Hoofdstuk 11: Nietzsche, filosoof met de hamer
Situering
Hegel ontwierp een soort evolutietheorie van het bewustzijn. Kierkegaard hield zich bezig
met ‘mijn existentie’, ‘mijn lijden’, ‘mijn zingeving’, ‘mijn angst’… In de filosofie gaat hij op
zoek naar authenticiteit en oorspronkelijkheid binnen de een maatschappij waar schijn en
conformisme de plek zwaaien, en beschrijft hoe hij vanuit zijn menselijke vertwijfeling de
‘sprong naar het geloof’ maakte.
Friedrich Nietzsche wordt in dit hoofdstuk besproken, hij leefde in dezelfde tijd dan de 2
hierboven. Hij zoekt zijn antwoorden niet in de opbouw van een gigantisch systeem waarbij
alles past. Hij noemde zichzelf de filosoof met de hamer. Hij was een visionair denker die het
doembeeld van de utilitaristische en positivistische mens schetst in een door het
christendom en consumentisme verziekte cultuur. Met zijn hamer haalt hij heel wat heilige
huisjes van de filosofie onderuit. In de eerste plaats weerlegt hij de illusie van de filosofie om
de waarheid of absolute grond van de werkelijkheid te kunnen achterhalen, en keert daarbij
terug naar het soort denken van voor Plato, dat nog niet was besmet door metafysica en
idealisme.
Nietzsche was geen systematisch denker. Hij ontwikkelde geen theorie om de werkelijkheid
te vatten en te kaderen. Hij was wel een goede schrijver die aforismen (korte, bondige
uitspraken) en beelden op een heel plastische en creatieve manier aanwendde om te
functioneren, zijn lezers aan het denken te zetten en onze aannames te ondergraven. hij was
een grotere horzel dan Socrates, of de horzel dat de Europeanen nodig hadden om wakker
te worden uit de slaap die wetenschap en religie over hun manier van ervaren en leven
hadden gegeven.
Friedrich Nietzsche
Leven
Hij werd geboren in 1844, zijn vader stierf toen hij 5 was. Hij studeerde klassieke talen in
Bonn en werd hoogleraar in de klassieke filosofie in Bazel. In 1865 kwam hij in contact met
componist Wegner en was onder de indruk van Schopenhauer. Hij schreef in 1872 De
geboorte van de tragedie. Gedwongen door hoofdpijn, was hij op zijn 35e verplicht zijn
hoogleraarschap op te geven en verbleef om gezondheidsredenen vaak in Italië (winter) en
in de Zwitserse Alpen (zomer). Daar schreef hij zijn belangrijkste werken. Hij zag zichzelf als
dynamiet en als een visionair filosoof en geloofde dat zin werk pas op het einde van de 20 e
eeuw zou begrepen worden. In 1899 werd hij gek en sleet zijn laatste levensjaren in
waanzin, bijgestaan door zijn moeder en later door zijn zus.
Apollo en Dionysos
Hij was erg onder de indruk van Schopenhauer en de manier om via kunst en onthechting
zielenrust te vinden. Maar in zijn eerste groet werk rekent hij met hem af en tekent de
omtrek voor zijn latere ideeën. In de Griekse tragedie herkent Nietzsche 2 verschillende
perspectieven op de werkelijkheid, die hij apollinisch en dionysisch noemt (goden: Apollo en
Dionysos).
De zonnegod Apollo verbeeldt licht, schoonheid en harmonie, zoals die tot uitdrukking
komen in de Griekse beeldhouwkunst. Apollo onttrekt zich van de wereld en stelt zich tot
doel te ontsnappen aan de driften. Hij is op zoek naar een rustig, beheerst en redelijk
bestaan. Zijn gebod staat ten dienste van de eis ‘Ken jezelf’, van orde en maat.
, De god Dionysos is de God van de wijn, het verlangen en de roes. Hij vertegenwoordigt het
dynamische, vormloze en chaotische van de voortdurende verandering, zoals de rivier van
Herakleitos. Dionysos staat voor het instinct en de drift, en zegt professioneel ‘ja’ tegen alles
in het leven, ook tegen het lijden en het verlangen.
De klassieke Griekse aristocraat wist deze 2 polen, passie en beheersing, met elkaar te
verbinden. Nadien krijgt de apollinische kant in de westerse cultuur de overhand en wordt
het lichamelijke verbannen.
Nietzsche vond dat de Griekse tragedie in staat was om beide perspectieven tegelijkertijd tot
leven te wekken. Aan de ene kant toont de tragedie de zinloze verschrikkingen van het
menselijk bestaan, aan de andere kant biedt ze middelen om hiermee om te gaan.
Hij waardeert deze tragische visie op het leven en op het probleem van het kwaad veel meer
dan de joods-christelijke visie die gekenmerkt wordt door zonde en verlossing. De oude
Grieken aanvaardden de tragiek van het leven. De tragiek was de bron van creativiteit. Het
christendom ontkent het leven en laat de gelovige buigen in zelfverachting voor iets wat
groter en mooier is dan hemzelf. Het heeft middelmaat tot norm verheven en projecteerde
het geluk en het doel van het leven op het leven na de dood. Daarmee beschouwt ze de
menselijke drang tot zelfrealisatie als egoïsme. Bruisende en creatieve zielen die niet bereid
zijn om de kudde te volgen, worden volgens die leer als egoïstisch en immoreel bestempeld.
Nietzsche kan gelezen worden als een aanklacht tegen het feit dat de mens van zijn tijd
zichzelf heeft gefnuikt, en als een oproep om opnieuw het dionysische element met het
apollinische te integreren.
Taal als interpretatie
In de 20e-eeuwse filosofie zal de invloed van taal op het denken een belangrijk thema
worden. Nietzsche stelt dat we woorden gebruiken daar waar onze onwetendheid begint. De
taal beperkt ons, ze bepaalt onze manier van denken.
Bovendien zijn woorden en begrippen geen tekens die staan voor ‘de’ werkelijkheid, maar ze
maken de werkelijkheid. Ze zijn steeds ficties en vormen van zelfbedrog. Taal versteent het
bestaan. Alles wat we doen, is uitleggen verzinnen en ‘toedichten’.
We interpreteren de wereld en in die zin voegen w steeds iets toe, ordenen we de wereld
volgens gevestigde tradities en overgeleverde kaders. Taal is erop gericht de wereld
voorspelbaar en beheersbaar te maken. Maar het grote probleem van taal is dat het ons
doet geloven dat de feiten werkelijk zijn. Dit is volgens hem het geval, want de taal liegt en
misleidt ons. ‘Feiten bestaan niet, enkel interpretaties.’ En geen enkele interpretatie is waar,
ook die van Nietzsche zelf niet. Hiermee herstelt hij het relativisme en de sofisten in volle
glorie en ontmaskert hij moraal en logica als middelen om de wereld en de ander te
beheersen.
Nietzsche beveelt een creatief liegen aan. We kunnen onze wereld herscheppen door een
nieuwe taal te gebruiken, die breekt met de oude kaders. Deze moet het leven van de mens
aan het zingen, spreken en dansen brengen. De mens wordt een ander, nieuw mens, een
mens van de toekomst, die zijn begeerte leeft. Nietzsche zijn taalgebruik is demonisch,
intrigerend, poëtisch en toch dominant: zijn taal schept een nieuwe wereld en behoort
literair tot het mooiste van filosofen te boek stelden.