,Inhoudsopgave
1 De student benoemt de descriptieve anatomie (ossale, ligamentaire, en neurogene structuren) van
het lumbale wervelkolom, welke relevant zijn voor het diagnostisch proces. ................................................. 2
1.1 Bouw van de wervelkolom: ................................................................................................................... 2
1.2 Bouw van de wervel: ............................................................................................................................. 2
1.2.1 Halswervels: ..................................................................................................................................... 4
1.2.2 Thoracale wervels: ............................................................................................................................ 4
1.2.3 Lumbale wervels:.............................................................................................................................. 5
1.3 Os sacrum: ............................................................................................................................................ 7
1.4 Os coccygis: .......................................................................................................................................... 7
1.5 Vorm van de wervelkolom:.................................................................................................................... 7
1.6 Fascia thoracolumbalis: ....................................................................................................................... 8
1.6.1 Stabilisatie: ....................................................................................................................................... 8
1.6.2 Load transfer: .................................................................................................................................... 8
3 De student beschrijft het actief stabiliserend systeem van de lumbale wervelkolom (global movers
versus local stabilizers). ...................................................................................................................................... 12
3.1 Local stabilizers: ................................................................................................................................. 12
3.2 Global movers: .................................................................................................................................... 13
4 De student legt de volgende spiergroepen uit aan de hand van een model: buikspieren (m. rectus
abdominis, m. obliquus abdominus int./ext., m. transversus abdominis), erector trunci lumbalis
(systemen; mm. Multifidi, m. latissimus dorsi, m. quadratus lumborum origo, insertie, functie) .............. 15
5 De student beschrijft de drie fasen van degeneratie van de LWK zoals beschreven door Kirkaldy-
Willis (dysfunctiefase-instabiliteitsfase-stabiliteitsfase). ................................................................................. 15
5.1 Dysfunctiefase: .................................................................................................................................... 15
5.2 Instabiliteitsfase: ................................................................................................................................. 15
5.3 Stabiliteitsfase: .................................................................................................................................... 17
6 De student beschrijft het domein van de aspecifieke lage rugpijn. ........................................................ 17
7 De student legt de inhoud uit van de KNGF richtlijn Lage Rugpijn bij acute en de subacute fase en
past deze toe op de casus. ................................................................................................................................... 20
7.1 Diagnostisch proces ............................................................................................................................ 20
7.2 Screening: ........................................................................................................................................... 20
7.2.1 Anamnese: ...................................................................................................................................... 20
7.2.2 Onderzoek:...................................................................................................................................... 21
7.2.3 Analyse: .......................................................................................................................................... 21
7.3 Therapeutisch proces: ......................................................................................................................... 22
7.3.1 Behandeling per profiel: ................................................................................................................. 22
8 De student beschrijft het te verwachten beloop van aspecifieke lage rugpijn in het algemeen. .......... 26
8.1 Normaal beloop van lage rugpijn: ...................................................................................................... 26
8.2 Afwijkend beloop van lage rugpijn: .................................................................................................... 26
9 De student benoemt prognostische factoren bij aspecifieke lage rugpijn. ............................................ 27
10 De student beschrijft het te verwachten beloop van de aspecifieke lage rugpijn bij deze patiënt op
grond van de geïdentificeerde factoren (binnen het MDBB model). .............................................................. 28
11 De student koppelt de kennis omtrent de fases van degeneratie aan het klinisch redeneerproces bij
bovenbeschreven casus van een patiënte met aspecifieke lage rugpijn. ......................................................... 29
12 De student beschrijft in hoofdlijnen de inhoud van de ziekte specifieke vragenlijst Quebec en
interpreteert de uitkomst. .................................................................................................................................. 30
13 De student benoemt de voorwaardelijke kennis met betrekking tot aspecifieke lage rugpijn die
nodig is voor het voeren van een anamnese bij deze casus. ............................................................................. 31
14 De student verklaart stap 1 t/m 8 van het stappenplan voor het toepassen van meetinstrumenten
in de praktijk (meten in de praktijk). ............................................................................................................... 32
14.1 STAP 1: Wat wilt u meten?: ................................................................................................................ 32
14.2 STAP 2: Met welk doel wilt u meten?: ................................................................................................ 32
14.3 STAP 3: Met welk soort meetinstrument wilt u meten?: ..................................................................... 33
14.4 STAP 4: Hoe vindt u een meetinstrument? .......................................................................................... 33
14.5 Stap 5: Wat is de hanteerbaarheid? .................................................................................................... 33
14.6 Stap 6: Wat is de methodologische kwaliteit? ..................................................................................... 33
14.7 Stap 7: Hoe analyseert u de gegevens? ............................................................................................... 33
14.8 Stap 8: Hoe interpreteert en rapporteert u de gegevens? ................................................................... 33
2
,Taak 3 De recidiverende lage rugpijn
Anne is 45 jaar oud en heeft sinds 5 weken recidiverende lage rugpijn. Sinds haar veertigste heeft
ze twee keer per jaar lage rugpijn die altijd sluimerend aanwezig blijft. De pijn zit lokaal in de
onderrug en straalt niet uit. In de ochtend als ze wakker wordt is de pijn meteen aanwezig. Ze
heeft dan ook last van stijfheid. Bewegen doet haar goed: na zo’n 10 minuten nemen zowel de pijn
als de stijfheid af. In de loop van de dag komt de lage rugpijn echter terug. Vooral lang staan,
slenteren en het opkomen als ze lang gezeten heeft zijn provocerend. Ze heeft het idee dat ze
scheef staat. Ze werkt als directiesecretaresse bij DSM. Ze ervaart veel hinder van haar lage
rugpijn bij haar professionele werkzaamheden. Haar hobby is tuinieren, hetgeen ook niet
bevorderlijk is voor de rugpijn. Zelf denkt ze dat haar rug enigszins versleten is en de rugpijn
steeds vaker terugkomt, doordat ze vanwege haar drukke baan en haar twee kinderen gestopt is
met badmintonnen. Ze is verder goed gezond. Twee jaren geleden zijn er röntgenfoto’s gemaakt,
waarop een ‘normale’ degeneratie te zien was. Ze is altijd onder behandeling geweest bij een
collega fysiotherapeut die haar rug wekelijks los masseerde. Daar de rugpijn steeds weer
recidiveert, heeft de huisarts heeft haar nu doorgestuurd naar jullie praktijk. Hij is van mening dat
jullie op de praktijk dit probleem mogelijk beter in kaart kunnen brengen en adequaat kunnen
behandelen.
Algemeen
Deze taak loopt van dinsdag 12-05-2019 tot en met donderdag 26-05-2019. Let op; VH 3.1 vindt
plaats voordat taak 3 is opgestart.
Niet aan taak 3 gerelateerd onderwijs
Vrijdag 15-05 Ipcop
3
,Probleemtaak
Centrale probleemstelling:
Hoe ziet het fysiotherapeutisch onderzoek en behandelplan eruit bij een patiënte met recidiverende
aspecifieke lage rugpijn?
Doelstellingen Vaardigheden:
1. De student voert het perifeer neurologisch onderzoek uit voor de lumbale regio (hoort qua
stof meer bij taak 2; organisatorisch niet anders te plannen).
2. De student voert een anamnese uit waarbij de gevolgen van een aandoening van de LWK in
kaart worden gebracht, volgens alle domeinen van de international classification of
functioning disability and health (ICF).
3. De student voert actief en geleid actief onderzoek uit van de lumbale wervelkolom.
4. De student test de lumbale regio op verminderde actieve stabiliteit middels testen van de
propriocepsis van de local stabilizers (al dan niet met de pressure feedback unit),
spierkrachttesten van de global movers en functionele stabiliteitstesten.
5. De student evalueert de vooruitgang middels klinimetrie (VAS, PSK, Quebec) en interpreteert
de uitkomsten.
6. De student voert het screeningproces uit (CWK) en interpreteert de screeningstesten.
7. De student voert een stabiliteitstraining voor de lumbale wervelkolom, gericht op de tuning
van de local stabilizers ,versterking van de global movers en functionele, mogelijk sport
specifieke stabiliteitstraining.
8. De student voert een behandeling uit gericht op het vergroten van de mobiliteit in de lumbale
regio middels mobiliserende oefeningen (zowel actief, als manuele technieken geleid-actief,
als functioneel).
Doelstellingen Theorie:
1. De student benoemt de descriptieve anatomie (ossale, ligamentaire, en neurogene
structuren) van het lumbale wervelkolom, welke relevant zijn voor het diagnostisch proces.
2. De student benoemt de functionele anatomie van de lumbale wervelkolom. (beweging
wervels, functie spieren, facet gewrichten hoe die bewegen)
3. De student beschrijft het actief stabiliserend systeem van de lumbale wervelkolom (global
movers versus local stabilizers).(welke spieren zijn hierbij betrokken)
4. De student legt de volgende spiergroepen uit aan de hand van een model: buikspieren (m.
rectus abdominis, m. obliquus abdominus int./ext., m. transversus abdominis), erector trunci
lumbalis (systemen; mm. Multifidi, m. latissimus dorsi, m. quadratus lumborum origo, insertie,
functie). (systemen)
5. De student beschrijft de drie fasen van degeneratie van de LWK zoals beschreven door
Kirkaldy-Willis (dysfunctiefase-instabiliteitsfase-stabiliteitsfase).
6. De student beschrijft het domein van de aspecifieke lage rugpijn.
7. De student legt de inhoud uit van de KNGF richtlijn Lage Rugpijn bij acute en de subacute
fase en past deze toe op de casus.
8. De student beschrijft het te verwachten beloop van aspecifieke lage rugpijn in het algemeen.
9. De student benoemt prognostische factoren bij aspecifieke lage rugpijn.
10. De student beschrijft het te verwachten beloop van de aspecifieke lage rugpijn bij deze
patiënt op grond van de geïdentificeerde factoren (binnen het MDBB model).
11. De student koppelt de kennis omtrent de fases van degeneratie aan het klinisch
redeneerproces bij bovenbeschreven casus van een patiënte met aspecifieke lage rugpijn.
1
, 12. De student beschrijft in hoofdlijnen de inhoud van de ziekte specifieke vragenlijst Quebec en
interpreteert de uitkomst.
13. De student benoemt de voorwaardelijke kennis met betrekking tot aspecifieke lage rugpijn die
nodig is voor het voeren van een anamnese bij deze casus.
14. De student verklaart stap 1 t/m 8 van het stappenplan voor het toepassen van
meetinstrumenten in de praktijk (meten in de praktijk).
1 De student benoemt de descriptieve anatomie (ossale,
ligamentaire, en neurogene structuren) van het lumbale
wervelkolom, welke relevant zijn voor het diagnostisch proces.
1.1 Bouw van de wervelkolom:
• Wervelkolom of columna vertebralis
• 33 benige wervels
• 27 kraakbenige tussenwervelschijven (disci intervertebrales)
o In het os sacrum zijn onderste 4 tussenwervelschijven opgenomen
o 23 pre-sacrale tussenwervelschijven
o Meest craniale begint tussen C2 en C3
o Meest caudale ligt tussen L5 en S1
• 7 cervicale wervels
• 12 thoracale wervels
• 5 lumbale wervels
• 5 sacrale vergroeide wervels of vertebrae sacrales
• 4 staartwervel of vertebrae coccygeales
1.2 Bouw van de wervel:
• Corpus vertebrae
• Arcus vertebrae
• Foramen vertebrale: wervelgat
o De foramen vertebrale van cervicaal, thoracaal en lumbaal niveau vorm het
CANALIS VERTEBRALIS
o In het canalis vertebralis zit het ruggenmerg
o Canalis vertebralis loopt in het sacrum over tot het CANALIS SACRALIS
o Eindigt als de HIATUS SACRALIS
• Wervellichaam bestaat uit spongieus bot
• De onderzijde en bovenzijde van het lichaam is bekleed met dunne, hyalien
kraakbeenplaatjes.
• Wervelboog bevat grote rechter en linker dwarsuitsteeksel = processi transversi
• Ook vinden we het doornuitsteeksel = processi spinosi
• Boven en onder vinden we ook gewrichtsuitsteeksel:
o Processus articularis superiores
o Processus articularis inferiores
o Bezitten gewrichtsvlakken ofwel GEWRICHTSFACETTEN
• Aan de voorzijde vinden we de INCISURA VERTEBRALIS SUPERIOR EN
INFERIOR
o Samen vormen zij het FORAMEN INTERVERTEBRALE
2
,o Doorgang voor spinale zenuwen
3
, • De wervels worden stevig met elkaar verbondendoor een intervertebraal ligamentair
systeem
o Bestaat uit:
o Ligamenten tussen de wervellichamen
o Ligamenten tussen de wervelbogen
o Ligamenten tussen de processus transversi en de processus spinosi
1.2.1 Halswervels:
• Van alle andere wervels te onderscheiden omdat er in de processus transversi een
opening is = FORAMEN TRANSVERSARIUM
• Door deze foramen transversarium loopt een arteri vertebralis
• De eerste cervicale wervel noemen we de ATLAS
o Hierbij ontbreekt de processus spinosus
• De 2de cervicale wervel noemen we de AXIS
o Heeft een naar boven uitstekende DENS
o Zowel de voor als achterzijde zit hier een gewrichtsvlak op
• De 7de cervicale wervel wordt ook wel de vertebra prominens genoemd.
o Processus spinosus steekt veel meer naar achter dan andere cervicale wervels
• FACETTEN ZIJN VLAK
1.2.2 Thoracale wervels:
• Naarmate men naar beneden gaat op de wervelkolom zal de
corpus vertebrae groter worden
• De processi spinosi verloopt bij de thoracale wervels naar achter-
onder
o Bedekt de eronder gelegen wervel dakpansgewijs
• Processi articularis gaan meer richting verticaal staan
o Processi articularis superior: meer verticaal en naar buiten
gericht
o Processi articularis inferior: meer vertical en naar binnen
gericht
o FACETTEN ZIJN VLAK
• Onderste 2 thoracale wervels hebben meer eigenschappen van lumbale wervels
o Processi spinosi zijn korten en lopen nagenoeg horizontaal
4
, o Processus transversi van TH11 en TH12 zijn kleiner dan de andere thoracal
wervels.
1.2.3 Lumbale wervels:
• Gekenmerkt door:
o grote corpus vertebrae
o driehoekig foramen vertebraele
o Smalle horizontale processus spinosi
▪ Uiteinden zijn verdikt
• Dwarsuitsteeksel worden processus costales genoemd
• Processi articulares (facetgewrichten) staan lumbaal rechtop (verticaal)
• Facetten van de processus zijn lumbaal NIET VLAK = CONCAAF
o Processus anteriores superior: naar achter en mediaal gericht
o Processus anteriores inferior: naar lateraal en voren gericht
• Bij bovenste lendenwervels staat gewrichtsspleet grotendeels in het sagittale vlak
• Bij onderste lendenwervels staat gewrichtsspleet meer in het frontale vlak
5
, Positie facetgewrichten per segment wervelkolom:
6
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur fysioprozuyd. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,39. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.