Orthopedisch onderzoek
1. Voor het onderzoek
a. Signalement: diersoort, ras, leeftijd, geslacht, gewicht, functie
b. Klacht: volgens de eigenaar (is niet meteen hoofdprobleem van het dier)
c. Anamnese: ontstaan, hoe lang, evolutie, patroon, medicatie, andere aandoeningen,
voeding, algemene klachten
2. Klinisch onderzoek: lokaliseren van probleem, differentiaal diagnose of echte diagnose
maken, ernst vaststellen, RX van welke streek maken, beslissen of aanvullende onderzoeken
nodig zijn, bijkomende problemen zoeken
a. Inspectie: stand, gang, houding poten, graad manken, bewegingen, gaan
liggen/zitten lokaliseren probleem in bepaald lidmaat, ernst, aard afwijking
eventueel nood aan sedatie (ACP+methadone of dexdomitor)
b. Palpatie: systematisch, voor opzetting/atrofie/asymmetrie van boven beginnen, voor
ROM/pijn verdachte zone laatst onderzoeken
i. Niet-specifiek
1. Spieratrofie: welke poot, ernst en duur
2. Gewrichtzwelling: bij vocht/bloeding, fx/luxatie, artrose, infectie,
tumor
3. Pijn bij manipulatie: fx, hyperextensie/flexie, druk op gewricht
4. Abnormale beweeglijkheid (ROM): verminderd bij zwelling en
artrose, vermeerderd bij luxatie, fx, ligamentletsels
5. Crepitatie: bij fx, luxaties en bepaalde gewrichtsaandoeningen
6. Warmte
ii. Specifiek
1. Knie: schuifladetest en tibiale compressietest voor instabiliteit door
gescheurde voorste kruisband, klik voor meniscusscheur en patella
luxatie
2. Heup: ortolanitest en bardentest voor instabiliteit
3. Schouder: bicepstest voor bicepspeesproblemen
4. Neurologisch onderzoek: coördinatie, proprioceptie en pijngevoel
diagnostische uitdaging om neurologische en orthopedische
problemen van elkaar te onderscheiden
c. Aanvullende onderzoeken
i. Buigproef: eerst op de verdachte plaats, na gewoon KOZ en voor RX
1minuut sterk plooien enkel een positief resultaat is van betekenis
Niet doen bij: agressieve of te bange dieren, dieren die niet meer steunen,
erg pijnlijke gewrichten waar de lokalisatie al duidelijk is, katten
ii. Punctie van gewricht: hoeveelheid, kleur, helderheid, rekbaarheid, steeds
sedatie of algemene anesthesie
Niet doen bij: nooit behalve bij verdenking van infectie en tumor of om intra-
articulaire anesthesie te doen
iii. Intra-articulaire anesthesie: enkel een positief resultaat is van betekenis
Niet doen bij: dieren die niet duidelijk mank zijn, als je al weet waar het
probleem gelokaliseerd is, katten
iv. Objectieve bewegingsanalyse: krachtplaat (1pas tegelijkertijd) of drukplaat
(verschillende passen tesamen) evolutie van chirurgische of conservatieve
behandeling opvolgen
1
,3. Beeldvorming
a. RX: standaard in 2 richtingen, dikwijls ook contralaterale kant, eventueel stress-
opnamen voor ligamentletsels, ev artrogram in schouder
b. Echografie: enkel voor pezen, spieren, massa’s, eigenlijk alleen voor achillespees en
bicepspees
c. CT: botstructuren en gewrichten, vnl in sprong en elleboog
d. MRI: weke delen, alleen voor spier- of peesproblemen of weke delen tumor
e. Scintigrafie: injectie radio-actieve tracer, overzicht hele lidmaat verhoogde
botactiviteit licht op zegt niets over aard van probleem, enkel over lokalisatie, vnl
gedaan als er geen lokalisatie kan gevonden worden met andere technieken, goed
KOZ is nodig om scintigrafie correct te kunnen interpreteren
4. Chirurgische diagnosemiddelen
a. Biopsie: histopathologisch OZ
b. Exploratieve artrotomie: alleen duidelijk thv knie
c. Artroscopie: vnl voor elleboogdysplasie, OCD van schouder en kruisbandproblemen
2
, Orthopedische behandeling
1. Conservatieve behandeling
a. Rust: hok, lijn, korte wandelingen
b. Gewichtscontrole: pas effect op lange termijn
c. Warmte-koude packs
d. Fysiotherapie
e. Acupunctuur
f. Medicatie
i. NSAIDs: metacam, rimadyl, previcox, onsior, cimalgex, trocoxil worden PO
gebruikt, meteen stoppen als er neveneffecten ontstaat (diarree, braken,
minder eetlust), IV of IM lost de problemen met neveneffecten niet op
ii. Andere ontstekingsremmers (tegen koorts): ketofen, tolfedine, quadrisol
slechts korte duur gebruikt
iii. Cortico’s meestal PO, soms lokaal geïnjectered
iv. Morfine preparaten (tegen pijn of post-operatief): fortal, MS contin
v. Nutraceuticals: glucosame, chondroitinesulfaat: kynosil, seraquin, flexadyn,
fortiflex, arthrikel, caniviton, adequan ondersteunen van KB en
ligamenten en betere kwaliteit van gewrichtsvocht
vi. Antibiotica
g. Lokaal injecteerbare producten
i. Hyaluronzuur: synolis, synochrom
ii. Pentosan polysulfaat: anarthron
iii. Autoloog plasma (groeifactoren)
iv. Stamcellen
2. Operatieve behandeling
a. Spalk en verband
i. Indicaties: bescherming bij wonden en postoperatief, immobilisatie van
botten of gewrichten bij fx, luxaties of na peeshechtingen (alternatief van
chirurgie of ter ondersteuning)
ii. Verschillende soorten verbanden
1. Postoperatief oedeemverband: zelfklevende rek, 1-4dagen,
postoper, bij infectie of wonden
2. Ondervoetverband: héle voet (ook tenen!) tot boven carpus/tarsus,
laag watte met daarboven verband, tijdelijk bij wondjes of postoper
3. Retentieverband: 1-3weken, meestal voor luxaties, eerst nagaan of
luxatie recent is, het gewricht stabiel is na de reductie en of er zeker
geen andere letsels meer zijn
a. Ehmersling na heupluxatie: 7-10dagen, achtvormige
beweging want voet moet naar binnen om femurkop in
acetabulum te duwen, opletten voor afzakken en necrose
b. Spicasplint na elleboog/schouderluxatie
c. Velpeauverband verhindert steunname na
elleboog/schouderchirurgie: voorpoot in volledige flexie
tegen lichaam
4. Robert-Jones verband: fixatie van fx in afwachting van operatie of
definitieve spalk, afwisselend laag watte en laag verband (2-3lagen),
iii. Spalk als fx-behandeling
1. Principes: niet afsnoeren, 0.5cm van de tenen vrijlaten, fixeer
voldoende groot deel van lidmaat (beide aangrenzende gewrichten
moeten mee in de spalk), respecteer helingstijd, controleer
3