BOEK 10 (k)
4. Aiolos (X 1-79)
1 ‘Αἰολίην δ᾽ ἐς νῆσον ἀφικόμεθ᾽· ἔνθα δ᾽ ἔναιεν 1 Wij kwamen aan bij het eiland van Aiolos: Daar
Αἴολος Ἱπποτάδης, φίλος ἀθανάτοισι θεοῖσι, woonde Aiolos, de zoon van Hippotes, geliefd bij
πλωτῇ ἐνὶ νήσῳ· πᾶσαν δέ τέ μιν πέρι τεῖχος, de onsterfelijke goden, op het drijvende eiland: en
χάλκεον, ἄρρηκτον, λισσὴ δ᾽ ἀναδέδρομε πέτρη. rondom haar was een muur als geheel, van brons,
5 τοῦ καὶ δώδεκα παῖδες ἐνὶ μεγάροις γεγάασιν, onverwoestbaar, en verhief zich een gladde rots.
ἓξ μὲν θυγατέρες, ἓξ δ᾽ υἱέες ἡβώοντες. 5 En twaalf kinderen van hem waren in het paleis,
ἔνθ᾽ ὅ γε θυγατέρας πόρεν υἱάσιν εἶναι ἀκοίτις. zes dochters, en zes zonen die volwassen zijn: Daar
οἱ δ᾽ αἰεὶ παρὰ πατρὶ φίλῳ καὶ μητέρι κεδνῇ gaf hij de dochters aan de zonen om echtgenotes
δαίνυνται, παρὰ δέ σφιν ὀνείατα μυρία κεῖται, te zijn. Zij eten altijd bij hun geliefde vader en hun
10 κνισῆεν δέ τε δῶμα περιστεναχίζεται αὐλῇ, zorgzame moeder, en bij hen liggen zeer veel
ἤματα· νύκτας δ᾽ αὖτε παρ᾽ αἰδοίῃς ἀλόχοισιν 10 verkwikkende spijzen, en het huis, vol geuren
εὕδουσ᾽ ἔν τε τάπησι καὶ ἐν τρητοῖσι λέχεσσι. van bradend vet, weergalmt overdag door fluitspel.
Maar ‘s nachts slapen zij weer bij hun
eerbiedwaardige echtgenotes onder (lett: in) de
dekbedden en op de van gaten voorziene bedden.
καὶ μὲν τῶν ἱκόμεσθα πόλιν καὶ δώματα καλά. En wij bereikten de stad van hun en de mooie
μῆνα δὲ πάντα φίλει με καὶ ἐξερέεινεν ἕκαστα, huizen. En de hele maand onthaalde hij me gastvrij
15 Ἴλιον Ἀργείων τε νέας καὶ νόστον Ἀχαιῶν· 15 en vroeg hij over alle dingen, over Troje, en de
καὶ μὲν ἐγὼ τῷ πάντα κατὰ μοῖραν κατέλεξα. schepen van de Grieken en de thuiskomst van de
ἀλλ᾽ ὅτε δὴ καὶ ἐγὼν ὁδὸν ᾔτεον ἠδ᾽ ἐκέλευον Achaiers. En ik noemde hem alles op naar behoren.
πεμπέμεν, οὐδέ τι κεῖνος ἀνήνατο, τεῦχε δὲ πομπήν. Maar toen ik de weg vroeg en beval een geleide te
δῶκε δέ μ᾽ ἐκδείρας ἀσκὸν βοὸς ἐννεώροιο, geven, weigerde hij niets, maar maakte hij een
20 ἔνθα δὲ βυκτάων ἀνέμων κατέδησε κέλευθα. geleide gereed. En hij gaf mij een zak van (het leer
van) een negen jaar oud rund, nadat hij het vel eraf
20 had gestroopt. En daar bond hij de wegen van
de gierende winden vast.
1
, κεῖνον γὰρ ταμίην ἀνέμων ποίησε Κρονίων, Want de zoon van Kronos had hem bestuurder van
ἠμὲν παυέμεναι ἠδ᾽ ὀρνύμεν ὅν κ᾽ ἐθέλῃσι. de winden gemaakt, zowel om, welke hij maar wil,
νηὶ δ᾽ ἐνὶ γλαφυρῇ κατέδει μέρμιθι φαεινῇ, te stoppen als aan te wakkeren. En hij bond hem
ἀργυρέῃ, ἵνα μή τι παραπνεύσῃ, ὀλίγον περ· (nl. de zak) vast in het gewelfde schip met een
25 αὐτὰρ ἐμοὶ πνοιὴν Ζεφύρου προέηκεν ἀῆναι, schitterend zilveren koord, opdat er niets langs
ὄφρα φέροι νῆάς τε καὶ αὐτούς. οὐδ᾽ ἄρ᾽ ἔμελλεν 25 woei, hoe weinig ook: maar voor mij stuurde hij
ἐκτελέειν· αὐτῶν γὰρ ἀπωλόμεθ᾽ ἀφραδίῃσιν. de adem van de Zephyrus vooruit om te waaien,
ἐννῆμαρ μὲν ὁμῶς πλέομεν νύκτας τε καὶ ἦμαρ· opdat die de schepen en hen (nl. de mannen) zou
τῇ δεκάτῃ δ᾽ ἤδη ἀνεφαίνετο πατρὶς ἄρουρα, brengen/bracht. Maar hij (nl. de Westenwind /
30 καὶ δὴ πυρπολέοντας ἐλεύσσομεν ἐγγὺς ἐόντας. Zephyrus) zou het niet afmaken: want wij gingen
ten onder door hun onbezonnenheid (lett.
onbezonnenheden). Negen dagen lang voeren wij
onafgebroken, dag en nacht: en op de tiende dag
werden de akkers van ons vaderland al zichtbaar,
30 en wij zagen dat degenen die het vuur
ἔνθ᾽ ἐμὲ μὲν γλυκὺς ὕπνος ἐπήλυθε κεκμηῶτα· aanhouden dichtbij waren. Daar overviel een zoete
αἰεὶ γὰρ πόδα νηὸς ἐνώμων, οὐδέ τι ἄλλῳ slaap mij (aan de ene kant), omdat ik moe was:
δῶχ᾽ ἑτάρων, ἵνα θᾶσσον ἱκοίμεθα πατρίδα γαῖαν. want ik hanteerde altijd het roer van het schip, en
οἱ δ᾽ ἕταροι ἐπέεσσι πρὸς ἀλλήλους ἀγόρευον ik gaf het geenszins aan een ander van de makkers,
35 καί μ᾽ ἔφασαν χρυσόν τε καὶ ἄργυρον οἴκαδ᾽ ἄγεσθαι, opdat wij sneller het vaderland bereikten/zouden
δῶρα παρ᾽ Αἰόλου μεγαλήτορος Ἱπποτάδαο. bereiken. De makkers (aan de andere kant)
ὧδε δέ τις εἴπεσκεν ἰδὼν ἐς πλησίον ἄλλον· 35 spraken tot elkaar met woorden, en ze zeiden
“ὦ πόποι! ὡς ὅδε πᾶσι φίλος καὶ τίμιός ἐστιν dat ik goud en zilver (voor mezelf) mee naar huis
ἀνθρώποις, ὅτεών τε πόλιν καὶ γαῖαν ἵκηται. bracht, geschenken van de dappere Aiolos, zoon
van Hippotes. En zo sprak iemand steeds, nadat hij
had gekeken naar een ander in de buurt:
“Verdorie! Wat is hij geliefd en geëerd bij alle
mensen, van wie hij de stad en het land bereikt.
2
,40 πολλὰ μὲν ἐκ Τροίης ἄγεται κειμήλια καλὰ 40 Hij brengt enerzijds (voor zichzelf) veel mooie
ληίδος, ἡμεῖς δ᾽ αὖτε ὁμὴν ὁδὸν ἐκτελέσαντες, kostbaarheden van de buit mee uit Troje, maar wij
οἴκαδε νισσόμεθα κενεὰς σὺν χεῖρας ἔχοντες. komen daarentegen naar huis met lege handen
καὶ νῦν οἱ τάδ᾽ ἔδωκε χαριζόμενος φιλότητι (lett. terwijl wij de handen leeg bijeenhouden),
Αἴολος. ἀλλ᾽ ἄγε θᾶσσον ἰδώμεθα ὅττι τάδ᾽ ἐστίν, nadat we dezelfde weg hebben volbracht. Ook nu
45 ὅσσος τις χρυσός τε καὶ ἄργυρος ἀσκῷ ἔνεστιν.” gaf Aiolos deze dingen aan hem, terwijl hij een
ὣς ἔφασαν· βουλὴ δὲ κακὴ νίκησεν ἑταίρων. genoegen deed aan vriendschap. Maar vooruit,
ἀσκὸν μὲν λῦσαν, - ἄνεμοι δ᾽ ἐκ πάντες ὄρουσαν. laten wij sneller / nogal snel zien, wat deze dingen
τοὺς δ᾽ αἶψ᾽ ἁρπάξασα φέρεν πόντονδε θύελλα 45 zijn, hoeveel goud en zilver wel in de zak is.” Zo
κλαίοντας, γαίης ἄπο πατρίδος. αὐτὰρ ἐγώγε spraken zij: een slecht plan / besluit van de
50 ἐγρόμενος κατὰ θυμὸν ἀμύμονα μερμήριξα, vrienden overwon. Zij maakten de wijnzak los, - en
ἠὲ πεσὼν ἐκ νηὸς ἀποφθίμην ἐνὶ πόντῳ, alle winden sprongen eruit. Hen bracht een storm,
ἦ ἀκέων τλαίην καὶ ἔτι ζωοῖσι μετείην. nadat die hen snel had gegrepen, naar zee, terwijl
ze jammerden, weg van hun vaderland. Maar ik
nadat ik was wakker geworden, overdacht in mijn
50 voortreffelijke hart, of ik, nadat ik uit het schip
gevallen was, omkwam in de zee, of dat ik zwijgend
volhield en nog te midden van de levenden bleef.
ἀλλ᾽ ἔτλην καὶ ἔμεινα, καλυψάμενος δ᾽ ἐνὶ νηὶ Maar ik hield vol en ik bleef, en nadat ik me had
κείμην. αἱ δ᾽ ἐφέροντο κακῇ ἀνέμοιο θυέλλῃ bedekt lag ik op het schip. Zij werden gebracht
55 αὖτις ἐπ᾽ Αἰολίην νῆσον, στενάχοντο δ᾽ ἑταῖροι. door een slechte stormwind weer naar het eiland
ἔνθα δ᾽ ἐπ᾽ ἠπείρου βῆμεν καὶ ἀφυσσάμεθ᾽ ὕδωρ· 55 van Aiolos, en de makkers zuchtten. Daar
αἶψα δὲ δεῖπνον ἕλοντο θοῇς παρὰ νηυσὶν ἑταῖροι gingen wij op het vasteland, en wij schepten /
αὐτὰρ ἐπεὶ σίτοιό τ᾽ ἐπασσάμεθ᾽ ἠδὲ ποτῆτος, putten water: en snel namen de makkers een
δὴ τότ᾽ ἐγὼ κήρυκά τ᾽ ὀπασσάμενος καὶ ἑταῖρον maaltijd bij de snelle schepen maar nadat wij
60 βῆν εἰς Αἰόλου κλυτὰ δώματα· τὸν δ᾽ ἐκίχανον hadden gegeten van eten en drinken, toen dus ging
δαινύμενον παρὰ ᾗ τ᾽ ἀλόχῳ καὶ οἷσι τέκεσσιν. ik, nadat ik een bode en een makker met mij mee
3
,ἐλθόντες δ᾽ ἐς δῶμα παρὰ σταθμοῖσιν ἐπ᾽ οὐδοῦ had genomen, naar de beroemde huizen / het
ἑζόμεθ᾽· οἱ δ᾽ ἀνὰ θυμὸν ἐθάμβεον ἔκ τ᾽ ἐρέοντο· 60 beroemde paleis van Aiolos: hem trof ik aan, terwijl
“πῶς ἦλθες, Ὀδυσεῦ; τίς τοι κακὸς ἔχραε δαίμων; hij at bij zijn echtgenote en zijn kinderen. Nadat wij
65 ἦ μέν σ᾽ ἐνδυκέως ἀπεπέμπομεν, ὄφρ᾽ ἀν ίκοιο waren gekomen in het huis, gingen wij zitten bij de
deurposten, op de drempel: en zij verbaasden zich in hun
πατρίδα σὴν καὶ δῶμα καὶ εἴ πού τοι φίλον ἐστίν.”
hart en vroegen: “Hoe ben jij gekomen, Odysseus? Welke
ὣς φάσαν· αὐτὰρ ἐγὼ μετεφώνεον, ἀχνύμενος κῆρ·
slechte godheid / slechte van de goden stortte zich op
“ἄασάν μ᾽ ἕταροί τε κακοὶ, πρὸς τοῖσί τε ὕπνος
65 jou? We stuurden je toch zeker met zorg weg, opdat
σχέτλιος. ἀλλ᾽ ἀκέσασθε, φίλοι· δύναμις γὰρ ἐν ὑμῖν.”
je jouw vaderland en huis bereikte en als ergens aan jou
70 ὣς ἐφάμην μαλακοῖσι καθαπτόμενος ἐπέεσσιν.
dierbaar is.” Zo zeiden zij: maar ik sprak met pijn in mijn
hart / bedroefd wat betreft mijn hart: “Mijn slechte
makkers hebben mij misleid en bovendien diepe slaap.
Maar maakt het weer goed, vrienden: Want bij jullie is de
70 mogelijkheid.” Zo sprak ik, terwijl ik (hen) met
vleiende woorden toesprak. En zij werden stil: Maar
οἱ δ᾽ ἄνεῳ ἐγένοντο· πατὴρ δ᾽ ἠμείβετο μύθῳ· vader antwoordde met een verhaal: “Donder nogal snel
“ἔρρ᾽ ἐκ νήσου θᾶσσον, ἐλέγχιστε ζωόντων. op van het eiland, verachtelijkste van levenden. Want
οὐ γάρ μοι θέμις ἐστὶ κομιζέμεν οὐδ᾽ ἀποπέμπειν niet is het voor mij geoorloofd om te verzorgen en niet
ἄνδρα τόν, ὅς κε θεοῖσιν ἀπέχθηται μακάρεσσιν. om een geleide mee te geven met die man, die zich
75 ἔρρ’, ἐπεὶ ἀθανάτοισιν ἀπεχθόμενος τόδ᾽ ἱκάνεις.” gehaat heeft gemaakt bij de gelukzalige goden. Donder
ὣς εἰπὼν ἀπέπεμπε δόμων βαρέα στενάχοντα. 75 op, aangezien jij gehaat bij de onsterfelijken / goden
ἔνθεν δὲ προτέρω πλέομεν ἀκαχήμενοι ἦτορ. hier(heen) bent gekomen.” Nadat hij zo had gesproken,
τείρετο δ᾽ ἀνδρῶν θυμὸς ὑπ᾽ εἰρεσίης ἀλεγεινῆς stuurde hij (me) weg van het paleis, terwijl ik zwaar
zuchtte. Daarvandaan voeren wij verder bedroefd in ons
ἡμετέρῃ ματίῃ, ἐπεὶ οὐκέτι φαίνετο πομπή.
hart. Het hart van de mannen werd gekweld door het
pijnlijke roeien door onze onbezonnenheid, aangezien de
geleide / de thuisreis niet meer verscheen.
4
, 5. De Laistrygoniërs (X 80-132)
80 ἐξῆμαρ μὲν ὁμῶς πλέομεν νύκτας τε καὶ ἦμαρ· 80 We voeren zes dagen lang onafgebroken dag en
ἑβδομάτῃ δ' ἱκόμεσϑα Λάμου αἰπὺ πτολίεϑρον, nacht, en op de zevende kwamen we aan bij de hoge
Τηελέπυλον Λαιστρυγονίην, ὅϑι ποιμένα ποιμὴν stad van Lamos, het Laistrygonische Telepulos, waar een
herder een herder toeroept, terwijl hij het vee naar
ἠπύει εἰσελάων, ὃ δέ τ' ἐξελάων ὑπακούει.
binnen drijft, en degene die het vee naar buiten drijft
ἔνϑα κ' ἄυπνος ἀνὴρ δοιοὺς ἐξήρατο μισϑούς,
antwoordt. Waar een man zonder slaap een dubbel loon
85 τὸν μὲν βουκολέων, τὸν δ' ἄργυϕα μῆλα νομεύων,
85 zou verdienen, het ene (loon) als hij koeherder was,
ἐγγὺς γὰρ νυκτός τε καὶ ἤματός εἰσι κέλευϑοι.
en het andere (loon) als hij schitterende witte schapen
ἔνϑ' ἐπεὶ ἐς λιμένα κλυτὸν ἤλϑομεν, ὃν πέρι πέτρη
weidde, want de paden van de nacht en de dag zijn
ἠλίβατος τετύχηκε διαμπερὲς ἀμϕοτέρωϑεν,
dichtbij. Toen wij daar aankwamen bij de beroemde
ἀκταὶ δὲ προβλῆτες ἐναντίαι ἀλλήλῃσιν
haven, rondom welke een steile rots uitgestrekt is,
90 ἐν στόματι προύχουσιν, ἄραιη δ' εἴσοδός ἐστιν,
onafgebroken aan beide zijden, en (rondom welke) de
ἔνϑ' οἵ γ' εἴσω πάντες ἔχον νέας ἀμϕιελίσσας.
uitstekende kusten tegenover elkaar in de monding
90 uitlopen en de ingang nauw is, waar zij allen de aan
beide kanten gebogen schepen naar binnen stuurden.
αἳ μὲν ἄρ' ἔντοσϑεν λιμένος κοίλοιο δέδεντο En ze (= de schepen) zijn dichtbij binnen de door bergen
πλησίαι· οὐ μὲν γάρ ποτ' ἀέξετο κῦμά γ' ἐν αὐτῷ, omsloten haven vastgebonden: want daarin verhief zich
οὔτε μέγ' οὔτ' ὀλίγον, λευκὴ δ' ἦν ἀμϕὶ γαλήνη· nooit een golf, geen grote en geen kleine, en een
95 αὐτὰρ ἐγὼν οἶος σχέϑον ἔξω νῆα μέλαιναν, blinkende effen zee was rondom: maar alleen ik hield
αὐτοῦ ἐπ' ἐσχατιῇ, πέτρης ἐκ πείσματα δήσας. 95 mijn zwarte schip buiten, bij het uiteinde ervan (= van
ἔστην δὲ σκοπιὴν ἐς παιπαλόεσσαν ἀνελϑών· de haven), nadat ik de ankertouwen had vastgebonden
aan de rots. En ik ging bij de uitkijkpost vol ravijnen
ἔνϑα μὲν οὔτε βοῶν οὔτ' ἀνδρῶν ϕαίνετο ἐργα,
staan, nadat ik omhoog was gegaan. Daar verschenen
καπνὸν δ' οἶον ὁρῶμεν ἀπὸ χϑονὸς ἀίσσοντα.
niet de werken van runderen en ook niet van mensen,
maar wij zagen enkel rook opstijgen van de grond.
100 δὴ τότ' ἐγὼν ἑτάρους προΐειν πεύϑεσϑαι ἰόντας 100 Toen zond ik de vrienden vooruit om terwijl ze gingen
οἵ τινες ἀνέρες εἶεν ἐπὶ χϑονὶ σῖτον ἔδοντες, te informeren welke mannen er op het land waren, eten
verterend, nadat ik twee mannen had uitgekozen, nadat
ἄνδρε δύω κρίνας, τρίτατον κήρυχ' ἅμ' ὀπάσσας.
5
,οἳ δ' ἴσαν ἐκβάντες λείην ὁδόν, ᾗ περ ἅμαξαι ik een derde als heraut tegelijk had meegestuurd.
Zij
ἄστυδ' ἀϕ' ὑψηλῶν ὀρέων καταγίνεον ὕλην.
gingen over de vlakke weg nadat zij van boord waren
105 κούρῃ δὲ ξύμβληντο πρὸ ἄστεος ὑδρευούσῃ,
gegaan, waarlangs wagens hout van de hoge bergen naar
ϑυγατέρ' ἰϕϑίμῃ Λαιστρυγόνος Αντιϕάταο.
beneden brachten naar de stad. En ze ontmoetten voor
ἣ μὲν ἄρ' ἐς κρήνην κατεβήσετο καλλιρέεϑρον,
105 de stad een meisje dat water haalde, de krachtige
᾽Αρτακίην· ἔνϑεν γὰρ ὕδωρ προτὶ ἄστυ ϕέρεσκον·
dochter van de Laistrygoon Antiphates. Zij ging naar
οἳ δὲ παριστάμενοι προσεϕώνεον ἔκ τ' ἐρέοντο
beneden naar de met helder water stromende bron
110 ὅς τις τῶνδ' εἴη βασιλεὺς καὶ οἷσιν ἀνάσσοι.
Artakia: want ze droegen steeds het water daarvandaan
naar de stad. Ze spraken haar toe terwijl ze bij haar
110 gingen staan en vroegen wie hiervan de koning was
en over wie hij heerste. Zij toonde zeer meteen het van
ἣ δὲ μάλ' αὐτίκα πατρὸς ἐπέϕραδεν ὑψερεϕὲς δῶ.
een hoog dak voorzien huis van haar vader. Nadat zij het
οἳ δ' ἐπεὶ εἰσῆλϑον κλυτὰ δώματα, τὴν δὲ γυναῖκα
beroemde paleis waren binnen gegaan, troffen zij de
εὗρον, ὅσην τ' ὄρεος κορυϕήν, κατὰ δ' ἔστυγον αὐτήν.
vrouw aan, zo groot als de top van een berg, en zij
ἣ δ' αἶψ' ἐξ ἀγορῆς ἐκάλει κλυτὸν ᾽Αντιϕατῆα,
deinsden terug voor haar. Zij riep snel de beroemde
115 ὃν πόσιν, ὃς δὴ τοῖσιν ἐμήσατο λυγρὸν ὄλεϑρον.
Antiphates uit de vergadering / vergaderplaats, haar
αὐτίχ' ἕνα μάρψας ἑτάρων ὠπλίσσατο δεῖπνον· 115 man, die voor hen een ellendige ondergang
τὼ δὲ δυ' ἀίξαντε ϕυγῇ ἐπὶ νῆας ἱκέσϑην. beraamde. Meteen nadat hij een van de makkers had
αὐτὰρ ὃ τεῦχε βοὴν δία ἄστεος· οἳ δ' αἴοντες gegrepen maakte hij hem als maaltijd voor zich gereed:
ϕοίτων, ἴϕϑιμοι Λαιστρυγόνες, ἄλλοϑεν ἄλλος, nadat de twee waren opgesprongen in vlucht kwamen zij
120 μυρίοι, οὐκ ἄνδρεσσι ἐοικότες, ἀλλὰ γίγασιν. aan bij de schepen. Maar hij veroorzaakte geschreeuw
door de stad: terwijl zij het hoorden kwamen ze, de
krachtige Laistrygonen, overal vandaan, oneindig veel,
120 niet lijkend op mannen, maar op reuzen. Zij wierpen
οἳ ' ἀπὸ πετράων ἀνδραχϑέσι χερμαδίοισι
vanaf de rotsen met voor een gewone man moeilijk te
βάλλον· ἄϕαρ δὲ κακὸς κόναβος κατὰ νῆας ὀρώρει
tillen stenen: onmiddellijk ontstond een vreselijk lawaai
ἀνδρῶν ὀλλυμένων νηῶν ϑ' ἅμα ἀγνυμενάων·
op de schepen van stervende mannen en tegelijk
ἰχϑῦς δ' ὣς πείροντες ἀτερπέα δαῖτα ϕέροντο.
brekende schepen: Terwijl zij hen doorboorden als vissen
6
,droegen zij hen (voor zich) als een gruwelijke maaltijd. 125 Zolang als zij hen doodden binnen de zeer diepe
125 ὄϕρ' οἳ τοὺς ὄλεκον λιμένος πολυβενϑέος ἐντός, haven, zolang hieuw ik, nadat ik een scherp zwaard van
τόϕρα δ' ἐγὼ, ξίϕος ὀξὺ ἐρυσσάμενος παρὰ μηροῦ, de kant van mijn dijbeen trok, daarmee de touwen door
τῷ ἀπὸ πείσματ' ἔκοψα νεὸς κυανοπρῴροιο. van het schip met de donkergekleurde voorsteven. Snel
beval ik aan mijn makkers nadat ik hen had aangespoord
αἶψα δ' ἐμοῖς ἑτάροισιν ἐποτρύνας ἐκέλευσα
om zich te werpen op de roeiriemen, opdat wij vluchtten
ἐμβαλέειν κώπῃς, ἵν' ὑπ' ἐκ κακότητα ϕύγοιμεν·
130 buiten het bereik van slechtheid. Zij wierpen allen
(de zee) omhoog, de ondergang vrezend / uit angst voor
130 οἳ δ' ἅμα πάντες ἀνέρριψαν, δείσαντες ὄλεϑρον.
de ondergang. Tot onze vreugde ontvluchtte mijn schip
ἀσπασίως δ' ἐς πόντον ἐπηρεϕέας ϕύγε πέτρας
de overhangende rotsen naar de zee: maar de andere
νηῦς ἐμή· αὐτὰρ αἱ ἄλλαι ἀολλέες αὐτόϑ' ὄλοντο.
(schepen) kwamen daar gezamenlijk om.
6.1 Kirke (X 133-347) Daarvandaan voeren wij verder, bedroefd wat betreft
ἔνϑεν δὲ προτέρω πλέομεν ἀκαχημένοι ἦτορ, ons hart, blij aan de dood ontsnapt te zijn, nadat /
ἄσμενοι ἐκ ϑανάτοιο, ϕίλους ὀλέσαντες ἑταίρους. hoewel we onze dierbare makkers hadden verloren. Wij
135 Αἰαίην δ' ἐς νῆσον ἀϕίκομεϑ'· ἔνϑα ἔναιε 135 kwamen aan bij het eiland Aiaia: en daar woonde
Κίρκη ἐυπλόκαμος, δεινὴ ϑέος αὐδήεσσα, Kirke met de mooie vlechten, een verschrikkelijke godin
αὐτοκασιγνήτη ὀλοόϕρονος Αἰήταο· met welluidende stem, volle zus van de kwaadaardige
Aietes: en beiden waren geboren uit de voor de mensen
ἀμϕὼ δ' ἐκγεγάτην ϕαεσιμβρότου ᾽Ηελίοιο
schijnende Helios, en uit moeder Perse, die Okeanos als
μητρὸς τ' ἐκ Πέρσης, τὴν ᾽Ωκεανὸς τέκε παῖδα.
140 kind voortbracht. Daar op de kust gingen wij aan
140 ἔνϑα δ' ἐπ' ἀκτῆς νηὶ κατηγαγόμεσϑα σιωπῇ land met ons schip in stilte in een haven veilig voor
ναύλοχον ἐς λιμένα, καί τις ϑεὸς ἡγεμόνευεν. schepen, en een of andere god wees de weg. Nadat we
ἔνϑα τότ' ἐκβάντες δύο τ' ἤματα καὶ δύο νύκτας daar toen van boord gingen, lagen we twee dagen en
κείμεϑ', ὁμοῦ καμάτῳ τε καὶ ἄλγεσι ϑυμὸν ἔδοντες. twee nachten zowel door vermoeidheid als door pijn(en)
ἀλλ' ὅτε δὴ τρίτον ἦμαρ ἐυπλόκαμος τέλεσ' ᾽Ηώς, in zichzelf gekeerd (zijnd). Maar toen dus Eos met de
145 καὶ τότ' ἐγὼν ἐμὸν ἔγχος ἑλὼν καὶ ϕάσγανον ὀξὺ mooie vlechten de derde dag voltooide, toen ook, nadat
καρπαλίμως παρὰ νηὸς ἀνήιον ἐς περιωπήν, 145 ik mijn speer en scherp zwaard had gepakt, ging ik
7
,εἴ πως ἔργα ἴδοιμι βροτῶν ἐνοπήν τε πυϑοίμην. snel van het schip omhoog naar een uitkijkpunt, om te
ἔστην δὲ σκοπιὴν ἐς παιπαλόεσσαν ἀνελϑών, zien of ik misschien de werken van stervelingen zou
καί μοι ἐείσατο καπνὸς ἀπὸ χϑονὸς εὐρυοδείης, (kunnen) zien en hun stem zou (kunnen) vernemen. Ik
ging staan nadat ik omhooggegaan was naar / op een
150 Κίρκης ἐν μεγάροισι, διὰ δρυμὰ πυκνὰ καὶ ὕλην.
uitkijkpost vol ravijnen, en aan mij vertoonde zich rook
vanaf de grond met brede wegen, in het paleis van
μερμήριξα δ' ἔπειτα κατὰ ϕρένα καὶ κατὰ ϑυμὸν 150 Kirke, door het dichte kreupelhout en hout. En
ἐλϑεῖν ἠδὲ πυϑέσϑαι, ἐπεὶ ἴδον αἴϑοπα καπνόν· vervolgens overwoog ik in mijn verstand en in mijn hart,
ὧδε δέ μοι ϕρονέοντι δοάσσατο κέρδιον εἶναι· om te gaan (en) informeren, nadat ik de vurige rook had
πρῶτ' ἐλϑόντ' ἐπὶ νῆα ϑοὴν καὶ ϑῖνα ϑαλάσσης gezien: terwijl ik zo nadacht scheen het mij beter te
zijn: om nadat ik eerst naar het snelle schip en het strand
155 δεῖπνον ἑταίροισι δόμεναι προέμεν τε πυϑέσϑαι.
155 van de zee was gegaan, een maaltijd aan mijn
ἀλλ' ὅτε δὴ σχεδὸν ἦα κιὼν νεὸς ἀμϕιελίσσης,
makkers te geven en hen vooruit te sturen om te
καὶ τότε τίς με ϑεῶν ὀλοϕύρατο μοῦνον ἐόντα,
informeren. Maar toen ik dus dichtbij het aan beide
ὃς ά μοι ὑψίκερων ἔλαϕον μέγαν εἰς ὁδὸν αὐτὴν
kanten gekrulde schip was nadat ik was gegaan, toen ook
ἧκεν. ὃ μὲν ποταμόνδε κατήιεν ἐκ νομοῦ ὕλης
kreeg een van de goden medelijden met mij, terwijl /
omdat ik alleen was, die dus voor mij een groot hert met
een groot gewei precies op de / mijn weg stuurde. Het
daalde af naar een rivier vanuit het hout van de weide
160 om te drinken - want reeds had de kracht van de zon
160 πιόμενος - δὴ γάρ μιν ἔχεν μένος ἠελίοιο -·
hem in zijn greep. Ik trof hem terwijl hij eruit kwam op
τὸν δ' ἐγὼ ἐκβαίνοντα κατ' ἄκνηστιν μέσα νῶτα
zijn ruggengraat in het midden van zijn rug, mijn bronzen
πλῆξα, τὸ δ' ἀντικρύ, δόρυ χάλκεον, ἐξεπέρησε·
speer doorboorde hem door en door: en hij viel neer in
καδ δ' ἔπεσ' ἐν κονίῃσι μακὼν, ἀπὸ δ' ἔπτατο ϑυμός.
het stof, nadat hij had gekermd, en zijn ziel vloog weg.
τῷ δ' ἐγὼ ἐμβαίνων δόρυ χάλκεον ἐξ ὠτειλῆς
Terwijl ik erop ging staan, trok ik de bronzen speer uit de
165 εἰρυσάμην· τὸ μὲν αὖϑι κατακλίνας ἐπὶ γαίῃ
165 wond: nadat ik hem daar had neergelegd, liet ik hem
εἴασ', αὐτὰρ ἐγὼ σπασάμην ῶπάς τε καὶ λύγους τε,
op de grond liggen. Maar ik trok (voor mezelf) twijgen en
πεῖσμα δ', ὅσον τ' ὄργυιαν, ἐυστρεϕὲς ἀμϕοτέρωϑεν
wilgentakken, en nadat ik een touw, ongeveer twee
πλεξάμενος συνέδησα πόδας δεινοῖο πελώρου·
meter lang, aan beide kanten stevig in elkaar gedraaid,
8
,βῆν δὲ καταλοϕάδεια ϕέρων ἐπὶ νῆα μέλαιναν, had gevlochten, bond ik de poten van het
verschrikkelijk
170 ἔγχει ἐρειδόμενος, ἐπεὶ οὔ πως ἦεν ἐπ' ὤμου
grote dier bij elkaar. En ik ging naar het zwarte schip,
χειρὶ ϕέρειν ἑτέρῃ· μάλα γὰρ μέγα ϑηρίον ἦεν.
terwijl ik het op mijn rug droeg, steunend op mijn speer,
aangezien het helemaal niet mogelijk was om het op mijn
schouder met mijn andere hand te dragen: want het was
κὰδ δ' ἔβαλον προπάροιϑε νεός, ἀνέγειρα δ' ἑταίρους
170 een heel groot beest. Ik gooide het neer voor het
μειλιχίοις ἐπέεσσι, παρασταδὸν ἄνδρα ἕκαστον·
schip, en ik wekte mijn makkers op met vriendelijke
"ὦ ϕίλοι, οὐ γάρ πω καταδυσόμεϑ', ἀχννύμενοί περ,
woorden afstappend op iedere man: “O vrienden, want
175 ἐς ᾽Αίδαο δόμους πρὶν μόρσιμον ἦμαρ ἐπέλϑῃ· nog niet zullen wij afdalen, hoewel we er beroerd aan
ἀλλ' ἄγετ', ὄϕρ' ἐν νηὶ ϑοῇ βρῶσίς τε πόσις τε, 175 toe zijn, naar het huis van Hades, voordat de door
μνησόμεϑα βρώμης μηδὲ τρυχώμεϑα λιμῷ." het noodlot bepaalde dag is aangebroken. Maar vooruit,
ὣς ἐϕάμην· οἳ δ' ὦκα ἐμοὶς ἐπέεσσι πίϑοντο, zolang als er op het snelle schip voedsel en drank is, laten
ἐκ δὲ καλυψάμενοι παρὰ ϑῖν' ἁλὸς ἀτρυγέτοιο wij denken aan voedsel, en laten wij ons niet kwellen
180 ϑηήσαντ' ἔλαϕον· μάλα γὰρ μέγα ϑηρίον ἦεν. door honger.” Zo sprak ik hen toe: en zij gaven snel
gehoor aan mijn bericht, en nadat zij zich de mantel van
αὐτὰρ ἐπεὶ τάρπησαν ὁρώμενοι ὀϕϑαλμοῖσι, 180 het hoofd hadden getrokken, bekeken zij (met
bewondering) langs het strand/de oever van de
χεῖρας νιψάμενοι τεύχοντ' ἐρικυδέα δαῖτα.
oneindige zee het hert. Want het was een zeer groot
ὣς τότε μὲν πρόπαν ἦμαρ ἐς ἠέλιον καταδύντα
beest. Maar nadat zij ervan hadden genoten om het te
ἥμεϑα, δαινύμενοι κρέα τ' ἄσπετα καὶ μέϑυ ἡδύ·
bekijken / terwijl zij het bekeken / door het te bekijken
met hun ogen, nadat zij (zich) de handen hadden
gewassen, bereidden zij een heerlijke maaltijd. Zo zaten
wij toen de hele dag tot zonsondergang ontzettend veel
185 ἦμος δ' ἠέλιος κατέδυ καὶ ἐπὶ κνέϕας ἦλϑε,
185 vlees etend en zoete wijn: toen de zon onderging en
δὴ τότε κοιμήϑημεν ἐπὶ ηγμῖνι ϑαλάσσης.
de duisternis opkwam, toen dus gingen wij slapen bij de
ἦμος δ' ἠριγένεια ϕάνη οδοδάκτυλος ᾽Ηώς,
branding van de zee. Toen de vroeg in de morgen
καὶ τότ' ἐγὼν ἀγορὴν ϑέμενος μετὰ πᾶσιν ἔειπον·
geboren, rozenvingerige Dageraad verscheen, toen ook
"κέκλυτέ μευ μύϑων, κακά περ πάσχοντες ἑταῖροι. zei ik nadat ik een vergadering had belegd te midden van
9
, allen: “Luistert naar mijn woorden, hoewel jullie leed τοὺς αὐτὴ κατέϑελξεν, ἐπεὶ κακὰ ϕάρμακ' ἔδωκεν·
ondervinden makkers.
190 ὦ ϕίλοι, οὐ γὰρ ἴδμεν, ὅπῃ ζόϕος οὐδ' ὅπῃ ἠώς,
οὐδ' ὅπῃ ᾽Ηελίος ϕαεσίμβροτος εἶσ' ὑπὸ γαῖαν
οὐδ' ὅπῃ ἀννεῖται· ἀλλὰ ϕραζώμεϑα ϑᾶσσον,
εἴ τις ἔτ' ἔσται μῆτις. ἐγὼ δ' οὐκ οἴομαι εἶναι.
εἶδον γὰρ σκοπιὴν ἐς παιπαλόεσσαν ἀνελϑὼν
195 νῆσον, τὴν πέρι πόντος ἀπείριτος ἐστεϕάνωται·
αὐτὴ δὲ χϑαμαλὴ κεῖται· καπνὸν δ' ἐνὶ μέσσῃ
ἔδρακον ὀϕϑαλμοῖσι διὰ δρυμὰ πυκνὰ καὶ ὕλην".
ὣς ἐϕάμην· τοῖσιν δὲ κατεκλάσϑη ϕίλον ἦτορ
μνησαμένοις ἔργων Λαιστρυγόνος ᾽Αντιϕάταο
200 Κύκλωπός τε βίης μεγαλήτορος, ἀνδροϕάγοιο.
κλαῖον δὲ λιγέως, ϑαλερὸν κατὰ δάκρυ χέοντες·
ἀλλ' οὐ γάρ τις πρῆξις ἐγίνετο μυρομένοισιν.
αὐτὰρ ἐγὼ δίχα πάντας ἐυκνήμιδες ἑταίρους
ἠριϑμέον, ἀρχὸν δὲ μετ' ἀμϕοτέροισι ὄπασσα·
205 τῶν μὲν ἐγὼν ἦρχον, τῶν δ' Εὐρύλοχος ϑεοειδής.
κλήρους δ' ἐν κυνέῃ χαλκήρεϊ πάλλομεν ὦκα·
ἐκ δ' ἔϑορε κλῆρος μεγαλήτορος Εὐρυλόχοιο.
βῆ δ' ἰέναι, ἅμα τῷ γε δύο καὶ εἴκοσ' ἑταῖροι,
κλαίοντες· κατὰ δ' ἄμμε λίπον γοόωντας ὄπισϑεν.
210 εὗρον δ' ἐν βήσσῃσι τετυγμένα δώματα Κίρκης
ξεστοῖσιν λάεσσι, περισκέπτῳ ἐνὶ χώρῳ.
ἀμϕὶ δέ μιν λύκοι ἦσαν ὀρέστεροι ἠδὲ λέοντες,
10