Een volledige samenvatting van het vak Algemene Economie, bestaande uit 25 bladzijdes inclusief voorbeelden, grafieken, tabellen en formules. Tip: gebruik de zoekfunctie in word voor snellere resultaten.
Week 1
Hoofdstuk 1
Plaatsbepaling en basisbegrippen
Ondernemingen hebben de ontwikkeling van hun omzet en winst slechts gedeeltelijk zelf in de
hand. Hun succes is afhankelijk van hoe goed zij weten in te spelen op kansen en bedreigingen
die vanuit de externe omgeving op hen afkomen.
Er zijn 2 soorten omgevingsfactoren die het reilen en zeilen van ondernemingen beïnvloeden.
1. De macro-omgeving.
Dit omvat de omgevingsfactoren die grote invloed op de ondernemingsresultaten
uitvoeren, maar die de onderneming zelf niet of nauwelijks kan beïnvloeden.
Oftewel de DESTEP factoren (Demografisch, economisch, sociaal-cultureel,
technologisch, ecologisch en politiek-juridisch).
2. De directe omgeving.
Dit bestaat uit partijen op de in- en verkoopmarkten, waarmee de onderneming
dagelijks zakendoet.
Schaarste is het kernprobleem in de economie. Steeds opnieuw stellen consumenten, bedrijven
en overheidsinstellingen vast dat ze onvoldoende middelen hebben om al hun behoeften en
doelen te realiseren. Schaarste dwingt mensen tot keuzes over de aanwending van de middelen
gericht op een zo hoog mogelijke welvaart.
De middelen in de vorm van geld, tijd en productiemiddelen zijn alternatief aanwendbaar, ze zijn
namelijk voor verschillende doelen bruikbaar. Als ze daadwerkelijk voor een bepaald doel ingezet
worden, kun je ze niet meer voor iets anders gebruiken.
Elke keuze brengt dus kosten met zich mee in de vorm van de opbrengsten van het beste niet
gekozen alternatief. Die gemiste opbrengsten heten alternatieve kosten of opportunity costs.
Welvaart geeft de mate aan waarin consumenten met behulp van schaarste, alternatief
aanwendbare middelen in hun behoeften kunnen voorzien. Er zijn hier 2 maatstaven voor:
1. Bruto Binnenlands Product (BBP).
De waarde van alle goederen en diensten die in een land worden geproduceerd.
2. Bruto Nationaal Product (BNP).
De waarde van alle productie door de Nederlandse ingezetenen, dus ook mensen
die in het buitenland werken.
Niet voor alle behoeften hoeven schaarse middelen te worden gebruikt. Als de zon schijnt,
kunnen mensen van warmte en het licht genieten. Tegelijkertijd kan de zon gebruikt worden om
bijv. fruit te laten groeien en elektriciteit op te wekken. Zonlicht vormt een zogenoemd vrij goed.
Het kenmerk van vrije goederen is dat zij onbeperkt ter beschikking staan, waardoor het gebruik
ervan geen keuzeprobleem met zich meebrengt.
1
,Om goederen en diensten te kunnen aanbieden, moeten deze eerst geproduceerd worden. Voor
productie zijn productiemiddelen nodig. Deze worden productiefactoren genoemd, hiervan zijn er
4:
1. Arbeid.
Dit bestaat uit de tijd en inspanning die mensen besteden aan de productie van
goederen en diensten, denk aan China.
2. Kapitaal.
Dit bestaat uit alle geproduceerde middelen die je voor de productie van andere
goederen en diensten kunt gebruiken.
3. Natuur.
Dit omvat alle natuurlijke hulpbronnen, zoals lucht, water, grond en delfstoffen.
4. Ondernemerschap.
Dit bestaat uit de organisatie van het productieproces in ondernemingen.
Ondernemers nemen beslissingen welke goederen en diensten te produceren, ze
dragen het risico op winst of verlies en bedenken nieuwe producten en nieuwe
manieren om te produceren.
Door de productiefactoren tegen een beloning beschikbaar te stellen aan bedrijven verwerven
consumenten inkomsten. Voor arbeid is dit loon, kapitaal krijgt rente, voor natuur is dat huur en
pacht en voor ondernemerschap is dat winst. Deze beloningen vormen het primair inkomen, een
inkomen waar een tegenprestatie tegenover staat.
Productie en consumptie moeten op de een of andere manier op elkaar worden afgestemd. De
manier waarop dit in een land georganiseerd is, wordt de economische orde genoemd. Doel van
elke economische orde is het zo goed mogelijk voorzien in de behoeften van consumenten. 5
kernvragen moeten hiertoe worden beantwoord:
1. Wie moet er produceren?
2. Wat moet er geproduceerd worden?
3. Hoe moet er geproduceerd worden?
4. Waar vindt de productie plaats?
5. Voor wie moet er geproduceerd worden?
Er zijn 2 manieren om deze vragen te beantwoorden:
1. Het budgetmechanisme.
Hierbij beslist de overheid welke goederen en diensten geproduceerd worden, op
welke manier de productie plaatsvindt en tegen welke prijs de goederen en
diensten verkocht worden.
- Onder het democratisch budgetmechanisme bepalen vertegenwoordigende
lichamen als het parlement en de gemeenteraad de omvang van de productie
door vast te leggen hoeveel geld er mag worden uitgegeven.
- Onder het bureaucratisch budgetmechanisme bepaalt de staat de productie.
Een dergelijke economie heet ook een planeconomie.
2. Het marktmechanisme.
Hierbij zijn de omvang en de samenstelling van de productie afhankelijk van de
beslissingen van individuele consumenten en producenten. Prijzen zorgen hier
voor evenwicht tussen vraag en aanbod. Veranderingen in vraag en aanbod
leiden tot prijsveranderingen.
In een markteconomie bepaalt het marktmechanisme voor welke goederen de productiefactoren
worden gebruikt. Dit het de allocatie van de productiefactoren. Bij het budgetmechanisme wordt
de allocatie van de productiefactoren door de overheid bepaald. In werkelijkheid is geen enkel
land voor 100% een markteconomie of een planeconomie. Overal ter wereld hebben landen een
gemende economie. Alleen de mate waarin de 2 grondvormen voorkomen, verschilt.
De economische wetenschap bestudeert het economisch handelen in de maatschappij, oftewel
de aanpak van keuzeproblemen. Economisch handelen is de manier waarop consumenten,
producenten en overheden omgaan met schaarse alternatief aanwendbare middelen om hun
doelstellingen te bereiken. Het onderwerp van dit boek is de algemene economie.
2
, Hierbij staan de keuzeproblemen centraal die voor de maatschappij als geheel van belang zijn.
Het vakgebied van de algemene economie valt in 3 delen uiteen:
1. Micro-economie.
Hier wordt bestudeerd hoe individuele consumenten en producenten met
economische keuzeproblemen omgaan. Belangrijke onderwerpen zijn het proces
van prijsvorming van producten en productiefactoren en de vraag voor welke
goederen en diensten je de beschikbare productiefactoren moet gebruiken. De
micro-economie heeft nauwe relaties met bedrijfseconomie.
2. Meso-economie.
Hier worden economische vraagstukken bestudeerd op bedrijfstakniveau. Een
bedrijfstak bestaat uit bedrijven die dezelfde soort producten met behulp van
dezelfde soorten productieprocessen voortbrengen.
3. Macro-economie.
De macro-economie gaat over vraagstukken op het niveau van een land als
geheel. Dit onderdeel bestudeert het gedrag van en de samenhang tussen
zogenoemde geaggregeerde grootheden.
Monetaire economie en internationale economische betrekkingen zijn onderdelen
van de macro-economie die vaak afzonderlijk worden besproken.
- Monetaire economie gaat over de rol van geld in de economie en besteedt
daarbij aandacht aan bijvoorbeeld de hoogte van de rente en de werking van
financiële markten.
- Internationale economische betrekkingen gaat over de internationale handel in
goederen en diensten en het financiële verkeer tussen landen. Hier komen
o.a. wisselkoersen en de redenen voor internationale handel aan de orde.
In de algemene economie wordt gebruikt gemaakt van modellen om de economische
werkelijkheid te bestuderen. Bij modellen wordt uitgegaan van de ceteris paribus clausule. Hierbij
wordt de waarde van de verklarende factoren die niet in het model zijn opgenomen, constant
verondersteld.
Hoofdstuk 6
Productie en bestedingen
De productiecapaciteit geeft weer hoeveel goederen en diensten maximaal met behulp van de
aanwezige productiefactoren per jaar kunnen worden geproduceerd. De geproduceerde
goederen en diensten kunnen we opsplitsen in 2 categorieën:
- Consumptiegoederen.
Voorzien direct in de behoeften van consumenten. De hoeveelheid
consumptiegoederen die een consument nu kan kopen, bepaalt zijn individuele
welvaart.
- Kapitaalgoederen.
Bedrijven investeren door kapitaalgoederen te kopen. Kapitaalgoederen zijn
geproduceerde goederen waarmee andere goederen en diensten voortgebracht
kunnen worden. Vaste kapitaalgoederen of duurzame productiemiddelen zoals
computers gaan verschillende keren mee in het productieproces, vlottende
kapitaalgoederen zoals grondstoffen worden in 1 keer in het productieproces
opgebruikt.
Als een bedrijf veel vaste kapitaalgoederen gebruikt in verhouding tot de hoeveelheid gebruikte
arbeid, is er sprake van een kapitaalintensief productieproces. Als er daarentegen een relatief
grote inzet van arbeid is, is het productieproces arbeidsintensief.
De arbeidsproductiviteit wordt berekend door de totale productie te delen door het aantal
werknemers. Als een bedrijf met 60 werknemers voor een waarde van €3 miljoen per jaar
produceert, bedraagt de arbeidsproductiviteit: €3 mln : 60 = €50.000
3
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur irisbalk. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.