsbereidheid: Het maximale bedrag dat een werkgever aan loon wil betalen.
Arbeidsjaar: Het aantal uur dat per jaar wordt gewerkt bij een volledige baan.
Werkgelegenheid in personen: Is hoeveel mensen er aan het werk zijn, fulltime of parttime.
Collectieve Arbeids Overeenkomsten: contract tussen werkgeversbond en werknemersbond
over de arbeidsvoorwaarden van betrokken werknemers. (Geldt voor een groep
werknemers)
Primaire arbeidsvoorwaarde: De geldelijke voorwaarde waaronder een werknemer zijn
arbeid ter beschikking stelt van een werkgever (loonhoogte, overwerkuren, vakantiegeld).
Secundaire arbeidsvoorwaarde: Niet-geldelijke voorzieningen (middagpauzes, leaseauto).
Arbeidsproductiviteit: De gemiddelde productie van één arbeider in bijvoorbeeld een jaar.
De arbeidsproductiviteit zal stijgen als er meer wordt geïnvesteerd in
arbeidsbesparende machines. (Per persoon kan er meer gemaakt worden)
Door scholing stijgt de arbeidsproductiviteit
Als de loonkosten stijgen gaan bedrijven meer investeren in machines om
arbeid te vervangen. De arbeidsproductiviteit zal dan stijgen, per arbeider
wordt er dan meer geproduceerd.
Staatschuldquote = Schuld/ inkomen
, De betaalbaarheid van het sociale stelsel hangt op de verhouding tussen de premiebetalers
(werkenden) en de uitkeringsontvangers. Dit is de i/a ratio, oftewel de inactieve/actieve
Inactieven(uitke ringsgerechtigden)
ratio. Dit bereken je als volgt: actieven (werkenden ) = i/a ratio
Vraaglijn:
Een collectieve vraaglijn geeft het verband weer tussen de prijs van een product en de vraag
naar het product.
Als de prijs van een product verandert, verandert de vraaglijn niet. Er vindt
dan een verschuiving plaats over de vraaglijn.
Er is daarbij sprake van een negatief verband. Als de prijs stijgt, daalt de vraag
en als de prijs daalt, stijgt de prijs.
Als de voorkeur naar een bepaald product toeneemt, als het inkomen stijgt of als de prijzen
van andere producten stijgen, verschuift de vraaglijn van het product naar rechts
De aanbodlijn
De collectieve aanbodlijn geeft het verband weer tussen de prijs en de hoeveelheid die
producenten bereid zijn om tegen die prijs aan te bieden.
Als de prijs van een product verandert, vindt er een verschuiving plaats over
of langs de aanbodlijn. De aanbodlijn verschuift naar links (boven) of naar
rechts (onder) als de andere factoren die van invloed zijn op het aanbod
veranderen.
Er is sprake van een positief verband tussen de prijs en de aangeboden
hoeveelheid. Stijgt de prijs dan zal er meer aangeboden worden, daalt de prijs
dan wordt er minder aangeboden.
Elasticiteit van de vraag
% verandering van de vraag
EV =
% verandering van de prijs
Elastische vraag: De gevraagde hoeveelheid reageert sterk op een prijsverandering
EV < -1 en EV > 1
Bijvoorbeeld bij een prijselasticiteit van -2,5: een stijging van 10% in prijs leidt
dan tot een daling van 25% in vraag
Inelastische vraag: De gevraagde hoeveelheid reageert nauwelijks op een prijsverandering
-1 < EV < 0 en 0 < EV < 1
Bijvoorbeeld bij een prijsdaling van 10% stijgt de gevraagde hoeveelheid met
5%, de waarde van de elasticiteit is dan 5/-10 = -0,5. De gevraagde
hoeveelheid reageert prijsinelastisch op de prijsverandering.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur NTIstudent88. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,29. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.