In het document staan alle hoofdstukken beschreven uit het boek 'natuuronderwijs inzichtelijk'. Door het leren van deze samenvatting, heb ik met gemak de toets behaald.
Hoofdstuk 1: planten
Inzichten:
- Het plantenrijk is zeer divers. Toch hebben de meeste planeten een gemeenschappelijk kenmerk: de
aanwezigheid van bladgroen. Het bladgroen speelt een belangrijke rol bij de fotosynthese, het proces
dat planten in staat stelt om met behulp van zonlicht hun eigen voedsel te maken.
- De indeling van planten is gebaseerd op de mate van verwantschap. De bouw van planten en de wijze
waarop ze zich voortplanten, vormen karakteristieke kenmerken die gebruikt worden bij de indeling in
hoofdgroepen.
- Hoofdgroepen waarvan de planten een eenvoudige bouw hebben, zoals wieren of mossen, leven in het
water of hebben een vochtige omgeving nodig om te kunnen overleven. Ze hebben namelijk geen
vaatbundels: een transport systeem waarmee planten water en voedingsstoffen van het ene deel van
de plant naar de andere kant kunnen brengen.
- Hoofdgroepen waarvan de planten een complexere bouw hebben, zoals paardenstaarten/varens en
zaadplanten, beschikken wel over vaatbundels.
- Karakteristiek voor zaadplanten is dat ze zich kunnen voortplanten doormiddel van zaden. varens,
paardenstaarten en mossen vormen sporen en behoren tot de groep van de sporenplanten.
Planten hebben een groep kleur door het bladgroen. Als een plant bladeren heeft, zit het bladgroen
voornamelijk in de bladeren. Bladgroen heeft een belangrijke rol bij de fotosynthese. Dit is het proces dat
planten in staat stelt om met behulp van zonlicht hun eigen voedsel te maken. Door deze eigenschap
vormen planten een onmisbare schakel in bijna alle voedselketens.
De groene wereld van de planten is heel gevarieerd. Er zijn 500.000 verschillende plantensoorten ontdekt
en er worden steeds meer nieuwe soorten ontdekt. Deze diversiteit aan soorten in het plantenrijk kun je
indelen in een aantal hoofd en subgroepen. De indeling is gebaseerd op de mate van verwantschap
tussen soorten.
1 Wieren
Sporenplanten 2 Mossen
3 Paardenstaarten Vaatplanten
4 Varens
5 Zaadplanten Coniferen
(naaktzadigen)
Bloemplanten
(bedektzadigen)
1.1.2 Wieren
De wieren (algen) vormen de hoofdgroep met de eenvoudigste bouw. Je kunt ze onderscheiden van de
andere plantengroepen doordat zij geen echte wortels, stengels en bladeren hebben. Wieren vormen een
belangrijke hoofdgroep. Net als de andere groene planten kunnen wieren hun eigen voedsel maken
doormiddel van fotosynthese. Zuurstof is een belangrijk product bij de fotosynthese. Omdat wieren in
grote getale in het water voorkomen, leveren wieren meer dan de helft van de zuurstof in de atmosfeer.
Wieren kunnen zo klein zijn dat je ze alleen met een microscoop kunt zien. Een voorbeeld daar van is een
eencellige wier (alg). Er zijn ook meercellige wieren, die lange draden vormen of zelf bladachtige vormen
hebben. Bekende zeewieren zijn het bruine blaaswier en de groene zeesla. Bekende zoetwatersoorten zijn
het kanswier, dat alleen in schone plassen voorkomt, en de zogenoemde flap, een verzamelnaam voor
alle draadvormige wieren.
Korstmossen
Naaste de groene laag van algen, zie je vaak dat een boomstam begroeid is met grijsgroene kortsten. Er
zijn korstvormige, bladvormige en struikvormige soorten. Een bekend voorbeeld van een struikvorming
korstmos is het rendiermos dat je vaak in kerststukjes ziet.
De naam korstmossen zou het misconcept kunnen oproepen dat je ze tot de groep van de mossen moest
rekenen. Dat klopt niet omdat een korstmos een samenlevingsvorm tussen een alg en een schimmel is.
Beide organismen hebben voordeel van deze samenlevingsvorm, ook wel symbiose genoemd. Een alg
levert voedingsstoffen aan de schimmel, die zelf geen voedingsstoffen kan maken uit zonlicht. Een
schimmel houdt vocht en mineralen vast, afkomstig uit de lucht en de regen en beschermt de alg zo
tegen uitdroging.
Korstmossen zijn direct afhankelijk van regenwater en gevoelig voor vervuilende stoffen die in het
regenwater kunnen zitten. Struikvormige korstmossen zijn het gevoeligst voor luchtvervuiling. Veel
Pagina 1 van 58
,korstvormige soorten gedijen ook nog goed in vervuilde lucht. Door hun verschillende mate van
gevoeligheid voor vervuiling, worden de korstmossen als een natuurlijke graadmeter gebruikt voor de
mate van luchtverontreiniging.
1.1.3 Mossen
Mossen zijn landplanten, maar hebben wel een vochtige leefomgeving nodig. Je vindt ze op vochtige
bosgrond, aan de schaduwzijde van een boom en op vochtige tegels/ muren. Mossen hebben geen
transportsysteem van vaatbundels waarmee ze water vanuit de bodem naar boven kunnen transporteren.
Ze hebben geen echte wortels, maar haartjes waarmee ze zich aan de bodem vast hechten. De
mosplanten nemen het water op via hun dunne eenvoudige blaadjes. Er worden kussentjes gevormd van
vele mosplanten bij elkaar.
Als mossen tijdelijk met veel droogte te maken hebben, drogen ze uit en komen ze in een rusttoestand.
De planten lijken dood te zijn, maar bij nat weer zuigen de kussentjes zich als een spons vol water.
Ten behoeve van de voortplanting produceren mosplanten zogenoemde sporendragers of sporenkapsels.
Een sporendrager ziet eruit als een soort doosje op een steeltje. In het doosje worden de sporen
gevormd. Sporen zijn kleiner dan zaden. Ze bevatten geen embryonaal plantje en reservevoedsel zoals
de zaden van zaadplanten. Sporten bestaan uit erfelijk materiaal, omgeven door een omhulsel. Bij droog
weer springt de sporendrager open en worden de lichte sporen als een soort stof door de lucht verspreid.
1.1.4 Paardenstaarten
In vergelijking met mossen zijn paardenstaarten en varens beter aangepast aan een droger landleven. Ze
hebben echte wortels en hun bladeren en stengels hebben een wasachtige laag die uitdroging tegengaat.
Hun stengels en bladeren bevatten vaatbundels waarmee water en voedingsstoffen door de plant kunnen
worden getransporteerd, en houtachtig materiaal dat zorgt voor stevigheid. Door deze eigenschappen
kunnen paardenstaarten en varens ook in de hoogte groeien. Paardenstaarten komen veel voor, maar zijn
onopvallend. Ze bestaan uit een stijve rechte stengel die geleed is. Heermoes is een veelvoorkomende
paardenstaart soort in tuinen en bermen en aan slootkanten.
1.1.5 Varens
Varens groeien uit een wortelstok en hebben meestal grote vedernervige bladeren. Het patroon van de
vertakking van de nerven lijkt op het patroon van een vogelveer. De bovengrondse stengel is vrij klein en
onopvallend. Warenbladeren komen stevig opgerold uit de grond. Als ze gaan groeien, ontrollen de
bladeren zich langzaam. Aan de onderkant van de bladeren ontstaan de sporendragers, die eruit zien als
kleine bruine puntjes of streepjes. Als je aan de bladeren schudt, zie je de sporen als er bruin poeder uit
valt. Varens, maar ook mossen en paardenstaarten planten zich voort doormiddel van sporen. Daarom
horen zij bij de groep van sporenplanten.
1.1.6 Zaadplanten
Net als paardenstaarten en varens hebben zaadplanten een uitgebreid wortelstelsel en vaatbundels die
water en voedingsstoffen door de plant kunnen vervoeren. Vanwege deze vaatbundels kun je de
paardenstaarten, varens en zaadplanten indelen in de groep van de vaatplanten. Zaadplanten zijn het
best aangepast aan een droog landleven. De stevige bladeren en stengels hebben een wasachtige laag
waardoor uitdroging tegengegaan wordt. Doordat bomen een speciale verstevigde stengel (boomstam)
hebben, kunnen zij boven de andere planten uitgroeien.
Karakteristiek voor zaadplanten is dat ze zich kunnen voortplanten via zaden. Een zaad is groter dan een
spoor en bevat een embryonaal plantje met voedsel voor de kiemperiode. Tijdens de kiemperiode barst
de zaadhuid open en ontwikkelt het embryonaal plantje zich tot een kiemplantje met een wortel, stengel
en bladeren.
De zaadplanten kun je indelen in 2 subgroepen: de coniferen en de bloemplanten. De indeling is
gebaseerd op de manier waarop de zaden gevormd worden.
Coniferen
Conifeer betekent letterlijk kegeldrager. Coniferen hebben geen bloemen en vruchten en hun zaden
ontwikkelen zich op de houtige schubben van kegels. Naaldbomen behoren ook tot de coniferen. Zij
produceren de bekende kegels zoals de dennenappels van een den of de sparappels van de spar.
Coniferen noem je ook wel naaktzadigen, omdat de zaden zich niet in een vrucht ontwikkelen, maar open
en bloot op de schubben van de kegels. De zaden hebben een extra vliesje waardoor de wind ze beter
kan verspreiden.
Bloemplanten
Bloemplanten maken 80% van alle plantensoorten op aarde uit. Tot de groep van de bloemplanten
behoren: loofbomen, struiken, kruidachtige planten. Een kenmerk van een kruidachtige plant is dat hun
stengels na elk seizoen afsterven.
Bloemplanten hebben bloemen die een centrale rol spelen bij de voortplanting. Je ziet bij deze groep een
grote variëteit aan strategieën om ervoor te zorgen dat stuifmeel bij een bloem van een andere
soortgenoot terecht komt. Dit zorgt voor een grote veelvormigheid binnen de groep van de bloemplanten.
Pagina 2 van 58
,Na de bestuiving vindt de bevruchting plaats in het vruchtbeginsel van de bloem. Nu kan het zaad zich
ontwikkelen in het vruchtbeginsel. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een vrucht met daarin rijpe zaad.
Daarom noemt men bloemplanten bedektzadigen.
De vruchten van bloemplanten spelen een belangrijke rol bij de verspreiding van de zaden. Vruchten
kunnen sappig zijn of droog.
1.2.1 Wat heeft een plant nodig om te groeien?
De groei vindt plaats in bepaalde delen van een plant. De toppen van stengels en wortels zorgen voor
groei in de lengte. Knoppen kunnen uitgroeien tot nieuwe zijtakken, bladeren of bloemen. De tengel van
een plant heeft gespecialiseerde cellen die ervoor zorgen dat een plantenstengel in de dikte kan groeien.
Planten kunnen sneller groeien als de omstandigheden gunstig zijn. Er moet aan een aantal belangrijke
groeivoorwaarden zijn voldaan.
Belangrijke kieming en groeifactoren voor een plant zijn licht, koolstofdioxide, zuurstof, water,
voedingszouten en warmte. Aan de andere kant kun je de groei ook stimuleren door bepaalde
groeivoorwaarden te optimaliseren. In de glastuinbouw wordt de lichtintensiteit verhoogd met lampen en
worden in de klassen de temperatuur en het koolstofdioxidegehalte hooggehouden.
De meeste zaadplanten hebben bladeren, stengels en wortels. Door de specifieke bouw van deze
onderdelen kunnen planten de aanwezige groeivoorwaarden optimaal benutten.
1.2.2 De bouw en functie van bladeren
De belangrijkste functie van bladeren is het aanmaken van voedsel voor de eigen plant door middel van
het proces van fotosynthese. De fotosynthese vindt plaats in de zogenoemde bladgroenkorrels, die
bevinden zich in de cellen van de bladeren. De bladgroenkorrels zorgen ervoor dat de meeste bladeren
een groene kleur hebben. Dit komt doordat zij alle kleuren van het zonlicht absorberen, behalve het
groene licht, dat weerkaatst wordt. Met behulp van de energie uit het geabsorbeerde zonlicht kunnen de
bladgroenkorrels uit eenvoudige grondstoffen energierijke suikers vormen. Dit proces wordt ook wel
assimilatie (aanmaak) genoemd. Als belangrijk bijproduct van de fotosynthese ontstaat zuurstof.
Een plant gebruikt suiker als bouwstof voor de opbouw van zijn eigen weefsels. De voedingszouten die de
wortels opnemen uit de bodem zijn ook belangrijke bouwstoffen. De suikers dienen als brandstof. De
verbranding van suikers is het omgekeerde van het proces fotosynthese. De suikers worden met behulp
van zuurstof afgebroken tot koolstofdioxide en water, waarbij de vastgelegde energie vrijkomt. De
vrijgekomen energie wordt onder andere gebruikt bij de groei van een plant en de vorming van bloemen,
vruchten en zaden.
Voordat er fotosynthese in een blad kan plaatsvinden moet er voldoende licht, koolstofdioxide en water
zijn. De bouw van een blad zorgt ervoor dat deze groeivoorwaarden goed benut kunnen worden.
Een blad heeft meestal een brede, platte vorm, waardoor er een groot oppervlak ontstaat waarmee licht
kan worden gevangen. Vaak is het zo dat de bladeren van bovenaf gezien een soort mozaïek vormen,
waarbij ze elkaar bijna niet overlappen. Hierdoor is er een groot bladoppervlakte blootgesteld aan het
zonlicht.
Vanwege het relatief grote oppervlakte kan een blad ook veel koolstofdioxide opnemen. De benodigde
koolstofdioxide kan niet zomaar door de opperhuid van het blad heen dringen. Daarvoor heeft het blad
openingen in de opperhuid, de huidmondjes die geopend of gesloten kunnen worden. De huidmondjes
zitten vooral aan de onderkant.
Via de huidmondjes wordt zuurstof afgegeven en opgenomen. Daarnaast regelen de huidmondjes de
verdamping bij een plant. Een fijn vertakt netwerk van hoofd en zijnerven in het blad zorgt voor een
constante wateraanvoer. Een wasachtig laagje aan de boven en onderkant van het blad voorkomt
onnodige verdamping en uitdroging.
Pagina 3 van 58
, Afhankelijk van de functie die ze vervullen kunne cellen verschillende gebouwd zijn, maar de meeste
cellen hebben een vergelijkbaar bouwplan. De celkern bevat het vergelijk materiaal in de vorm van
chromosomen en speelt een belangrijke rol bij de processen in de cel. Het celplasma bevat wat en
eiwitten en nog verder ingezoomd de orgaancellen, celonderdelen die een specifieke functie in de cel
vervullen. De cel wordt begrensd door een celmembraan, die het transport van en naar de cel reguleert.
Een plantencel heeft daarnaast nog een begrenzing in de vorm van een celwand. Een celwand zorgt voor
extra stevigheid en kan ook verhouten, zo ontstaan houtvaten. Dierlijke cellen bevatten weinig of geen
vacuolen, een plantencel heeft er veel. Een vacuole is een blaasje gevuld met water en opgeloste stoffen
als zouten, reservestoffen, kleurstoffen en afvalstoffen.
De korrels in een plantencel zijn met name bladgroenkorrels. Ze kunnen zich ook ontwikkelen tot
kleurstof korrels die kleur geven aan een plant.en ze kunnen een opslagfunctie hebben en zetmeelkorrels
vormen wanneer glucose wordt omgezet in zetmeel.
1.2.3 De bouw en functie van wortels.
Het wortelstelsel van een plant heeft 2 belangrijke functies. Wortels verankeren de plant stevig in de
grond, waardoor de wind geen vat op de plant kan krijgen. Daarnaast nemen de wortels water en
voedingszouten op uit de bodem.
De plant heeft water nodig voor het proces van fotosynthese en voor het verkrijgen van stevigheid.
Hoewel planten met behulp van zonlicht hun eigen voedsel kunnen maken uit water en koolstofdioxide,
hebben planten ook behoefte aan voedingszouten. Door de poep en urine van dieren, en doordat dood
plantaardig en dierlijk materiaal wordt afgebroken door afbrekers in de natuur, komen de waardevolle
voedingsstoffen vrij in de bodem. De plant kan deze stoffen opnemen in de vorm van water opgeloste
zouten. In deze zouten zitten voor de plant belangrijke stoffen, zoals stikstof, fosfor, magnesium en
kalium.
De kleinste vertakkingen van de wortels nemen water en voedingszouten op. Soms heeft een plant 1
hoofdwortel met zijwortels. Soms groeien vele kleinere wortels de grond in. Vlak achter de toppen van
alle wortels zitten kleine haakvormige uitgroeisels, de zogenoemde wortelharen, die zorgen voor
wateropname. Het is belangrijk dat je bij het overpotten van een plant de wortelkluit bij elkaar houdt,
dan beschadig je zo min mogelijk wortelharen en blijft de plant voldoende water opnemen.
Wortels hebben nog een 3e functie. Zij kunnen dienstdoen als opslagplaats voor reservevoedsel. De
suikers die door de bladeren zijn aangemaakt, worden bij sommige planten in de vorm van zetmeel
opgeslagen in de wortels.
1.2.4 De bouw en functie van stengels
De stengel van een plant heeft een aantal functies. De stengel draagt de bladeren. Daarnaast geeft de
stengel stevigheid aan een plant. Als de stengel groen is, vindt er fotosynthese plaats. De belangrijkste
functie van de stengel is het transport van water en voedingsstoffen. Doordat elk plantenonderdeel met
de stengel is verbonden, kan de stengel alle stoffen in de plant aanvoeren.
De stengel beschikt hiertoe over een uitgebreid stelsel van vaatbundels, die net als de bloedvaten een
transportfunctie hebben. De vaatbundels bestaan uit bruinachtige cellen die met elkaar verbonden zijn.
Een vaatbundel bestaat uit 2 soorten vaten: bastvaten en houtvaten. De bastvaten liggen het dichtst bij
de buitenkant van de stengel en vervoeren suikers vanuit de bladeren naar de rest van de plant. De
houtvaten liggen meer in het midden van de stengel en vervoeren water en zouten (mineralen) vanuit de
wortels omhoog. Het stelsel van hout en bastvaten loopt door in de wortels en bladeren. In de bladeren
liggen de vaatbundels in de nerven van het blad.
De celwanden van de houtvaten zijn verstevigd met houtstof. Tussen de bast en houtvaten zit een dun
laagje met cellen, het cambium, dat nieuwe cellen aanmaakt. Naar de buitenkant vormt het cambium
bastcellen, naar de binnenkant houtcellen. Doordat de plant een laagje cambium heeft in de stengel kan
een plant in de dikte groeien.
Pagina 4 van 58
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur biancakoster. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €3,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.