Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Economie VWO examenstof samenvatting & opgaven domein I : Goede tijden, slechte tijden €4,99   Ajouter au panier

Interview

Economie VWO examenstof samenvatting & opgaven domein I : Goede tijden, slechte tijden

 14 vues  0 achat
  • Cours
  • Type

Samenvatting + opgaves Domein I van de examenstof

Aperçu 5 sur 37  pages

  • 22 avril 2021
  • 37
  • 2020/2021
  • Interview
  • Inconnu
  • Inconnu
  • Lycée
  • 6
avatar-seller
Goede
tijden;
slechte
tijden
6 vwo 2020-2021

,EXTRA UITLEG EN EXTRA OPGAVEN 2020-2021
CONCEPT GOEDE TIJDEN SLECHTE TIJDEN
Het concept Goede tijden Slechte tijden (domein I) komt aan bod in de lesbrieven
Economische Crisis, Levensloop en Rekonomie.
De kandidaat kan in contexten analyseren waarom er sprake is van korte termijn
schommelingen in economische activiteiten en welke mogelijkheden en grenzen er zijn voor
conjunctuurbeleid. Conjunctuurschommelingen laten zich niet gemakkelijk beïnvloeden door
toedoen van rigiditeiten.

Onderwerpen en verwijzingen naar de lesbrieven

De kandidaat kan in contexten herkennen en toepassen:
 de invloed van de verandering van prijzen, inflatie, deflatie en stagflatie van op de
koopkracht van mensen;
Economische crisis hoofdstuk 1 en 6
 geaggregeerde vraag als de relatie tussen de gevraagde hoeveelheid productie en
nationaal prijsniveau op alle markten samen (op de korte en de lange termijn);
- consumptieve bestedingen;
- investeringen;
- overheidsbestedingen;
- netto vraag uit het buitenland.
Economische Crisis hoofdstuk 6
 het geaggregeerde aanbod als de relatie tussen de aangeboden hoeveelheid
productie en nationaal prijsniveau op alle markten samen (op de korte en lange
termijn; Economische Crisis hoofdstuk 6
 evenwicht op korte en lange termijn als de gelijkheid tussen de geaggregeerde vraag
en aanbod; Economische Crisis hoofdstuk 6
 het onderscheid tussen korte en lange termijn aanbod- en vraagveranderingen op
nationaal niveau;
- prijsrigiditeit
- loonstarheid
- productiecapaciteit
Economische Crisis hoofdstuk 6
 de verkeersvergelijking van Fisher (MV=PT), waarbij M als de maatschappelijke
geldhoeveelheid, V de omloopsnelheid, P het prijsniveau en T het aantal transacties;
Economische Crisis hoofdstuk 5;
 veranderingen van het evenwicht op de korte termijn en op de lange termijn in relatie
tot hoogconjunctuur, laagconjunctuur en trendmatige ontwikkelingen;
- consumenten- en producentenvertrouwen;
- werkloosheid en vacatures;
- aantal uitzenduren;
- conjunctuurklok.
Economische Crisis hoofdstuk 3 en 4
 het effect van automatische stabilisatoren ten tijde van hoogconjunctuur en
laagconjunctuur; sociale uitkeringen en belastingen; Economische Crisis hoofdstuk 1
en 4
 de relatie tussen het prijsindexcijfer, koopkracht en inflatie/deflatie; Levensloop
hoofdstuk 4, Rekonomie hoofdstuk 3
 de relatie tussen nominale en reële grootheden;
- economische groei;
- uitkeringen (welvaartsvast en waardevast);
- geldillusie
Levensloop hoofdstuk 6




23

, het onderscheid tussen procyclisch en anticyclisch conjunctuurbeleid; Economische
Crisis hoofdstuk 4
 fiscaal beleid als het beïnvloeden van de conjunctuur middels de :
- belastingen;
- overheidsuitgaven;
- inverdieneffecten;
- uitverdieneffecten;
Economische Crisis hoofdstuk4
 monetair beleid als het beïnvloeden van de conjunctuur middels:
- rentebeleid;
- wisselkoersbeleid;
- geldhoeveelheidsbeleid.
Economische Crisis hoofdstuk 5
 de beperkingen die gesteld kunnen worden aan de effectiviteit van monetair beleid
zoals zero lower bound en de liquiditietsval; Economische Crisis hoofdstuk 5
 de Europese Centrale Bank of de Centrale banken die niet onder de ECB vallen als:
- toezichthouder op de infrastructuur van financiële markten en
betalingsinstrumenten;
- beheerder van eigen externe reserves;
- uitgever van bankbiljetten;
- toezichthouder op aanbieders van risicomijdende en risicozoekende beleggingen.
Economische Crisis hoofdstuk 5




23

,Reëel loon (of koopkracht)
Het reële loon is het loon uitgedrukt in hoeveelheid goederen die ermee gekocht kan worden
(koopkracht van het loon).
Koopkracht is één van de belangrijkste kengetallen in de economie.
Koopkracht bepaalt de omvang van de bestedingen, bepaalt in belangrijke mate het
consumentenvertrouwen, is leidend bij de CAO-onderhandelingen en staat centraal bij het
opstellen van nieuw regeringsbeleid.
Maar bovenal: koopkracht is voor de consument de mate waarin hij/zij producten kan kopen.
Veranderingen in het reële loon zijn afhankelijk van twee factoren:

 hoeveel salaris/inkomen/uitkering iemand extra krijgt (= stijging nominale inkomen);
 hoeveel de prijzen in deze periode zijn gestegen (=inflatie).

Een verandering van het reële loon is met de volgende formule uit te rekenen:



Waarbij:
RIC = reële indexcijfer
NIC = nominale indexcijfer
PIC = prijsindexcijfer (inflatie)




Bijvoorbeeld
Klaas verdient in 2013 een salaris van €3.500,- per maand.
Een jaar later verdient hij €275,- meer.
De inflatie bedroeg in dat jaar 3,75%
Is Klaas er reëel op vooruit gegaan?

Zijn nominale loon stijgt van € 3.500,- naar € 3.775,-.
De NIC = 3775/3500 x 100 = 107,86
De PIC = 100 + 3,75 = 103,75
De RIC is dan: 107,,75 x 100 = 103,96
Dit betekent dat zijn koopkracht met 3,96% is gestegen.

Geldillusie is de neiging van mensen om over geld in nominale en niet in reële (voor inflatie
gecorrigeerde) termen te denken. Met andere woorden, mensen kijken alleen naar het
absolute bedrag op hun bankrekening in plaats van wat ze met dat geld echt kunnen kopen.




Wanneer iemand 3% extra loon ontvangt, voelt hij zich rijker. Ook wanneer de inflatie 4%
bedroeg en de koopkracht dus eigenlijk is afgenomen met ongeveer 1%.
Door dit gevoel zal deze persoon -ondanks de daling van de koopkracht- makkelijker zijn
geld gaan uitgeven, want hij voelt zich rijker.




23

, Geaggregeerde vraag, geldhoeveelheid (Fisher) en inflatie

De geaggregeerde vraagcurve geeft de hoeveelheid goederen en diensten weer die mensen
willen kopen tegen het gegeven niveau van de prijzen.




Er bestaat een negatief verband tussen het algemeen prijspeil (CPI) en de omvang van de
geaggregeerde vraag en dus heeft de geaggregeerde vraaglijn een dalend verloop. Dit komt
door:

 Een stijging van het prijspeil (inflatie) leidt tot een aantasting van het reële vermogen
en daardoor daalt de koopkracht;
 Als prijzen stijgen stijgt de vraag naar geld. Dit leidt tot een hogere rente. Maar een
hogere rente leidt tot meer sparen en minder lenen en minder consumeren.
Daarnaast leidt een hogere rente bij bedrijven tot minder investeren;
 Als de prijzen in een land meer stijgen dan in de concurrerende landen heeft dit
invloed op de bestedingen en dus ook op de vraag.

Verkeersvergelijking Fisher
Met de verkeersvergelijking van Fisher kunnen we zichtbaar maken onder welke voorwaarde
een groei van de geldhoeveelheid kan leiden tot inflatie of tot een groei van de productie.
De Amerikaanse econoom Irving Fisher formuleerde in 1911 in The purchasing power of
money zijn kwantiteitstheorie. De verkeersvergelijking uit deze theorie ziet er als volgt uit:
MxV = PxT
Money x Velocity = Price x Trade
de hoeveelheid geld die we in een
= de waarde van de verhandelde goederen
periode uitgeven
P x T = nominale BBP
T = reële BBP
waarbij:
M = Maatschappelijke geldhoeveelheid
V = Omloopsnelheid van het geld (aantal keren dat we het geld in een periode uitgeven)
P = Gemiddeld prijsniveau
T = Verhandelde hoeveelheid goederen

De vergelijking is daarna eenvoudig. Als de linkerkant stijgt, zal ook de rechterkant stijgen (of
andersom).
Voor het gemak gaan we er meestal vanuit dat slecht één factor aan elke kant verandert.
Welke factor verandert, hangt af van de visie van de econoom.
We bespreken er twee.



Keynesianen


23

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur yhaggui. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

73314 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!

Récemment vu par vous


€4,99
  • (0)
  Ajouter