PSYCHOPEDAGOGIEK (CURSUS)
TWEEDE JAAR (2.1)
HOOFDSTUK 1: VISIES OP ONDERWIJS
1.1 METHODESCHOLEN OF TRADITIONELE
VERNIEUWINGSSCHOLEN: WHAT’S IN A NAME
Officieel onderwijs Vrij onderwijs
VOOP
GO OVS VSK FOPE RSF IPCO
! G O M v
Officieel onderwijs bestaat uit 2 netten:
Het gemeenschapsonderwijs (GO! Onderwijs van de Vlaamse
Gemeenschap)
Het gesubsidieerd officieel onderwijs met als koepels OVSG:
Onderwijssecretariaat voor Steden en Gemeenten van de Vlaamse
gemeenschap en POV: Provinciaal Onderwijs Vlaanderen, het vroegere
CVPO
Deze scholen werden door de Vlaamse overheid, provincies, steden en
gemeenten. Zij kunnen deze lessen aanbieden: zedenleer,
katholieke/orthodoxe/protestantse/anglicaanse/joodse of islamitische godsdienst.
Vrij onderwijs bestaat uit de confessionele scholen:
Het gesubsidieerd vrij onderwijs, met als koepel het Vlaams secretariaat
voor het Katholiek Onderwijs (VSKO) = De grootste groep + hiertoe
behoren de katholieke scholen
FOPEM (federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische
Methodescholen)
RSF (Rudolf Steiner Federatie)
IPCO (Raad van Inrichtende Machten van het Protestants-Christelijk
onderwijs)
VOOP (Vlaams Onderwijs Overleg Platform)
= Een overlegplatform om hun belangen te behartigen
, Er zijn ook scholen van het vrij onderwijs die niet bij een koepel zijn
aangesloten.
Vrij onderwijs bestaat ook uit de niet-confessionele scholen:
Methodescholen of traditionele vernieuwingsscholen = het is een
verzamelnaam, een koepelbegrip, dat we hanteren in België en
Nederland. Geen enkele methodeschool is hetzelfde.
Deze scholen zijn niet door de overheid opgericht en bestaan uit confessionele
scholen en niet-confessionele scholen.
Confessionele scholen = gebonden zijn aan één specifieke godsdienst
Niet-confessionele scholen = niet gebonden aan één specifieke
godsdienst en kunnen dus meerder godsdiensten aanbieden waardoor ook
joodse, protestantse en islamitische scholen hun plaatsje kennen in het
onderwijslandschap
1.2 ONTSTAAN EN EVOLUTIE VAN METHODESCHOLEN
Van waar komt de nood om zich te onderscheiden van het traditionele onderwijs?
In de 19de eeuw:
Onderwijs heel leerkrachtgestuurd
Kind werd aanzien als een kleine volwassene die ‘inhoud diende
bijgebracht te worden’ waarbij uitsluitend frontaal, klassikaal werd
lesgegeven.
Ieder kind kreeg dus identiek dezelfde leerstof op identiek hetzelfde
moment te verwerken.
Van differentiatie was er geen sprake.
Was ook in andere landen: Italië, Duitsland, Nederland, Oostenrijk, België
protest tegen dit klassikaal gestuurde onderwijssysteem
Op Belgisch politiek niveau 3 belangrijke kinderwetten die mee de komst van
de methodescholen kaderen:
1889: Wet op de kinderarbeid enkel kinderen ouder dan 14 jaar
mochten nog in de fabriek gaan werken. Kinderen jonger dan 14 jaar
konden nu dus naar school gaan.
1912: Wet op de kinderbescherming Zorgt ervoor dat de overheid (en
ook de leerkrachten tijdens de schooluren) kunnen ingrijpen wanneer
kinderen verwaarloosd worden. Ouders kunnen uit hun ouderlijke macht
ontzet worden en de overheid mag ingrijpen.
1914: Wet op de leerplicht Alle kinderen tussen 6-12 jaar zijn
leerplichtig (niet te verwarren met schoolplichtig), wat dus samenvalt met
de lagere school. Naast deze pedagogisering is er ook de verdere opkomst
van de medicalisering, waarbij onder andere medische centra (PMS,
voorlopers van het CLB) zorgen voor een medische controle van ieder
schoolkind.
Vanaf 1900 ontstonden er nieuwe scholen met eigen pedagogische ideeën.
2
, Idee: Niet de leerstof, maar het kind centraal diende te staan in het
onderwijs. Want kinderen waren meer dan enkel het cognitieve, het
denkend vermogen.
o Kinderen moeten naast hun hoofd, ook hun hart en handen kunnen
ontwikkelen.
= Deze gedachtegang/ ontwikkeling van de mens in zijn geheel terug vinden in
onderstaande methodescholen
1.3 DALTON - THE FEARLESS HUMAN BEING
1.3.1 GRONDLEGGER
Bakermat van daltononderwijs VS
In 1905 de pasafgestuurde onderwijzeres/pedagoge Helen Parkhurst
aangesteld om aan 40 kinderen les te geven, van 6 tot 12 jaar.
Zij was de enige leerkracht in een éénmansschooltje
Zij koos voor onderwijsvormen die afgestemd waren op het individu i.p.v.
het klassieke frontale onderwijs. Ze diende ook noodgedwongen kinderen
zelfgestuurd te laten leren.
Werkte met taakbrief, of een contactbrief avant-la-lettre.
Tuusen 1913 en 1915 werkte Helen met een andere reformpedagoge, Maria
Montessori uit Italië + sleutelde aan haar ideeën waardoor deze een meer
pedagogische inslag kregen.
Werkten nauw samen met elkaar
Parkhurst gingen tussen 1913-1915 naar Rome om er Montessori’s 2e
internationale training te volgen.
1915: Keert terug naar VS + ideeën van Montessori verspreiden in
Amerika
o Concreter: scholen opgericht + krijgen de leerkrachten de nodige
opleiding, in de Montessori gedachten.
Tijdens WO I Italië wordt vijand van VS bemoeilijkt de contacten
Parkurst zoekt meer haar eigen weg en heeft inhoudelijke kritiek op de
(volgens haar) te vergaande individualisering.
o Ze wil meer balans tussen wat de maatschappij van het onderwijs
verwacht en de persoonlijke doelen die leerlingen vooropstellen.
In 1922 Parkhurst heeft haar visie op onderwijs neergeschreven in ‘Educatione
on the Dalton plan’.
‘Daltonschool’ ontleent zijn naam aan de State High School in Dalton
(Massachusetts) waar één van de eerste Daltonscholen opgericht werden
in 1920.
1.3.2 BASISPRINCIPES
3
, Daltononderwijs steunt op 3 grote principes:
Verantwoordelijkheid
Zelfstandigheid
Samenwerking
Lesopdrachten en projecten worden zo opgebouwd dat leerlingen er kunnen
groeien, over hun taak feedback krijgen van de leerkracht en van een
‘leermaatje’ en zichzelf hierin leren bijsturen.
Na feedbackronde lln. zelf nieuwe leerdoelen voorop stellen die op hun
beurt geëvalueerd worden
Hoe beter de leerlingen erin slagen om deze competenties te ontwikkelen,
hoe meer vrijheid en zelfregulatie ze hierin krijgen.
Leerlingen worden dus niet meer extrinsiek, maar intrinsiek gemotiveerd en
uitgedaagd om hun eigen talenten en werkpunten naar een hoge niveau te tillen.
Ook ouders worden betrokken in het leerproces en leren kinderen
zelfstandig plannen via een eigen planningsagenda
o In plannen krijgen ze veel vrijheid en zelfstandigheid.
o Kunnen eigen week inplannen in meerdere labo’s (bv: taallabo’s,
rekenlabo, wereldlabo, beweeglabo…)
Deze labo’s, vaklokalen of ‘laboratories’ zijn echte werkruimtes met o.a
materialen, leermiddelen en instructieafbeeldingen, ingericht met grote tafels om
het samenwerken te bevorderen.
In Daltonschool leerlingen = kleine ondernemers die willen leren en willen
ontdekken.
Parkhurst werkt met ‘subject corners’ of themahoeken waarbij kinderen de
hulp kunnen inroepen van klasgenootjes.
In Laboratory Plan werken met jaarcontracten ‘contract jobs’ die iedere leerling
dient te ondertekenen en zo verantwoordelijk leert dragen voor zijn eigen werk.
Jaarcontract bevat maandtaken ‘assignment’s’ die bestaan uit een 20-tal
dagelijkse eenheden ‘units’.
Zelfs de vorderingen van iederen leerlingen worden nauwkeurig bijgehouden in
grafieken (Ibidem).
Parkhurts’ visie = ‘liberation of the pupil’ en ‘socialization of the school’ waarbij
keuzevrijheid en de school als sociaal centrum centraal staan.
Leerlingen mogen anderen (leerkrachten, medeleerlingen, ouders…), net zoals
het gewone leven, raadplegen wanneer ze dit nodig hebben.
In Daltonschool sociaal-constructivistische visie op leren terug te vinden (via
derden: middelen en mensen)
Leerlingen deinzen er niet voor terug om hulp in te roepen en staan met een
gezonde dosis (zelf)vertrouwen in het (school)leven als ‘a fearless human being’.
4