Orthopedagogiek – deel
doelgroepen
College 1: inleidende begrippen binnen context gedrags- en emotionele problemen.
1. Inleidende begrippen
Structuur:
1. Normaliteit, probleem of stoornis?
o Wat is? Waar loopt het verschil tussen deze 3?
2. Gedrags- en emotionele problemen: een definitie
3. Classificatie: categoriaal of dimensioneel
4. Epidemiologie
5. Etiologie
6. Diagnostiek
7. Behandeling
1.1. Normaliteit, probleem of stoornis?
Overloop van normaal naar problemen
en dan finaal een stoornis
Problemen van het kind
vs
Problemen van de opvoeding – hier meoten we ook naar kijken
o Uitlokkende factor?
o Onderhoudende factor, probleem in stand houden
Geen eenduidige manier om “probleem” vast te stellen, wel 3 dimensies te moeten overwogen
worden. Deze helpen ons om een onderscheid te maken tussen wat normaal gedrag is en
probleemgedrag.
Normaliteit of probleem: dimensie 1 – ontwikkelingsperspectief
Studie in 2001 die duidelijk aangeeft dat kinderen tussen1
en 3 jaar storend gedrag vertonen, in geval van Jongens bij
meer dan 40% bij 2jarigen. Dit is dus een normaal
fenomeen op een bepaalde leeftijd.
o Men gaat als 2jarige ontdekken dat je een
impact hebt op de omgeving, in eerste fase
proberen kinderen deze grenzen door te
trekken.
o Voor alle mogelijke gedragsproblemen
moeten we dus in gedacht houden wat er
ontwikkelingspsychologisch het gewenst of
te verwachten gedrag is.
o Na leeftijd 3 jaar: ongewenste gedrag
neemt af en als we HIER dan een toename
zien wordt het NIET meer gezien als een
normale ontwikkelingsvariant.
1
, Studie laat zien hoe vaak iemand doorheen zijn leven en
welk percentage vd jongeren ooit agressief gedrag
vertoont.
We zien een versnellin tijdens puberteit: rond 12 jaar, je
zou je dan opnieuw de vraag kunnen stellen of het naar
een bepaalde leeftijd niet ontwikkelingspsychologisch
normaal is.
Normaliteit of probleem: dimensie 2 - context
o School, thuis, moeder vs vader, jeugdbeweging, ...
o Waar doen zich de problemen voor wanneer een probleem zich stelt?
• Is belangrijk om naar te kijken
o Wat zegt dit over:
• Ernst van de problemen?
• Is er een gradatie in de intensiteit
• Factoren die de problemen beïnvloeden?
• BV als er meer kinderen bij zijn, gaat het dan toenemen of misschien
enkel volwassenen
Deze analyse kan ons een beeld geven wat de omvang van het probleem is: op hoeveel meer
plaatsen het voorkomt, hoe duidelijk is dat het kindspecifieke kenmerken zijn die bijdragen aan het
probleem en dus niet door de context.
Normaliteit of probleem: dimensie 3 – informant
Wie rapporteert de problemen? – wie is de informant. Hierbinnen zien we twee fenomenen:
o Onjuist gepercipieerd normaal gedrag (1)
• Geen kennis van ontwikkelingspsychologie
Normaal gedrag wordt toch als probleem gezien: BV het is je eerste
kind en je weet niet of dit normaal is of niet
• Eigen problemen bij de informant zelf
BV een moeder die zelf depressief is, haar draagkracht ligt veel lager
en ze zal dus milde problemen véél minder ervaren. Als ze dan een
vragenlijst moeten invullen over het kind gaan ze dit als significant
problematisch zien.
o Niet herkend probleemgedrag (2)
• Leergeschiedenis
2
, BV opvoedingsfiguren gaan vaak wennen aan het probleemgedrag
van hun kind, bv ouders van kinderen met autisme leren dat het
enkel van een blauw bord willen eten. Telkens als er dan een
eetmoment is gaan ze ervoor zorgen dat ze een blauw bord geven
(MAAR probleem gaat zo niet weg, als ze op school bv op een wit
bord eten)
• Onopvallend gedrag blijft vaak onder de radar: kinderen die enkel snel
afgeleid zijn en misschien trager zijn maar geen druk gedrag storen (dus ze
storen niemand). Het kan zijn dat ze dan eerder minder presteren op school,
maar het niet als ADHD gezien wordt. Ze komen veel later in de
hulpverlening terecht hierdoor.
Gaat vooral over internaliserende problemen zoals angst en
depressie die niet opgemerkt worden
Grens tussen: wat is een probleem en wat gaan we effectief een stoornis noemen
Continuum dus geen duidelijke grens
Gedragproblemen
Storend gedrag (langs de buitenkant uiten) , emotionele problemen (langs binnenkant) ,
somatoforme problemen (uiten in lichaam zoals buikpijn).
Er zijn 3 criteria die het onderscheid tussen probleem en stoornis maken:
o licht, tijdelijk vs ernstig, blijvend
o situatiegebonden vs pervasief (komen allemaal voor, bij iedereen)
o één vs meerdere problemen
Gedragsstoornissen – emotionele stoornissen – somatoforme stoornissen
o gedragsstoornissen
o wanneer je ADHD hebt en je vaak moet horen dat je dingen niet goed doet, ga je er
genoeg van hebben dat je je gaat afreageren en dan kan er opnieuw een
problematiek bijkrijgen
1.2. Gedrags- en emotionele problemen: een definitie
Gedragsproblemen = zowel langs buitenkant, binnenkant als somatoforme
“(...) een relatief concept dat aan de orde is als de op dat moment in een bepaalde omgeving
heersende normen en geldende regels worden overschreden. De ernst van het probleemgedrag
wordt verder bepaald aan de hand van de frequentie, de duur en de omvang alsmede door de mate
waarin de betrokkene zichzelf en/of zijn omgeving psychische schade berokkent.” Van der Ploeg
(1997)
betekent dat je echt naar de context moet kijken: in de ene cultuur zijn andere normen dan
andere culturen en dergelijke.
omvang = op hoeveel omgevingen komt het voor
psychische schade = lijden dat samengaat met de problematiek
Eenzelfde gedragsprobleem kan verschillende betekennissen hebben
o Waarom een kind plots zeer agressief wordt, kan zijn dat het niet met de ouderlijke
ruzies omgaan of misschien weet het niet hoe de frustratie te uiten
Eenzelfde uitlokkende factor kan toch zeer uiteenlopende gedragsproblemen leiden
o Stress voor school kan leiden tot verschillende dingen: bij sommigen buikpijn,
anderen somber en dergelijke
Onderscheid tussen externaliserende en internaliserende problemen
3
, 1.3. Classificatie: categoriaal of dimensioneel
ZIE LES 9 THEORIEËN
Classificatie ≠ diagnose
Classificeren = systematisch ordenen en groeperen
van gedragsproblemen op basis van gelijke en
onderlinge relaties
o “Verstaan we hetzelfde wanneer we
spreken over aandachtsproblemen?”
o Hier spreken we dus over algemene wetmatigheden, samenbrengen van kenmerken
Diagnosticeren = inzicht zoeken in de individuele problematiek van een kind
o “Hoe ontstonden de problemen, hoe worden ze in stand gehouden, hoe kunnen ze
worden behandeld, ... ?”
o Unieke verhaal van de persoon is de diagnostiek
1.4. Epidemiologie
Onderzoek naar de prevalentie van gedragsproblemen in de populatie
o Hoevaak zien we een probleem opduiken
Samenhang met demografische kenmerken
o Geslacht BV komt het vaker voor bij jongens dan meisjes
o Leeftijd BV mild in kindertijd, maar problematisch in adolescentie
o Sociale context BV gezinnen uit hoge of lage SES
Met het epidemiologisch onderzoek leren we over de verloop van gedragsproblemen
Voornaamste bevindingen (algemene wetmatigheden)
o Prevalentie van ernstige gedragsproblemen bij 4- tot 8-jarigen in de bevolking: ca.
10%
o Prevalentie van psychiatrische stoornissen: 6-7%
o Te weinig gebruik gemaakt van professionele hulp (2%)
• 1 op 3 met psychiatrische stoornis krijgt hulp
o Jongens vertonen meer gedragsproblemen dan meisjes
o Adolescente meisjes meer depressie dan jongens
o Gedragsproblemen dalen niet met leeftijd
o Kinderen uit lagere socio-economische status (SES) vertonen meer
gedragsproblemen
o Gedragsproblemen verdwijnen niet vanzelf
1.5. Etiologie = zeer belangrijk
= studie van ontstaan (van gedragsproblemen)
Verscheidene verklaringsfactoren
o In het kind ? Nature
o In de omgeving? Nurture
o Realiteit ligt in het midden: meerdere oorzaken om een probleem te verklaren =
Multicausaal
1.5.1.Etiologie: monocausale modellen (mono)
In het verleden zag men dit anders
Eén set factoren verantwoordelijk voor genese van pathologie/problematiek
Verschillende visies:
4