PRAKTIJK CERVICALE WERVELKOLOM
ACTIEF ANALYTISCH BEWEEGLIJKHEIDSONDERZOEK
ACTIEVE FLEXIE
Uitgangshouding patiënt: de patiënt zit aan de rand van de tafel,
met de voeten gesteund op de grond.
Uitgangshouding therapeut: de therapeut bekijkt de uitvoering
vanuit de verschillende vlakken, dus hij verplaatst zich tijdens het
onderzoek rond de patiënt.
Instructie:
de therapeut vraagt om een ja-knik uit te voeren
vervolgens het hoofd te buigen.
o Hierdoor vindt er een flexie plaats van hoogcervicaal tot Th3.
Er kan een afname zijn van gerefereerde pijn door zenuwwortelirritatie (de
neuroforamina worden groter bilateraal).
Een andere mogelijkheid is de reproductie van lokale nekpijn als een facet
moeilijk opent.
Tevens kan de patiënt spanning voelen op de CWK-musculatuur.
ACTIEVE HOMONIEME FLEXIE
Uitgangshouding patiënt: de patiënt zit aan de rand van de tafel,
met de voeten gesteund op de grond.
Uitgangshouding therapeut: de therapeut bekijkt de uitvoering
vanuit de verschillende vlakken, dus hij verplaatst zich tijdens het
onderzoek rond de patiënt.
Instructie:
de therapeut vraagt om langzaam hoofd en nek voorwaarts en
naar de ipsilaterale schouder te buigen en vervolgens naar de
ipsilaterale schouder te draaien.
o (kin richting borst oor richting schouder kin richting schouder)
Soms is het nodig dat de therapeut deze beweging begeleidt. In dat geval plaatst
hij één hand op het hoofd en zijn andere hand op de heterolaterale schouder om
de romp te stabiliseren.
ACTIEVE EXTENSIE
Er kan een afname zijn van gerefereerde pijn door zenuwwortelirritatie (het neuroforamen
wordt groter heterolateraal).
Een andere mogelijkheid is de reproductie van lokale heterolaterale (rechts op figuur) nekpijn
als het facet moeilijk opent. Deze openingsdisfunctie zal nog feller worden benadrukt als men
vanuit deze houding de rotatie omkeert naar heterolateraal.
Tevens kan de patiënt spanning voelen op CWK-musculatuur.
,Uitgangshouding patiënt: de patiënt zit aan de rand van de
tafel, met de voeten gesteund op de grond.
Uitgangshouding therapeut: de therapeut bekijkt de uitvoering
vanuit de verschillende vlakken, dus hij verplaatst zich tijdens het
onderzoek rond de patiënt.
Instructie:
de therapeut vraagt om de kin naar boven te bewegen en
het hoofd naar achteren te brengen. Hierdoor vindt een
extensie plaats van hoog cervicaal tot Th3.
ACTIEVE HOMONIEME EXTENSIE
Er kan een reproductie zijn van gerefereerde pijn door zenuwwortelirritatie (de
neuroforamina worden kleiner bilateraal) of gerefereerde pijn van CWZ-structuren. Een
andere mogelijkheid is de reproductie van lokale nekpijn door facettaire compressie of
irritatie.
Uitgangshouding patiënt: de patiënt zit aan de rand van de tafel,
met de voeten gesteund op de grond.
Uitgangshouding therapeut: de therapeut bekijkt de uitvoering
vanuit de verschillende vlakken, dus hij verplaatst zich tijdens het
onderzoek rond de patiënt.
Instructie:
de therapeut vraagt om langzaam hoofd en nek achterwaarts en naar de
ipsilaterale schouder te buigen en vervolgens naar de ipsilaterale schouder te
draaien.
o (kin naar plafond oor naar schouder kin naar schouder)
Soms is het nodig dat de therapeut deze beweging begeleidt. In dat geval plaatst
hij één hand op het hoofd en zijn andere hand op de heterolaterale schouder om
de romp te stabiliseren.
Er kan een reproductie zijn van gerefereerde pijn door zenuwwortelirritatie (het
neuroforamen wordt kleiner homolateraal) of gerefereerde pijn van CWZ-structuren.
Een andere mogelijkheid is de reproductie van lokale nekpijn door homolaterale
facettaire compressie of irritatie. Deze compressie zal nog feller worden als men
vanuit deze houding de rotatie omkeert naar heterolateraal.
ACTIEVE LATEROFLEXIE
, Uitgangshouding patiënt: de patiënt zit aan de
rand van de tafel, met de voeten gesteund op de
grond.
Uitgangshouding therapeut: de therapeut
bekijkt de uitvoering vanuit de verschillende
vlakken, dus hij verplaatst zich tijdens het
onderzoek rond de patiënt.
Instructie:
de therapeut vraagt om het hoofd zijdelings naar de schouder te brengen, zonder
de schouder te heffen.
Als de patiënt een ROM-tekort heeft, kan de therapeut een differentiatie proberen te
maken tussen een musculair lengtetekort, neurogene tensie of een articulaire
beperking in de nek.
eerst de lateroflexie actief uitvoeren en brengt hij in die eindstand vervolgens
een passieve elevatie van de heterolaterale schoudergordel in.
Als de beweeglijkheid niet verbetert ondanks het wegnemen van de
myofasciale/neurogene spanning, zal het tekort aan beweging afkomstig zijn
van een articulaire beperking.
ROM toeneemt na het inbrengen van een elevatie van de schoudergordel, kan het
initiële tekort aan ROM afkomstig zijn van myofasciale of neurogene spanning. Om
tussen deze twee componenten te differentiëren
belasten we de myofasciale en neurale structuren door een depressie van de
schoudergordel uit te voeren, samen met test 1 voor n. medianus en
vervolgens vragen we een lateroflexie.
o test 1 n. medianus
Patiënt ruglig
Therapeut schrede stand
Verhinderen scapula elevatie
Schouder AB en exorotatie brengen
Supinatie hand
Extensie pols en vingers
Elleboog extensie
Vaststellen neurologische constructie: elleboog meer flexie,
patiënt lateroflexie hoofd vragen
Nadien ontlasten we de neurale structuren door een elleboog/polsflexie
uit te voeren. Als de ROM voor lateroflexie toeneemt, is een neurale
structuur de primaire dysfunctie. Zo niet, hebben we te maken met een
myofasciale component als primaire dysfunctie.
ACTIEVE ROTATIE
, Er kan een reproductie van nekpijn aanwezig zijn door homolaterale facettaire compressie of
irritatie.
Een andere mogelijkheid is de reproductie van gerefereerde pijn door zenuwwortelirritatie of
gerefereerde pijn van CWZ-structuren.
AlsUitgangshouding patiënt:heeft,
de patiënt een ROM-tekort de patiënt
kan dezittherapeut
aan de een differentiatie proberen te maken
tussen een musculair lengtetekort, neurogene op
rand van de tafel, met de voeten gesteund de of een articulaire beperking in de nek.
tensie
grond.
eerst de rotatie actief uitvoeren en brengt hij in die eindstand vervolgens een passieve
Uitgangshouding therapeut:
bilaterale elevatie de therapeut bekijkt
van de schoudergordel in.
de uitvoering vanuit de verschillende
Als de beweeglijkheid niet verbetert vlakken,ondanks
dus het wegnemen van de
hij verplaatst zich tijdens het onderzoek rond de
myofasciale/neurogene spanning, zal het tekort aan beweging afkomstig zijn van een
patiënt.
articulaire beperking.
ROMInstructie:
toeneemt de
na therapeut vraagt
het inbrengen vanom hoofd
een en nek
elevatie vantede schoudergordels, kan het initiële
draaien
tekort aan en
ROMover de schouder
afkomstig te kijken.
zijn van homolaterale myofasciale of neurogene spanning. Om
tussen deze twee componenten te differentiëren,
belasten we de myofasciale en neurale structuren door een depressie van de
homolaterale schoudergordel uit te voeren, samen met test 1 voor n. medianus en
vervolgens vragen we een rotatie.
Nadien ontlasten we de neurale structuren door een elleboog/polsflexie uit te
voeren. Als de ROM voor rotatie toeneemt, is een neurale structuur de primaire
dysfunctie. Zo niet, hebben we te maken met een myofasciale component als primaire
dysfunctie.
ACTIEVE PROTRACTIE EN RETRACTE
Uitgangshouding patiënt: de patiënt zit aan de
rand van de tafel, met de voeten gesteund op de
grond.
Uitgangshouding therapeut: de therapeut bekijkt
de uitvoering vanuit de verschillende vlakken, dus
hij verplaatst zich tijdens het onderzoek rond de
patiënt.
Instructie:
de therapeut vraagt aan de patiënt om de kin vooruit te steken, waardoor er een
protractie (laagcervicale flexie en hoogcervicale extensie) plaatsvindt.
Vervolgens vraagt de therapeut aan de patiënt om de kin ‘in te trekken’, waardoor
een retractie (laagcervicale extensie en hoogcervicale flexie) plaatsvindt.
PASSIEF BEWEEGLIJKHEIDSONDERZOEK
FYSIOLOGISCH REGIONAAL
PASSIEVE FLEXIE
Uitgangshouding patiënt: de patiënt zit aan de rand
van de tafel, met een neutrale houding van de
wervelkolom.
Uitgangshouding therapeut: de therapeut staat dicht
bij de patiënt, langs lateraal.