Economie
Examenvatting VWO
Toelichting:
• Dik gedrukt onderstreept, een belangrijk begrip dat de kandidaat moet kunnen uitleggen.
• Onderstreept, een belangrijke toelichting op een begrip of een belangrijke zin.
Pagina 1 van 27 Versie 4
,Inhoudsopgave:
Schaarste, ruilen & welvaart 3
Risico & verzekeren 4
Averechtse selectie 5
Principaal-agent relatie 5
Speltheorie 5
Pensioenstelsel 6
Inkomen, belasting & overheid 7
Lorenzcurve en herverdeling van inkomens 7
Belasting, subsidies en accijns 8
Vraag & aanbod 9
Surplussen 9
Overheidsingrepen 10
Elasticiteit 11
Kostenfuncties 13
Marktvormen 14
Volkomen concurrentie 15
Monopolie 15
Monopolistische concurrentie 16
Oligopolie 16
Arbeidsmarkt 17
Vermogensmarkt 17
Monetair beleid 18
Toegevoegde waarde 19
Economische kringloop 21
Handelsbalans 21
Structuur en conjunctuur 22
Conjunctuurbeleid 23
Verkeersvergelijking van Fisher 24
Quota 25
Betalingsbalans & wisselkoers 25
Valutamarktinterventie 26
Europees beleid 27
Pagina 2 van 27 Versie 4
,Rekenomie (basiskennis)
Afronden: Standaard ronden we af op één decimaal, bij geld op twee decimalen,
• Op hele getallen: Je kijkt naar het eerste decimaal (Cijfer achter de komma). Als dit decimaal≥5
dan naar boven afronden is dit decimaal <5 dan naar beneden afronden. 6,45 = 6 en 6,55 = 7
• Op decimalen: Rond 4,2325 af op 3 decimalen. Kijk naar het 4e cijfer ≥ 5 is naar boven
afronden en < 5 is naar beneden afronden. Antwoord: 4,233.
Bij berekeningen nooit tussendoor afronden.
Procenten: Een verhoudingsgetal, het geeft aan hoe groot iets is ten opzichte van een ander
getal/percentage, aan procenten kunnen we rekenen:
d eel
• Percentage berekenen = geh eel ∙ 100%
n i eu w − ou d
• Procentuele verandering: ∙ 100%.
ou d
Bij beide formules vul je voor nieuw/oud/deel of geheel een groeifactor (Stijging van 52,4% dan
1,524 en een daling van 2,8% dan 0,972) in.
Procentpunten: Optellen/aftrekken van percentages met behulp van procentpunten. Stel de rente
is verlaagd van 3,3% naar 1% dan is de verandering 2,3 procentpunten.
BTW: Van exclusief naar inclusief btw x 1,21. En van inclusief naar exclusief btw : 1,21
Schaarste, ruilen & welvaart
Basisbeginselen:
I. Voorraadgrootheid: Een constatering op een bepaald moment. Vergelijkbaar met een foto.
II. Stroomgrootheid: Iets wat over een bepaalde periode wordt gemeten, het geeft verandering
weer. Vergelijkbaar met een video.
Schaarste
Behoeften: Alles wat mensen willen of nodig hebben in hun levensvoorziening, twee soorten:
III. Primaire behoeften: Eerste levens- en basisbehoeften. (Zorg, voedsel, etc…)
IV. Secundaire behoeften: Behoeften aan luxe en niet-noodzakelijke goederen. (Vakantie, etc…)
In behoefte voorzie je met middelen (Tijd, geld en bezittingen).
Schaarste: De spanning tussen oneindige behoeften en beperkte middelen, deze dwingt tot het
maken van keuzes. Schaarste betekend in de Economie niet dat iets zeldzaam is, maar is in
relatieve zin. Een product is schaars als er middelen moeten worden opgeo erd om het te maken.
Productiemiddelen en vrije-goederen
Vrije goederen, zijn goederen waarvoor niets hoeft te worden opgeo erd, en welke gratis voor
iedereen beschikbaar zijn. Denk aan wind, regen, zonlicht etc…
Productiemiddelen: Kapitaal Arbeid Natuur & Ondernemerschap. Deze zijn nodig voor de
productie van een (schaarse) producten. (Productie) middelen zijn:
• Alternatief aanwendbaar, je kunt ze voor meerdere initiatieven inzetten. Je moet een
toepassing kiezen waarvoor je het (productie)middel wil gebruiken en kan dit vaak niet meer
terugdraaien. De keuze is afhankelijk van de opo eringskosten (De opbrengsten die je niet
krijgt, van de beste niet gekozen mogelijkheid).
• VB: Van hout kun je een stoel maken, of het verbranden in een oven, de beste mogelijkheid
hangt af van behoefte en schaarste.
• Optimale allocatie van productiemiddelen: Productiemiddelen worden zo ingezet dat zij het
beste in de behoeften kunnen voorzien, en dus zorgen voor maximaal resultaat.
Budgetlijn: Een budgetlijn geeft de verschillende combinaties van twee aanwendingen bij een
bepaald budget. Hoe meer je van de een neemt, hoe minder je van de ander kunt nemen.
Ruiltransacties
• Directe ruil (Natura): Goederen (of diensten) ruilen tegen andere goederen (of diensten).
Pagina 3 van 27 Versie 4
ff ff ff
, • Indirecte ruil: Geld wordt gebruikt als ruilverhouding (Hiermee wordt de waarde van het ene
middel uitgedrukt in de waarde van het andere middel). Door haar ruilverhouding heeft geld drie
belangrijke functies: Spaarmiddel (oppotmiddel), Rekenmiddel & Ruilmiddel (betaalmiddel).
• Transactiekosten: Alle kosten die iemand maakt voordat een ruil-transactie tot stand komt. Tijd
(bij vergelijken) en onderhandelingskosten etc… Met geld als ruil en rekenmiddel bij indirecte ruil,
wordt vergelijken makkelijker en daardoor worden de transactiekosten lager.
Ruil-circuit
Formele economie: De o ciële geregistreerde productie van goederen en diensten. Dit zijn
werkzaamheden in het witte circuit, welke geregistreerd staan bij de scus.
Informele economie: De niet geregistreerde productie van goederen of diensten.
• Legale werkzaamheden: Werkzaamheden in het grijze circuit. Zoals vrijwilligerswerk
• Illegale werkzaamheden: Werkzaamheden in het zwarte circuit. Er worden geen loon- of
inkomsten belastingen en sociale premies betaald.
Welvaart-theorie
Welvaart in enge zin: Hoeveel goederen je kunt kopen met je vermogen, koopkracht.
• Armoedegrens: Minimaal inkomen benodigd om te kunnen voorzien in de basisbehoeften
(drinkwater, voedsel, kleding, huisvesting etc..) En dus een menswaardig leven te kunnen leiden.
• Economische migratie: Mensen trekken van lage naar hoge inkomenslanden. Dit heeft
welvaartse ecten op het land van herkomst en het land waarnaar wordt geëmigreerd.
Welzijn: Persoonlijk welbevinden, het gelukkig voelen. Geld en andere zaken hebben hier niet
direct invloed op. Er is geen gebruik van productiemiddelen. Welvaart ≠ Welzijn.
Welvaart in ruime zin: In welke mate iemand in zijn behoeften kan voorzien, door gebruik te
maken van schaarse (productie)middelen. Minder schaarste leidt tot meer welvaart.
De welvaart neemt toe door ruiltransacties, hoe meer ruiltransacties, des te hoger is de welvaart.
• Criterium van Pareto: De totale welvaart is pareto-e ciënt(optimaal) als de welvaart van één
persoon niet verder kan toenemen, zonder dat de welvaart van een ander daar onder leidt. Het
Pareto-criterium doet geen uitspraak over de wenselijkheid/rechtvaardigheid van de verdeling.
• De welvaartstheorie stelt dat elk individu, altijd een zo hoog mogelijk welvaart nastreeft.
De welvaartstheorie kijkt enkel naar de formele economie, en niet naar de informele economie.
Toch kan vrijwilligerswerk, wat behoort tot de informele economie, wel de welvaart van iemand
vergroten. De welvaartstheorie is dus niet alles omvattend, zo wordt bijvoorbeeld ook milieu-
schade niet mee gewogen in dit welvaartsmodel.
Externe-e ecten
Extern e ect: Gevolg van productie en/of consumptie op de welvaart van andere. De kosten van
dit gevolg zijn niet in de prijs van het product meegewogen. Zorgt voor een Pareto-ine ciënte
situatie (De welvaart van de een gaat ten koste van andere) en de markt faalt. Meerdere soorten,
• Negatieve externe e ecten: Negatieve onbedoelde bijkomende e ecten van de productie en
consumptie die niet zijn doorgerekend in de kostprijs. (Zoals milieulast)
• Positieve externe e ecten: Positief en indirect bijkomend e ect van de productie en of
consumptie voor de welvaart van andere, zonder dat de pro teur daar iets voor hoeft te betalen.
• Internaliseren van externe e ecten: Opnemen van externe e ecten in de prijs als dit volledig
gebeurd faalt de markt niet langer en is er een Pareto-e ciënte situatie.
Maatschappelijke kosten: Kosten die de samenleving moet betalen voor externe e ecten.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO): Bedrijven die naast winst, omkijken naar
externe e ecten van hun activiteit. People, Planet, Pro t.
Risico & verzekeren
Basisbeginselen:
I. Risico neutraal: Iemand denkt niet na over risico’s.
II. Risico-avers: Iemand wil risico’s uit de weg gaan (mijden), deze groep mensen verzekerd zich
Pagina 4 van 27 Versie 4
ffff ffff ffff ffi ff ffiffi
fi fiff ff ff fi ff ffi
, III. Verzekeren: Het betalen van een premie aan een verzekeringsmaatschappij, deze neemt het
risico op bijvoorbeeld een ongeval of schade dan over. Het risico verspreiden over grote groep
IV. Volledig contract: Dit is een streven dat alleen in theorie haalbaar is. Contracten zijn
gebaseerd op (on)geschreven regels en nooit waterdicht, er blijven altijd onzekerheden.
Averechtse selectie
Asymmetrische informatie: Twee partijen beschikken niet over dezelfde informatie over een
bepaald onderwerp, de een weet meer dan de andere partij. Een persoon weet of hij veel schade
claimt of niet, de verzekeraar weet dit niet.
• Goede risico’s: Betalen altijd premie maar claimen weinig schade, verzekeraar maakt winst.
• Slechte risico’s: Mensen die veel schade claimen, verzekeraar draait verlies.
Moreel wangedrag (moral-hazard): Het gevaar dat verzekerde zich onverantwoordelijk gaan
gedragen als ze weten dat de kosten gedekt zijn. Leidt tot averechtse selectie. Je kan niet stellen
dat dit bewust of expres is, dan zou er sprake zijn van fraude of oplichting.
Averechtse selectie: Een verschijnsel waardoor de markt gaat bestaan uit enkel de slechte
versies in het aanbod. Als iedereen dezelfde premie krijgt gaan de goede risico’s weg als de
premie te hoog wordt alleen de slechte risico’s blijven over. De verzekeraar moet dan de premie
verhogen met als gevolg dat opnieuw een groep mensen afhaakt. Verzekeraar wil de goede risico’s
behouden maar het tegenovergestelde gebeurd. Hiervoor bestaan de volgende oplossingen,
• Premiedi erentiatie: Goede risico’s ontvangen een lagere premie dan de slechte risico’s.
• Vrijwillig eigen risico: Verzekerde draait zelf op voor het eerste deel van het schadebedrag,
premie kan omlaag doordat verzekeraar niet alles hoeft uit te keren. Goede risico’s willen hoog
eigen risico met lagere premie en slechte risico’s laag eigenrisico met hogere premie.
• Bonus-malusregeling: Klanten met geen of weinig schade krijgen een korting (bonus) op de
premie, mensen met veel schade een extra premie (malus), hoe langer iemand schadevrij is hoe
hoger de bonus.
• Wettelijk verplichten: Overheid kan de verzekering verplichten, dan moeten ook de goede
risico’s zich verzekeren wat de premie voor iedereen laag houdt.
Verzorgingsstaat
Verzorgingsstaat: Samenleving waarin de overheid verantwoordelijk is voor het welzijn van de
burgers. Dit kent verplichte verzekeringen en bestaat uit voorzieningen, betaald met belastinggeld.
• Overdrachtsinkomen: Inkomen dat iemand krijgt zonder er een tegen prestatie voor te moeten
geven. Bijvoorbeeld het ontvangen van een uitkering, subsidie of ontwikkelingshulp.
Principaal-agent relatie
1. Principaal en agent benoemen: De opdrachtgever is de principaal en de agent de uitvoerder.
• Verzekeraar is de principaal en de gene wie zich verzekert de agent.
2. Verschil in belang benoemen (tegenstrijdige belangen):
• De agent wil zo veel mogelijk risico’s dekken met zo min mogelijk premie. De principaal wil zo
min mogelijke schade uitkeren voor zoveel mogelijk premies.
3. Asymmetrische informatie benoemen en de transactie/controle kosten:
• De principaal beschikt over asymmetrische informatie over bijvoorbeeld de gezondheid of
het gedrag van de verzekerde.
4. Prikkelcontract: Hierbij is er een nanciële prikkel tussen de principaal en de agent. De agent
ontvangt een beloning als hij de doelstelling van de principaal bereikt.
• De principaal kan de agent korting geven bij een aantal jaar schade vrij verzekerd zijn.
Speltheorie
Speltheorie, een techniek om situaties tussen verschillende beslissingsnemers te analyseren en
de uitkomst te voorspellen. Er zijn twee verschillende keuze momenten:
Pagina 5 van 27 Versie 4
ff fi
, • Sequentieel spel: Spelers beslissen na elkaar, keuze gebaseerd op die van je tegenstander.
Hierbij maken we gebruik van de “beslisboom”, eerste kiezer heeft een voordeel.
• Simultaan spel: Spelers beslissen gelijktijdig hun actie, onbekend wat de andere gaat doen.
Simultaan spel
Opbrengsten(pay-o )matrix: Tabel waarin de opbrengsten (tijd of geld) van elke speler, bij alle
mogelijke combinaties van beslissingen, zijn weergegeven. Hierin is het meest linkse getal altijd
de opbrengst van de speler aan de linker zijde, het rechter getal is de opbrengst van de speler
waarvan de naam rechtsboven staat in de matrix. De matrix kan als volgt worden geanalyseerd,
• Strategie: Speler kiest altijd de hoogste mogelijke opbrengst (tijd/geld). Dominante strategie:
Speler kiest, ongeacht wat de ander doet, telkens voor dezelfde actie.
• Nash evenwicht: De cel waarin beide opbrengsten zijn onderstreept, dit is de beste uitkomst
van het spel voor beide partijen.
• Gevangendilemma: Hierbij ontstaat een Nash-evenwicht, dat niet voor beide partijen de
meest gunstig uitkomst heeft. Wanneer beide partijen samenwerken (coöperatief) kan er een
optimaal Nash-evenwicht worden bereikt. Vertrouwen winnen kan met,
• Zelfbinding: Partij wijkt vrijwillig af van zijn dominante strategie, om te sturen naar een
betere strategie. Hij doet hiervoor een speci eke investeringen (Investeringen die in een
andere situatie geen enkele waarde meer heeft). hierbij komen verzonken kosten (Kosten
die niet meer kunnen worden terugverdient als een activiteit wordt gestaakt) kijken.
Hiermee laat de partij zien dat hij te vertrouwen is en zal blijven afwijken van de strategie.
• Bindende afspraak: Een afspraak waar je (juridisch) niet van af kunt/niet onderuit kunt.
• Tit-for-tat: Bij herhalend simultaan spel, de ene partij kan eens een samenwerking
proberen als de andere daarin mee gaat ontstaat een coöperatief spel. Als dit niet het
geval is blijft bij het volgende simultane spel de dominante strategie van kracht.
• Berovingsprobleem: Als na het maken van verzonken kosten toch geen beter evenwicht tot
stand brengt, omdat de andere partij niet mee gaat of afhaakt. De eerste partij die de
speci eke investering deed verliest dan winst (De investering was voor niks), dit is risicovol.
• Dubbel Nash-evenwicht: Wanneer er twee Nash-evenwichten zijn, ontstaat een situatie zonder
duidelijke oplossing. Verzonken kosten kunnen het ene evenwicht zwaarder laten wegen dan het
andere en daarmee ontstaat toch een voorkeurs evenwicht.
• Meelifter gedrag (free rider): Iemand die pro teert van de inspanningen van een ander.
Pensioenstelsel
Pensioen opbouw
1. Algemene Ouderdom Wet (AOW): Iedereen boven de 65+ ontvangt van de staat een (basis)
uitkering, deze wordt afgeleid van het minimumloon. De uitkering kent twee varianten,
• Waardevast: Hierbij blijft de koopkracht gelijk, de waarde van de uitkering stijgt mee met de
in atie (stijging van het algemeen prijsniveau). In Nederland gekoppeld aan het CPI
• Welvaartsvast: Jaarlijkse stijging van de uitkering is gelijk aan de gemiddelde jaarlijkse
loonstijging bij bedrijven, de uitkering stijgt dan mee met de CAO-lonen.
2. Aanvullend pensioen: Extra pensioen-uitkering boven op de AOW, kan komen van de
werkgever, je kunt je hier voor verzekeren of je spaart/belegt hier zelf voor.
Dekking van het pensioen
De dekking van het pensioen kan op twee verschillende manieren worden georganiseerd,
I. Omslagstelsel: Premie die werkende nu betalen wordt direct omgeslagen naar de de
gepensioneerde, die hieruit hun uitkering ontvangen. (Onze AOW werkt zo)
II. Kapitaaldekkingsstelsel: Iemand spaart (verplicht) voor zijn eigen pensioen. Hierin kan
worden belegd (door een pensioenfonds) zodat een mooi rendement ontstaat. Dat corrigeert
dat het bedrag voor de in atie en het zorgt voor een hogere pensioen uitkering. (Ons
aanvullend pensioen werkt zo).
De betaalbaarheid kan worden uitgerekend met behulp van,
• i/a ratio = inactieven ÷ actieven, Bij het pensioen bedoelen we met inactieven de
gepensioneerde, zij zijn de uitkeringsgerechtigde.
Pagina 6 van 27 Versie 4
fl fi ff fl fi fi
, Overdracht tussen generaties
Intergenerationele ruil: Inkomen, vermogen, kennis (leid tot welvaart) maar ook milieuproblemen
en klimaatverandering worden van generatie op generatie overgegeven. Duurzaam produceren:
Productie van nu gaat niet ten koste van de productie mogelijkheden in de toekomst.
• Grijze druk: Aantal 65plussers als percentage van het aantal werkende (15-65 jaar).
• Groene druk: Aantal 15 minners als percentage van het aantal werkende (15-65 jaar).
Inkomen, belasting & overheid
Inkomen en individuele belastingdruk
De belasting die iemand betaald is met de volgende drie stappen vast te stellen,
1 Bruto jaarinkomen = Primaire inkomen (Beloningen uit de vier productiemiddelen)
- Aftrekposten
= Belastbaar inkomen
• Bruto jaarinkomen: Inkomen per jaar (inclusief vakantiegeld), voordat belasting is afgetrokken.
• Aftrekposten: Kostenposten die van het bruto jaar inkomen mogen worden afgetrokken
voordat hierover belasting wordt geheven. De belangrijkste aftrekpost is de,
• Hypotheekrenteaftrek: Interest betaald over de hypotheek mag in mindering worden
gebracht op het bruto jaar inkomen.
• Belastbaar inkomen: Inkomen waarover belasting wordt berekend.
2 Inkomenshe ng
- he ngskortingen
= Loonhe ng (te betalen belastingen / premies)
• Inkomenshe ng: Bestaat uit alle belasting en premies (voor bijvoorbeeld de zorgverzekering)
die worden geheven (afgetrokken) over het belastbaar inkomen. Bereken als volgt:
• Waarde van inkomenshe ng bepalen: De waarde van de inkomenshe ng wordt bepaald
aan de hand van verschillende belasting schijven (boxen). Afhankelijk van je inkomen is een
vast % de hoogte van je inkomenshe ng.
• VB: Stel over de eerste €10.000 betaal je 20% inkomstenhe ng en over €10.000 tot en met
€20.000 30%. Als je €15.000 (belastbaar inkomen) hebt doe je €10.000 x 20% + €5000 x
30% voor totale inkomenshe ng.
• He ngskortingen: Kortingen op de inkomenshe ng. Algemene he ngskorting krijgt iedereen.
De arbeidskorting krijgen alle werkende mensen mits niet te hoge inkomsten, etc..
• Loonhe ng: Het uiteindelijke totale bedrag te betalen aan belasting en premies.
3 Bruto jaarinkomen
- Loonhe ng
= Netto jaar inkomen = Secundair inkomen
• Netto jaarinkomen: Het inkomen wat je overhoudt na aftrek van belasting en premies.
• Belasting en afronden: Bij belastingen is het gebruikelijk om af te ronden op gehele euro’s in
eigen voordeel. Dit betekend bij betalen van de interest dat €500,99 wordt afgerond op €500,-
Maar bij het aftrekken van de interest als aftrekpost ronden we af op €501,- (Want dit is dan een
voordeel, je kan dan immers meer aftrekken).
Lorenzcurve en herverdeling van inkomens
Lorenzcurve: Geeft de inkomensverdeling (over verschillende bevolkingsgroepen) in een land
gra sch weer.
• Diagonaal: Geeft een (ideale) exact gelijke inkomensverdeling weer.
Pagina 7 van 27 Versie 4
ffiffi
fi ffiffi ffi ffi
ffi ffi ffi ffi ffi ffi ffi