Beeldende Kunst
Autonome kunst = schilder kunst, beeldhouwkunst, fotografie, video
Toegepaste kunst = architectuur, design, mode, propaganda kunst
Voorstelling
Wat wordt er afgebeeld? à een landschap, stilleven, portret?
Is het een verhaal? Wat is de betekenis? à mythologie, bijbels, historisch?
Is er een diepere betekenis of inhoud? à protest, overtuiging?
Vormgeving
Hoe wordt de voorstelling afgebeeld?
Vorm
Tweedimensionaal of driedimensionaal, abstract of figuratief, wat voor vormen?
Compositie
De plaatsing/ordening van de vormen op/in het vlak
Symmetrisch, asymmetrisch, dynamisch, statisch
Ruimte
Suggestie van diepte (perspectief)
Lijn perspectief (vogel/kikker/ooghoogte), licht en schaduw, kleurgebruik
Licht
Natuurlijk licht, kunstlicht (= kaars of lamp), licht-donkercontrast, clair-obscure1, suggestie van
textuur (glas, marmer), gebruik van schaduw, plasticiteit
Kleur
Kleursoorten, helderheid, kleurencirkel, kleurcontrasten, verzadigdheid
Kleursymboliek:
Rood kleur van leven, passie, kracht, vitaliteit, energie, verleiding, agressie, macht, pijn
Oranje Plezier, kracht, eetlust, toegankelijkheid, speels. Maar ook goedkoop en niet serieus
Geel Nieuw begin, geluk, warmte. Maar ook lafheid en onbetrouwbaarheid
Groen Evenwicht, harmonie. Maar ook jalousie en verveling
Blauw kleur van geest, verstand. Vertrouwen, kalmte, macht, status en emotieloosheid
Paars Luxe, Stijl en rijkdom, kleur van koningshuizen.
Wit Vrede, onschuldigheid en puurheid
Zwart Nacht, duister, dramatiek, serieusheid, macht, status, rebelleren
Materiaal/techniek
Waarmee is het werk gemaakt?
Materiaal
Hout, verf, marmer, glas, textiel, baksteen, klei, etc.
Techniek
De wijze waarop het materiaal is bewerkt
Tekenen, schilderen, hakken, fotograferen, borduren, gieten, etc.
Hanteringswijze
Hoe het materiaal bewerkt is
Grof, fijn, glad, ruw, snel, doordacht
,Drama en theater
Voorstelling
Waar gaat het stuk over?
Een theaterstuk kan gebaseerd zijn op een boek, film of helemaal nieuw geschreven worden. De tekst kan
getrouw blijven aan het stuk of geïmproviseerd worden, of geen tekst hebben (mime, slapstick, fysiek
theater)
De inhoud van een theaterstuk hangt af van de spelgegevens:
Wie?
Personages een paar eigenschappen
Types één of twee eigenschappen
Karakters volledige personages met veel eigenschappen en vaak een ontwikkeling
Wat?
Het plot met de spanningsopbouw: inleiding, opbouw, climax, afloop
Waar?
De locatie waar het stuk zich afspeelt. Bv. een woonkamer, steeg of land
Waarom?
Het motief achter handelingen, waarom doet dit personage dit? Omdat…
Wanneer?
De tijd vandaag, de toekomst, het verleden
Het tijdsverloop chronologisch, fragmentarisch, tijdsprongen, flashback, flash forward
Vormgeving
Hoe wordt de voorstelling vormgegeven door middel van spel?
Lichaam van de acteur
Mimiek gezichtsuitdrukking
Gebaren en bewegingen bv. een specifiek loopje of trekje
Lichaamshouding bv. recht zitten of juist onderuitgezakt
Handelingen bv. roken, typen, op zijn/haar horloge kijken
Stemgebruik van de acteur
Volume hard/zacht
Accent stads, platteland, buitenlands
Klankkleur hoog en licht of zwaar en donker
Intonatie veel of weinig variatie in toonhoogte
Klemtonen waar worden de klemtonen gelegd? Worden er klemtonen gelegd?
Timing heel snel of juist langzaam
Emotie veel of weinig emotie in de stem
Mise-en-scène
Hoe wordt het speelvlak gebruikt?
Waar staan de personages? Welke kanten kijken ze op? Hoe bewegen ze zich t.o.v. elkaar?
Ook op en af gaan hoort bij de Mise-en-scène.
Speelstijl
Op welke wijze wordt er gespeeld?
Melodrama soaps en sitcoms
Realisme gaat uit van de eigen werkelijkheid, vaak confronterend
Absurdisme benadrukt vaak de onlogische aspecten van het leven, men kan een
een eigen conclusie of betekenis opmaken uit het stuk
Slapstick humor zit in het fysieke spel, bevat vaak agressie en rekwisieten
Episch theater verhalend of politiek theater, bevat confrontatie
Theatervormgeving
De middelen en technieken waarmee het stuk is gemaakt
Decor, kostuums, grime, rekwisieten, attributen, belichting, muziek/geluid
Rekwisiet = voorwerp dat wordt gebruikt bv. een pen, stoel of zwaard
Attribuut = een persoon specifiek voorwerp waaraan je het personage kunt herkennen bv. de lier van Apollo
Enscenering = de keuzes die de regisseur maakt
Toneelbeeld = een stilstaand beeld uit het stuk, alles wat er op dat moment op het toneel staat
, Muziek
Voorstelling
Waar gaat de muziek over?
In het begin van de middeleeuwen was muziek vooral vocaal en werd het vooral voor religieuze doeleinde
gebruikt. In de late middeleeuwen/renaissance werden instrumenten steeds belangrijker.
Muziek kreeg steeds meer functie, naast gebruiksfunctie (begeleiding bij dans en feesten) kreeg het ook
een concertante functie (om naar te luisteren)
Programma muziek = een instrumentale compositie waar een verhaal of gedicht de basis is
Absolute muziek = compositie waarbij de vorm de basis is, niet gebaseerd op een verhaal of gedicht
Vormgeving
Toonhoogte De hoogte van stemmen of klanken, wordt aangegeven door noten. Een melodie is
een opeenvolging van noten in een ritme
Toonduur De lengte van klanken, instrumenten of stemmen de toonduur bepaald de maat en
het ritme
Tempo De snelheid van de muziek. Wordt aan geduid met BPM
Dynamiek De klanksterkte van de muziek. Hard-zacht inc. overgangen
Klankkleur/timbre Het karakter van een stem of instrument. Helder/licht, donker/zwaar.
Vormen en vormelementen
Motief
Klein ritme/melodie dat de basis vormt voor een compositie
Thema
Een muzikale zin die binnen een compositie meerder keren wordt herhaald, kan met variatie.
Symfonie
Instrumentale compositie gespeeld door een symfonieorkest. Een klassieke symfonie bestaat uit vier delen:
snel – langzaam – menuet – snel
Menuet = Enigszins langzame dans op een driekwarts maat.
Lied
Vocale compositie met de volgende opbouw: intro – couplet – refrein – (bridge) – outro
Volkslied = simpel
Kunstlied = gecomponeerd, complex qua structuur
Film
Voorstelling
Waar gaat de film over?
Films waren aan het eind van de 19e eeuw registrerend. Later kregen ze een verhaal. Toen begonnen
cameravoering en montage een grotere rol te spelen. Dit hielp de kijker namelijk een verband leggen
tussen beelden. Aan het begin van de 20e eeuw werd er geëxperimenteerd met abstractie.
Vormgeving
Hoe wordt de film gemaakt?
Camera voering
Camera standpunt Neutraal-, kikker- of vogelperspectief
Camerabeweging Horizontaal, verticaal of draaiende beweging van de camera
Camera-afstand Close-up, medium shot, long shot, distant shot
Cameraperspectief Kan objectief (enige afstand) of subjectief (vanuit de acteur)
Schermt stelling Keuze voor het deel van het beeld waarop de camera scherpstelt
Kleur Zwart/wit of kleur beelden
Montage = de ordening van het beeld en het geluid. Zo krijgen beelden een betekenis en een verhaal.
Special effecten en CGI horen ook bij de montage.