Psychologie
DEEL 2 : Ontwikkeling van prenatale periode tot adolescentie
1. Een inleiding in de ontwikkeling van het kind (p. 179)
1. Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychologie
- de wetenschappelijke studie naar patronen van groei, verandering en stabiliteit vanaf de
conceptie tot aan de ouderdom
- in de periode van de geboorte tot aan de adolescentie volgen veranderingen elkaar het snelst
op
- richt zich op de menselijke ontwikkeling, alle ontwikkelingspsychologen beschouwen
ontwikkeling als een continu proces
- ze vragen zich ook af op welke gebieden en in welke perioden in het leven mensen veranderen
en groeien en hoe hun gedrag zich verhoudt tot eerder gedrag
1.1. De reikwijdte van het vakgebied
- thematische gebieden binnen de ontwikkelingspsychologie
- fysieke, cognitieve, sociale en persoonlijkheids ontwikkeling
- fysieke ontwikkeling
- ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het lichaam, zoals
de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefte aan eten,
drinken en slaap
- —> invloed van het lichaam op ons gedrag
- cognitieve ontwikkeling
- ontwikkeling die betrekking heeft op de manier waarop het gedrag van mensen
wordt beïnvloed door groei en verandering in de eigenschappen die de ene
persoon van de andere onderscheiden
- —> proberen te begrijpen hoe het gedrag van mensen wordt beïnvloed door groei
en veranderingen in hun intellectuele vermogens
- houden zich bezig met leren, geheugen, probleemoplossing en intelligentie
- sociale ontwikkeling en persoonlijkheidsontwikkeling
- ontwikkeling die betrekking heeft op sociale relaties en interacties met anderen
en op duurzame eigenschappen die de ene persoon van de andere
onderscheiden
- sociaal —> kijkt naar de manier waarop de interacties van mensen en hun sociale
relaties in de loop van hun leven groeien, veranderen en stabiel blijven (bv.
uitgaansgedrag van adolescenten)
- persoonlijkheid —> kijkt naar stabiliteit en verandering in de eigenschappen die de
ene persoon van de andere onderscheiden (bv. bezit een mens tijdens zijn leven
stabiele, duurzame karaktereigenschappen)
- leeftijdsgroepen en individuele verschillen
- de prenatale periode (van conceptie tot geboorte)
- de baby- en peutertijd (van geboorte tot 3 jaar)
- de kleutertijd (van 3 tot 6 jaar)
- de schooltijd (van 6 tot 12 jaar)
- de adolescentie (van 12 tot 20 jaar)
- deze leeftijdsgroepen en perioden zijn sociale constructies (= idee over de realiteit dat
breed geaccepteerd is, maar afhangt van de maatschappij en de cultuur op een bepaald
moment)
Pagina 1 van 51
, - sommige perioden hebben een duidelijk afgebakende grens
- de babytijd begint bij de geboorte en de kleutertijd eindigt als het kind naar de
basisschool gaat
- de overgang tussen schooltijd en adolescentie is niet zo afgebakend —> de grens
tussen deze 2 is gebaseerd op een biologische verandering, hierdoor kan de leeftijd
waarop een kind de adolescentie bereikt per persoon verschillen
- opkomende volwassenheid (Arnett) —> periode die loopt van late tienerjaren tot
midden 20, ze zijn niet langer adolescenten, maar ze hebben evenmin de
verantwoordelijkheden an de volwassenheid volledig op zich genomen
- als ontwikkelingspsychologen het over leeftijdsgroepen hebben, is het belangrijk om
te beseffen dat ze het over een gemiddelde hebben
- de variaties worden alleen opmerkelijk als kinderen aanzienlijke afwijkingen van het
gemiddelde vertonen
- hoe ouder kinderen worden, hoe duidelijker de onderlinge diversiteit (meer variatie en
meer individuele verschillen)
- de koppeling tussen thema’s en leeftijden
- door de variatie in themagebieden en leeftijdsgroepen beschouwen allerlei specialisten
met uiteenlopende achtergronden zichzelf als deskundigen op het gebied van de
ontwikkelingspsychologie (bv. psychologen, pedagogen, genetici, artsen, …)
Pagina 2 van 51
,2. De fysieke ontwikkeling in de babytijd (p. 184)
1.
1.1. Fysieke groei : de snelle schreden van de babytijd
- de eerste 2 jaar van zijn leven groeit een mens razendsnel, na 5 maanden heeft het
geboortegewicht van de gemiddelde baby zich verdubbeld tot ongeveer 7kg
- het groeitempo neemt na de 1e verjaardag af, maar ook in het 2e jaar blijft het kind hard
groeien —> aan het eind van het 2e jaar weegt het ongeveer 4x zoveel als bij de geboorte
- niet alle delen van het lichaam van een baby groeien even hard, het hoofd vormt een 4e deel
van de totale lichaamsomvang van een pasgeboren baby
- 4 principes van groei
- 1. cefalocaudale principe
- heeft betrekking op de richting van de groei
- principe dat groei een patroon volgt dat begint met het hoofd en de bovenste
lichaamsdelen en zich vervolgens uitstrekt naar de rest van het lichaam
- cefalocaudaal = ‘van hoofd tot staart'
- 2. proximodistaal principe
- principe dat de ontwikkeling zich vanuit het centrum van ons naar lichaam naar
buiten toe voltrekt
- de romp groeit eerder dan de armen en de benen, pas nadat de armen en de
benen zijn gegroeid, kunnen de vingers en de tenen groeien
- de ontwikkeling van het vermogen om de verschillende delen van het lichaam te
gebruiken volgt het proximodistale principe
- 3. principe van hiërarchische integratie
- principe dat eenvoudige vaardigheden zich doorgaans afzonderlijk en
onafhankelijk van elkaar ontwikkelen, en later geïntegreerd worden in
complexere vaardigheden
- 4. principe van de onafhankelijkheid van systemen
- principe dat verschillende lichaamssystemen een verschillend groeitempo
kennen
2.
2.1. Reflexen : onze aangeboren fysieke vaardigheden
- de fundamentele reflexen
- reflex = niet-aangeleerde (aangeboren), gestructureerde, onvrijwillige responsen die
automatisch optreden in de aanwezigheid van bepaalde stimuli
- reflexen dienen vaak om te overleven en het welzijn van het kind te verzekeren
- sommige reflexen verdwijnen, andere niet
- reflexen vormen de basis voor toekomstige, complexere gedragspatronen, als deze
complexere gedragspatronen eenmaal goed zijn aangeleerd, vervangen ze de
eerdere reflexen
- intensieve oefening kan leiden tot eerdere manifestatie van bepaalde motorische
activiteiten (maar daarvoor niet beter, het kan ook zorgen voor overbelasting van de
spieren, gebroken botten en ontwrichte ledematen —> de oefeningen zijn dus
absoluut niet nodig!
- onderzoek van ontwikkelingspsycholoog Philip R. Zelazo : 6 weken lang, 4 sessies met 3
minuten loopoefeningen met 2 weken oude baby’s —> gingen eerder lopen dan degene
die de oefening niet hebben gedaan
- reflexen bij baby’s :
- zoek reflex (hoofd draaien in richten van dingen die de wang raken)
- stap reflex (benen bewegen wanneer baby rechtop is, en voeten de grond raken)
- zwem reflex (zwembewegingen maken als baby met gezicht naar beneden in het water ligt)
Pagina 3 van 51
, - moro-reflex (armen spreiden zich en willen zich ergens aan vastklampen)
- babinski-reflex (tenen spreiden in reactie op aanraking van de buitenkant van de voet)
- schrik reflex (armen & vingers spreiden & rug overstrekt bij plotseling geluid (blijft in andere vorm)
- knipper reflex (snel ogen sluiten en openen bij direct licht —> blijft)
- zuig reflex (neiging om te zuigen aan dingen die de lippen raken —> blijft)
- kokhals reflex (de keel vrijmaken, voorkomen van stikken —> blijft)
2.2. Motorische ontwikkeling bij baby’s : fysieke mijlpalen
- groeiend scala aan motorische vaardigheden dat baby’s de eerste 2 jaar van hun leven
aanleren
- grove motoriek
- baby’s zijn tot bepaalde soorten bewegingen in staat
- bv. met armen kronkelen en benen, hoofd op tillen als ze op hun buik liggen —>
wanneer hun kracht toeneemt, kunnen ze zich hard genoeg afzetten om hun
lichaam in verschillende richtingen te bewegen
- voorlopers van kruipen —> bewegingen waarbij de baby’s hun armen en benen op
elkaar afstemmen om zich voort te bewegen
- de meeste baby’s beginnen te kruipen als ze 8 tot 10 maanden oud zijn, rond 9 maanden
kunnen baby’s lopen door zich vast te houden aan meubels
- in dezelfde periode dat baby’s zich leren voortbewegen, perfectioneren ze het
vermogen om stabiel te blijven zitten
- fijne motoriek
- de fijne motoriek wordt steeds geraffineerder
- baby’s worden geboren met een rudimentair vermogen om naar een object te grijpen —>
rond 4 maanden verschijnt er een andere, nauwkeurigere vorm van grijpen
- als baby’s 11 maanden zijn, kunnen ze kleine objecten van de grond oprapen
- wanneer ze 2 jaar zijn kunnen kinderen voorzichtig een beker vasthouden, deze naar hun
lippen brengen en een slok nemen zonder te morsen
- motorische activiteiten volgen een hiërarchisch ontwikkelingspatroon, waarbij
verschillende eenvoudige vaardigheden gecombineerd worden tot complexere
vaardigheden (bv. eerst grijpen met hun hele hand, als ze ouder worden gebruiken ze
een pincet-greep : duim en wijsvinger vormen samen een cirkel)
Pagina 4 van 51